MB is van mening dat de curator niet heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank, door geen overzicht te verstrekken waaruit blijkt ‘welk gedeelte van de door MB gefactureerde bedragen toekomen aan de boedel’. Dat betekent dat de kosten van deze medewerkers, toegespitst op de per die opdracht verrichte uren, in een overzicht gezet hadden moeten worden, maar dat heeft de curator niet gedaan. Volgens MB dient om die reden de vordering van de curator te worden afgewezen.
Voorts voert MB aan dat VGH niet is verarmd, omdat niet is gebleken dat uit de faillissementsboedel van VGH de vordering van het UWV ook daadwerkelijk is voldaan. Ook daarom moet de vordering van de curator worden afgewezen, aldus MB.
Voor zover de rechtbank hierover anders oordeelt, is MB van mening dat de verarming van VGH niet verder gaat dan het door MB inzetten van personeel van VGH voor opdrachten die MB voor haar opdrachtgevers uitvoerde tegen een inleentarief. MB stelt dat het uurtarief dat MB aan haar opdrachtgevers factureerde een verkoopprijs voor haar diensten is en dat het omzet voor haar is. Er dient volgens MB daarbij nog wel rekening te worden gehouden met de kosten die MB heeft moeten maken. Het inleentarief bedraagt volgens MB € 20,- per uur. Dit tarief heeft tussen partijen ook nooit ter discussie gestaan. MB verwijst hierbij naar hetgeen de curator in de dagvaarding heeft gesteld. Volgens MB is het gelet op het vorenstaande onjuist om uit te gaan van het gefactureerde uurtarief.
MB betwist het door de curator gestelde aantal uren voor DEGA. MB stelt dat het aantal uren bij DEGA 2.469,25 is. Dit komt volgens MB, rekening houdend met het uurtarief van € 20,-, neer op een totaalbedrag van € 49.925,- (de rechtbank begrijpt: € 49.385,-).
Het aantal uren dat de medewerkers voor [bedrijf] en [naam vof] hebben verricht betwist MB niet. Uitgaande van 313,50 uren bij [bedrijf] , vermenigvuldigd met het uurtarief van € 20,-, komt dat neer op een bedrag van € 6.270,-. Uitgaande van 116 uren bij [naam vof] vermenigvuldigd met het uurtarief komt dat neer op een bedrag van € 2.320,- (116 x € 20,-).
Volgens MB komt het totaalbedrag daarmee op € 58.515,- (de rechtbank begrijpt:
€ 57.975,-).
MB betwist de stelling van de curator over de verzwaarde motiveringsplicht. MB stelt ten aanzien van de verzwaarde motiveringsplicht dat zij alle stukken die zij in haar bezit had reeds in het geding heeft gebracht. MB stelt nog dat de administratie van MB in het kantoor van VGH lag en dat die in het bezit van de curator is.