ECLI:NL:RBOVE:2023:3846

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
10057973 \ CV EXPL 22-2885
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toepasselijkheid van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) in een bemiddelingsovereenkomst tussen een zzp'er en een uitzendorganisatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 26 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zzp'er, aangeduid als [eiser], en H.M.B. UITZENDORGANISATIE B.V. [eiser] had via een bemiddelingsovereenkomst met H.M.B. gewerkt en stelde dat hij belemmerd was in zijn werk voor [bedrijf 2] door H.M.B., die aanvoerde dat de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) niet van toepassing was. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en geoordeeld dat H.M.B. niet in strijd met de Waadi heeft gehandeld. De rechter concludeerde dat [eiser] zelf had gekozen om als zzp'er te werken en dat er geen belemmering was vanuit H.M.B. om een arbeidsovereenkomst met [bedrijf 2] aan te gaan. De kantonrechter oordeelde dat de bemiddelingsovereenkomst niet in strijd was met de Waadi en dat [eiser] niet had aangetoond dat hij door H.M.B. was misleid. De proceskosten werden aan [eiser] opgelegd, die in het ongelijk werd gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10057973 \ CV EXPL 22-2885
Vonnis van 26 september 2023
in de zaak van
[eiser], handelend onder de naam
[bedrijf 1],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. C.W. Simonis,
tegen
de besloten vennootschap
H.M.B. UITZENDORGANISATIE B.V.,
gevestigd in Deventer en kantoorhoudende in Haarlem,
hierna te noemen HMB,
gemachtigde: mr. F.H.A. Groenendal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 mei 2023;
- de akte van [eiser] van 13 juni 2023;
- de antwoordakte van HMB van 11 juli 2023.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Inleiding

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiser] is op basis van een uitzendovereenkomst in dienst geweest van HMB. HMB heeft [eiser] uitgeleend aan [bedrijf 2] . Na de periode van uitlening wilde [eiser] voor [bedrijf 2] aan het werk. Eerst was het de bedoeling dat [eiser] in loondienst zou komen, maar [eiser] wilde meer vakantiedagen dan [bedrijf 2] kon aanbieden. Daarom is hij als zzp’er voor [bedrijf 2] gaan werken. Daartoe hebben [eiser] en [bedrijf 2] schriftelijk een overeenkomst van opdracht gesloten. Rond diezelfde tijd hebben [eiser] en HMB schriftelijk een bemiddelingsovereenkomst gesloten. In deze bemiddelingsovereenkomst staat dat de intermediair (HMB) de zelfstandige ( [eiser] ) en de opdrachtgever ( [bedrijf 2] ) met elkaar in contact brengt. De vergoeding voor die dienstverlening bestaat volgens de overeenkomst uit een variabele vergoeding van € 3,00 per uur exclusief btw.
2.2.
De resterende vraag in dit geschil is of de bemiddelingsovereenkomst, althans de bemiddelingsvergoeding, in strijd is met de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi).
Het tussenvonnis
2.3.
In het tussenvonnis van 2 mei 2023 heeft de kantonrechter het volgende overwogen. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling in het kader van zijn beroep op wederzijdse dwaling betoogd dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst hebben gedwaald over toepasselijkheid van de Waadi en de gevolgen daarvan. Het debat tussen partijen over de toepasselijkheid van de Waadi op de rechtsverhouding tussen partijen was nog niet afgerond. Daarom heeft de kantonrechter partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten nader toe te lichten. De kantonrechter heeft daarbij overwogen dat het in dit geval aan [eiser] is om nadere feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat de Waadi van toepassing is op de rechtsverhouding tussen [eiser] , HMB en [bedrijf 2] .

3.De verdere beoordeling

3.1.
[eiser] heeft in zijn akte gesteld dat de Waadi van toepassing is. HMB heeft in strijd met artikel 9a lid 1 van de Waadi gehandeld, door te doen voorkomen dat [eiser] alleen bij [bedrijf 2] zou mogen werken onder de voorwaarde dat hij dit via een bemiddelingsovereenkomst met HMB zou doen. Als [eiser] had geweten dat HMB hem niet had mogen belemmeren om direct te werken voor [bedrijf 2] , dan had [eiser] de bemiddelingsovereenkomst niet getekend.
3.2.
HMB heeft aangevoerd dat de Waadi niet van toepassing is, althans dat de bemiddelingsovereenkomst niet in strijd met artikel 9a lid 1 van de Waadi is. De bemiddelingsovereenkomst bevat geen enkele bepaling die [eiser] belemmert om voor [bedrijf 2] te gaan werken en is dus niet in strijd met het belemmeringsverbod. HMB heeft [eiser] ook niet belemmerd bij de totstandkoming van een overeenkomst met [bedrijf 2] . [eiser] heeft HMB gevraagd om te bemiddelen, zodat hij een overeenkomst van opdracht met [bedrijf 2] kon sluiten. HMB heeft [eiser] dus juist geholpen bij de totstandkoming van de overeenkomst van opdracht. De bemiddelingskosten waren geen belemmering voor [eiser] , hij mocht ook buiten HMB om een overeenkomst met [bedrijf 2] sluiten, aldus HMB.
Artikel 9a Waadi
3.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] ten tijde van de terbeschikkingstelling voor [bedrijf 2] arbeid heeft verricht, terwijl hij nog voor en onder leiding van HMB die prestaties leverde en daarvoor door HMB beloond werd. [eiser] was ten tijde van de terbeschikkingstelling aan [bedrijf 2] in de periode van augustus 2018 tot oktober 2019 een uitzendkracht waarop de Waadi van toepassing was. HMB mocht [eiser] daarom niet belemmeren om na afloop van de uitzendovereenkomst bij [bedrijf 2] in dienst te treden (of een arbeidsverhouding aan te gaan, zie r.o. 3.5. ev).
3.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft HMB [eiser] niet belemmerd om bij [bedrijf 2] in loondienst te treden. Het stond [eiser] namelijk vrij om in dienst te treden bij [bedrijf 2] . Er was geen sprake van een concurrentie- of relatiebeding of een andere beperking voor [eiser] om in dienst te treden bij [bedrijf 2] . [eiser] heeft ook gesprekken gevoerd met [bedrijf 2] om in loondienst te gaan. [eiser] heeft er op basis van die gesprekken vervolgens echter zelf voor gekozen om niet in loondienst te gaan bij [bedrijf 2] , maar als zzp’er te gaan werken.
3.5.
Volgens [eiser] heeft HMB hem in strijd met artikel 9a van de Waadi belemmerd om als zzp’er voor [bedrijf 2] te gaan werken. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is. Daartoe wordt het volgende overwogen.
3.6.
Uit HvJ EU 17 november 2016 [1] en uit het arrest van de Hoge Raad van 14 april 2017 [2] volgt dat het belemmeringsverbod van artikel 9a Waadi ook van toepassing kan zijn in de situatie dat de uitgeleende persoon na de inleenperiode een arbeidsverhouding aangaat met de inlenende organisatie. Ook een werknemer die ter beschikking is gesteld aan een inlenende organisatie en na afloop van die inleenperiode als zzp’er aan de slag wil, kan hier onder vallen. Daartoe moet onderzocht worden of de nieuwe rechtsverhouding tussen de uitzendkracht en de voormalig inlener een ‘arbeidsverhouding’ is.
3.7.
Het begrip ‘arbeidsverhouding’ houdt in dat een persoon gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens leiding prestaties levert en in ruil daarvoor een vergoeding ontvangt, waarbij niet doorslaggevend zijn de juridische kwalificatie naar nationaal recht en de vorm van deze verhouding, evenmin als de aard van de rechtsbetrekking tussen deze twee personen. [3]
3.8.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] zelf heeft besloten om na de terbeschikkingstelling niet in loondienst te treden bij [bedrijf 2] , omdat hij dan te weinig vakantiedagen had. [bedrijf 2] kon [eiser] immers niet tegemoet komen in zijn vakantiewensen, omdat [bedrijf 2] voor haar eigen werknemers geen andere eisen kon stellen wat betreft hun recht op vakantiedagen dan aan [eiser] . [eiser] heeft er dus bewust voor gekozen om als zzp’er voor [bedrijf 2] te gaan werken, omdat hem dat meer vrijheid opleverde. Daarmee onderscheidde hij zich van de werknemers van [bedrijf 2] . Daarnaast is in de overeenkomst van opdracht tussen [eiser] en [bedrijf 2] bepaald dat [eiser] bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden “geheel zelfstandig” is. Hij verrichtte de overeengekomen werkzaamheden “naar eigen inzicht en zonder toezicht of leiding” van [bedrijf 2] . Of [eiser] onder leiding van [bedrijf 2] werkte, moet ook worden beoordeeld op basis van de feitelijke situatie. [eiser] heeft in de akte na de mondelinge behandeling echter geen concrete feiten gesteld waaruit volgt dat hij in afwijking van de schriftelijke afspraak feitelijk onder toezicht en leiding van [bedrijf 2] werkte. De kantonrechter komt dan ook tot het oordeel dat [eiser] vanaf oktober 2019 geen ‘verkapt werknemer’, maar écht zzp’er is, en daarmee niet gelijk te stellen is met een werknemer van [bedrijf 2] . Dat is niet de situatie waar de bescherming van artikel 9a van de Waadi op ziet. Het beroep van [eiser] op artikel 9a van de Waadi en bovengenoemd arrest van de Hoge Raad slaagt niet.
3.9.
Verder is de kantonrechter van oordeel dat HMB [eiser] niet heeft belemmerd om als zzp’er voor [bedrijf 2] te gaan werken. Tussen partijen staat namelijk vast dat [eiser] , nadat het hem niet lukte om een arbeidsovereenkomst te sluiten die naar zijn wens was, HMB om hulp heeft gevraagd. Vervolgens hebben [eiser] en HMB in oktober 2019 de bemiddelingsovereenkomst gesloten. Het beding in die overeenkomst waarin zij de bemiddelingsvergoeding zijn overeengekomen, werd dus pas overeengekomen op het moment dat het [eiser] zelf niet lukte om een arbeidsovereenkomst met [bedrijf 2] aan te gaan en hij als zelfstandige wilde gaan werken vanwege de vrijheid die dat meebracht. HMB heeft in dat kader ook voor [eiser] onderhandeld.
3.10.
De stelling van [eiser] dat HMB heeft doen voorkomen dat [eiser] alleen bij [bedrijf 2] zou mogen werken onder de voorwaarde dat hij dit via een bemiddelingsovereenkomst met HMB zou doen, maakt bovenstaande niet anders. [eiser] was vrij in het sluiten van een arbeidsovereenkomst met [bedrijf 2] . Dat hij er uiteindelijk om persoonlijke redenen voor heeft gekozen zzp’er te worden en voor de bemiddeling gebruik heeft gemaakt van de diensten van HMB, brengt mee dat HMB daar een vergoeding voor mocht vragen. Vaststaat immers dat [eiser] zich zelf tot HMB heeft gewend voor hulp bij de totstandkoming van een overeenkomst van opdracht en dat HMB feitelijk ook heeft bemiddeld. Zoals ook in het tussenvonnis van 2 mei 2023 is overwogen, heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat HMB [eiser] (opzettelijk) heeft misleid om de bemiddelingsovereenkomst te sluiten. Bovendien heeft [eiser] , gelet op wat hiervoor is overwogen, onvoldoende weten te onderbouwen dat hij de bemiddelingsovereenkomst in dat geval helemaal niet zou hebben gesloten.
Conclusie
3.11.
Gelet op het bovenstaande hebben partijen niet gedwaald over de toepasselijkheid van (artikel 9a van) de Waadi. Het beroep op (wederzijdse) dwaling slaagt niet. De vordering tot vernietiging van de bemiddelingsovereenkomst zal worden afgewezen. Daarmee stranden de overige vorderingen van [eiser] ook.
De proceskosten
3.12.
[eiser] wordt in deze procedure in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van HMB betalen. Deze worden begroot op:
kosten dagvaarding € 131,18
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde
€ 660,00(2,5 punt x tarief € 264,00)
totaal € 1.035,18

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van HMB begroot op € 1.035,18;
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023. (SB)

Voetnoten

1.HvJ EU 17 november 2016, C-216/15, ECLI:EU:C:2016:883 (Ruhrlandklinik).
2.HR 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:689 (Focus on Human-arrest).
3.HvJ EU 17 november 2016, C-216/15, ECLI:EU:C:2016:883 (Ruhrlandklinik).