ECLI:NL:RBOVE:2023:3838

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
ak_22_1244
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een standplaatsvergunning wegens onjuist invullen van het Bibob-formulier en gebruik voor strafbare feiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 29 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn standplaatsvergunning behandeld. De rechtbank oordeelt dat de intrekking terecht is, omdat eiser het Bibob-formulier onjuist en/of onvolledig heeft ingevuld. De rechtbank stelt vast dat eiser op de weekmarkt in Oldenzaal kazen heeft aangeboden die sporen van amfetamine bevatten, wat leidt tot ernstige zorgen over de voedselveiligheid en het gebruik van de vergunning voor strafbare feiten. Eiser had eerder een vergunning voor het innemen van een standplaats op de zaterdagmarkt, maar na een verzoek van het Openbaar Ministerie om een Bibob-onderzoek te starten, bleek dat eiser niet alle benodigde informatie correct had verstrekt. Ondanks meerdere verzoeken om het formulier volledig in te vullen, bleef eiser tekortschieten. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de vergunning evenredig is aan de ernst van de feiten en dat er geen minder ingrijpende alternatieven zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/1244

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [eiser] , uit [vestigingsplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. M.C. van Meppelen Scheppink),
en

het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal,

(gemachtigde: mr. F.S. Helder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 14 juni 2022 (het bestreden besluit). In dat besluit zijn de bezwaren van eiser tegen de intrekking van de vergunning van 23 november 2021 voor het innemen van een standplaats op de zaterdagmarkt in Oldenzaal ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door T.R.F. Asbreuk en S.A. Vrielink.

Feiten

1. Verweerder heeft op 14 maart 2006 aan eiser, eigenaar van eenmanszaak [eiser] , vergunning verleend voor het innemen van een standplaats op de zaterdagmarkt in Oldenzaal.
Bij brief van 29 juli 2021 heeft het Openbaar Ministerie (OM) verweerder gewezen
op de wenselijkheid om een Bibob onderzoek te starten.
Verweerder is naar aanleiding van deze brief een onderzoek gestart op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob).
Op 6 september 2021 heeft verweerder eiser een Bibob-formulier toegezonden met het verzoek het formulier uiterlijk 1 oktober 2021 volledig, correct en waarheidsgetrouw in te vullen en met de juiste bijlagen in te leveren. Daarbij is aangegeven dat als eiser dit niet doet of weigert gegevens te verstrekken dit tot gevolg kan hebben dat de verleende vergunning wordt ingetrokken.
Bij brief van 28 september 2021 heeft het OM verweerder op de hoogte gesteld van een bestuurlijke rapportage van 16 juli 2021 opgesteld door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) op 16 juli 2021 over het niet naleven door eiser van de wetgeving inzake levensmiddelen.
Op 4 oktober 2021 heeft de Justitiële Informatiedienst een uittreksel uit de justitiële documentatie van eiser aan de gemeente Oldenzaal toegezonden.
Op 4 oktober 2021 heeft verweerder van eiser een ingevuld Bibob-formulier met bijbehorende stukken ontvangen.
Verweerder heeft bij brief van 21 oktober 2021 aan eiser het voornemen bekend gemaakt om de aan hem verleende standplaatsvergunning in te trekken onder meer omdat eiser het Bibob-formulier onjuist en/of onvolledig heeft ingevuld.
Eiser heeft bijvoorbeeld bij de vraag 21 "Bent u en/of de rechtspersonen en ondernemingen die bij vragen 2A en 2B worden genoemd, de afgelopen vijf jaar veroordeeld, een schikking (transactie) aangegaan met het Openbaar Ministerie of anderszins als verdachte aangemerkt (geweest)" met "nee" beantwoordt terwijl het antwoord "ja" had moeten worden ingevuld.
Verder geeft eiser bij bijvoorbeeld vraag 1A niet aan welke vergunning(en) hij heeft op welke locatie(s).
Verweerder heeft eiser hierbij nogmaals de mogelijkheid geboden om binnen twee weken het Bibob-formulier (alsmede de bijbehorende bijlagen) volledig en juist in te vullen. Daarbij heeft verweerder eiser gewezen op de gevolgen van het niet tijdig indienen van een Bibob-formulier.
Eiser heeft op 5 november 2022 wederom een ingevuld Bibob-formulier met bijbehorende stukken bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 23 november 2021 heeft verweerder de aan eiser verleende standplaatsvergunning ingetrokken. Met het besluit van 14 juni 2022 is verweerder bij dat besluit gebleven.

Motivering intrekking standplaatsvergunning

2. Verweerder heeft de standplaatsvergunning primair ingetrokken omdat eiser het Bibob-formulier onjuist en/of onvolledig heeft ingevuld.
Verweerder stelt dat eisers houding ten aanzien van het invullen van het Bibob-formulier laks en onverschillig is. Verweerder heeft in zijn brief van 21 oktober 2022 twee voorbeelden gegeven en daarbij aangegeven dat het Bibob-formulier nog meer onvolledigheden en onjuistheden bevat. Hieruit had eiser kunnen opmaken dat hij het hele Bibob-formulier nogmaals goed en volledig had moeten doornemen. Eiser heeft bij het vervolgens ingediende Bibob-formulier weliswaar alsnog melding gedaan van de veroordeling in 2017 wegens het meermaals opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet (GHB-productie) maar heeft bij een groot aantal vragen wederom onjuiste/onvolledige informatie verschaft. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om de volledige en juiste gegevens te verstrekken aan het bestuursorgaan.
Subsidiair heeft verweerder de vergunning ingetrokken omdat gelet op de bestuurlijke rapportage van de NVWA en het uittreksel van de Justitiële Informatiedienst eiser de standplaatsvergunning mede heeft gebruikt om strafbare feiten te plegen.
Uit het rapport van de NVWA blijkt onder meer dat eiser:
- op de weekmarkt in Oldenzaal kazen met sporen van amfetamine heeft aangeboden
en/of heeft verkocht aan het publiek, wat op 28 augustus 2020 is vastgesteld
door inspecteurs van de NVWA;
- kazen met sporen van amfetamine heeft opgeslagen in een (opslag)loods in
Oldenzaal, wat op 19 mei 2021, 24 juni 2021 en op 14 juli 2021 is vastgesteld
door inspecteurs van de NVWA.
Verweerder heeft in het besluit overwogen dat eiser de standplaatsvergunning gebruikt om kaasproducten op de markt te brengen waarin amfetamine is aangetroffen. Amfetamine wordt in lijst I van de Opiumwet als harddrug gekwalificeerd. Hiermee is de voedselveiligheid in het geding.
Eiser heeft blijkens het uittreksel van de Justitiële Informatiedienst voor pleegdata 19 mei 2021, 24 juni 2021 en 14 juli 2021 strafbeschikkingen ontvangen wegens het overtreden van artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen (Warenwetbesluit). Deze pleegdata komen overeen met de data uit de bestuurlijke rapportage van de NVWA.
Uit het uittreksel van de Justitiële Informatiedienst blijkt verder dat eiser op 21 april 2017 is veroordeeld tot 80 uren taakstraf subsidiair 40 dagen hechtenis wegens het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd (GHB-productie).
De standplaatsvergunning maakt het mogelijk om strafbare feiten te plegen. Bovendien is het voor gebruik van de standplaatsvergunning noodzakelijk dat de kazen worden opgeslagen in voornoemde (bedrijfs-) loods in Oldenzaal. Ook op de in de loods opgeslagen kazen zijn sporen van amfetamine aangetroffen. Dit levert eveneens een strafbaar feit op wegens overtreding van artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit. Ook om die reden is sprake van ernstig gevaar op grond waarvan de vergunning kan worden ingetrokken.
Volgens verweerder is de intrekking van de standplaatsvergunning evenredig met
de mate van gevaar en de ernst, aard, omvang en duur van de strafbare feiten. Er is volgens verweerder ook geen goed en minder verstrekkend alternatief voor intrekking van de standplaatsvergunning.
In het kader van de belangenafweging stelt verweerder dat de belangen die verband houden met een ordelijke exploitatie van bedrijven, de naleving van wettelijke voorschriften een veilig woon- en leefklimaat, de volksgezondheid, het belang van openbare orde en veiligheid en het zorgvuldig omgaan met de standplaatsvergunning zwaarder wegen dan het (financiële/economische) belang van eiser met betrekking tot het verliezen van zijn vergunning.
Meer subsidiair heeft verweerder de standplaatsvergunning ingetrokken op grond van artikel 8, sub b, van de Verordening op de warenmarkten Oldenzaal 2012, omdat het op de markt brengen/verkopen van kaasproducten die amfetamine bevatten wordt gekwalificeerd als wangedrag en/of bedrog.

Beroepsgronden

3.1
Eiser stelt dat hij niet heeft geweigerd om het Bibob-formulier volledig in te vullen. Hij heeft bepaalde vragen bij het invullen van het eerste Bibob-formulier verkeerd begrepen en het formulier later alsnog, en voor zover bekend volledig, juist ingevuld. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat eiser het oogmerk had een onjuiste voorstelling van zaken te geven om daarmee de in geding zijnde vergunning te behouden. Bovendien beschikte verweerder blijkens het dossier over alle noodzakelijke gegevens voor de beoordeling in het kader van de Wet Bibob. Het intrekken van de standplaatsvergunning op basis van het gestelde niet juist/volledig invullen van het Bibob-formulier is volgens eiser niet evenredig.
3.2
Verder stelt eiser dat geen sprake is van een ernstig gevaar dat de standplaatsvergunning mede wordt gebruikt om strafbare feiten te plegen. Verweerder heeft het advies van de bezwaarcommissie op dit punt ten onrechte, althans ondeugdelijk gemotiveerd, niet overgenomen. Er is ook geen advies van het Landelijk bureau Bibob, waaruit blijkt van een 'ernstig gevaar' in de zin van de Wet Bibob.
3.3
Dat er sporen van amfetamine zijn gevonden op de kazen is het gevolg van een ongelukkige samenloop van omstandigheden en niet van opzet aan de zijde van eiser. Eiser is in deze zaak ook nimmer gericht geweest op het behalen van op geld waardeerbare voordelen met de overtredingen. Met sporen van amfetamine op kaas valt geen voordeel te behalen. Integendeel, dat is uitermate schadelijk voor eiser. Van samenhang is dan ook geen sprake. Ook is overigens niet gebleken (en door verweerder overigens ook niet gesteld) dat de standplaatsvergunning wordt misbruikt om naast kaas ook amfetamine te verkopen of dat de kaashandel dient als witwasmogelijkheid. Eiser heeft geen enkele betrokkenheid bij productie van en/of handel in harddrugs.
3.4
Intrekking van de standplaatsvergunning is volgens eiser in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
3.5
Tot slot stelt eiser dat van wangedrag en/of bedrog als bedoeld in de Marktverordening Oldenzaal 2012, geen sprake is omdat er geen sprake is van opzet maar van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Ook is niet ondubbelzinnig duidelijk wat onder wangedrag wordt verstaan, dit is in strijd met de Dienstenrichtlijn.

Beoordeling door de rechtbank

Weigering om het Bibob-formulier volledig in te vullen.
4.1
Eiser is door verweerder op 6 september 2021 en 21 oktober 2021 verzocht om de toegezonden Bibob-formulieren in te vullen en in te dienen. Hierbij heeft verweerder aangegeven dat het niet volledig, correct en waarheidsgetrouw invullen van het Bibob-formulier met de juiste bijlagen tot gevolg kan hebben dat de verleende vergunning wordt ingetrokken.
4.2
Eiser heeft de Bibob-formulieren niet volledig ingevuld en niet alle aan te leveren stukken ingediend. Met name heeft eiser verzuimd de vragen die zien op zeggenschap en het besturen van (andere) rechtspersonen en ondernemingen en op eisers financiën (inkomsten, bezittingen, schulden, leningen, bestuursrechtelijke en fiscaalrechtelijke boetes) juist en volledig in te vullen en bijbehorende stukken te overleggen.
4.3
Verweerder heeft dit, op grond van artikel 4, eerste lid van de Wet Bibob, terecht aangemerkt als een ernstig gevaar dat de standplaatsvergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen.
4.4
Indien een betrokkene weigert om de gegevens die noodzakelijk zijn voor het verrichten van het eigen Bibob-onderzoek te verstrekken, ontstaat in de ogen van de wetgever automatisch een ernstig gevaar dat een vergunning zal worden misbruikt voor criminele doeleinden. Een uitzondering hierop is, zo oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in ECLI:NL:RVS:2022:695 in rechtsoverweging 4.5, de situatie waarin de betrokkene geen enkel verwijt te maken valt dat hij de gevraagde informatie en stukken niet aanlevert. Eiser heeft mede met het oog op het aantal en de aard van de vragen die hij niet heeft beantwoord niet aannemelijk gemaakt dat hem geen verwijt treft omdat hij de vragen verkeerd heeft begrepen. Daarbij komt dat hij verweerder om een toelichting had kunnen vragen.
4.5
Anders dan eiser stelt, is het bij het vaststellen dat sprake is van een weigering om een Bibob-formulier volledig in te vullen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet Bibob niet vereist dat verweerder daarbij aannemelijk maakt dat eiser het oogmerk had een onjuiste voorstelling van zaken te geven om daarmee de in geding zijnde vergunning te behouden.
4.6
Dat, zoals eiser stelt, verweerder blijkens het dossier over alle noodzakelijke gegevens voor de beoordeling in het kader van de Wet Bibob beschikte, is naar het oordeel van de rechtbank gezien de aard en omvang van de ontbrekende informatie en stukken niet aannemelijk en is overigens ook niet relevant nu het aan eiser is om de benodigde informatie te verschaffen.
4.7
Verweerder was dan ook bevoegd om de standplaatsvergunning op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet Bibob in te trekken en niet kan worden gezegd dat verweerder in redelijkheid niet van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Nu verweerder dit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet Bibob ten grondslag heeft gelegd aan het besluit en niet artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Bibob hoeft het ernstig gevaar dus niet te bestaan uit het gebruik van de vergunning met het doel om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten.
4.8
Anders dan eiser stelt, is bij deze intrekkingsgrond niet vereist dat wordt meegewogen op welke strafbare feiten het gevaar berust, hoe ernstig die strafbare feiten zijn en hoe groot de kans op herhaling is.
Ernstig gevaar
5.1
De constatering dat sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob baseert verweerder subsidiair op het feit dat de NVWA in totaal zes keer heeft aangetoond dat er amfetamine in de door eiser opgeslagen/te koop aangeboden kaas is aangetroffen.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht vastgesteld dat sprake is van strafbare feiten die samenhangen met de activiteiten waarop de standplaatsvergunning ziet.
5.3
Een belangrijk kenmerk van de Wet Bibob is dat het begrip ‘strafbare feiten’ meer omvat dan wat vaak met ‘strafbare feiten’ bedoeld wordt. Op grond van artikel 1, vijfde lid, van de Wet Bibob vallen onder het begrip ‘strafbare feiten’ ook overtredingen als de onderhavige waarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd. In het onderhavige geval is sprake van bestuurlijk beboetbare overtredingen van artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit. Anders dan eiser stelt, is opzet of het oogmerk van het behalen van winstvoordeel daarbij geen vereiste.
5.4
Het samenhang-criterium houdt in dat strafbare feiten zijn gepleegd bij activiteiten die samenhangen of overeenkomen met activiteiten waarvoor vergunning is verleend. Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer in ECLI:NL:RVS:2017:1218) is sprake van samenhang als een beschikking het plegen van strafbare feiten kan faciliteren. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat daarvan sprake is, omdat de standplaatsvergunning het mogelijk heeft gemaakt dat eiser op de markt in Oldenzaal met amfetamine besmette kazen aan het publiek heeft aangeboden en/of heeft verkocht wat een overtreding van artikel 2, tiende lid van het Warenwetbesluit oplevert. Daarbij komt dat voor gebruik van de standplaatsvergunning noodzakelijk is dat de kazen worden opgeslagen in de bedrijfsloods in Oldenzaal. Op de in de loods opgeslagen kazen zijn sporen van amfetamine aangetroffen, wat eveneens een strafbaar feit oplevert wegens overtreding van artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit. Hiervoor heeft eiser een drietal strafbeschikkingen opgelegd gekregen.
5.5
Tevens is sprake van een repeterend karakter. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat toen het eiser duidelijk werd dat zijn materieel in dezelfde loods heeft gestaan waarin een amfetaminelab in maart 2020 is ontmanteld, hij de verkoopwagen en planken grondig had moeten ontsmetten. Dat eiser, naar hij stelt, daartoe wel pogingen heeft gedaan maakt dit niet anders nu deze pogingen niet succesvol zijn gebleken.
5.6
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat sprake is van ernstig gevaar zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet Bibob.
5.7
Dat er geen advies van het Landelijk Bureau Bibob aan het bestreden besluit ten grondslag ligt waaruit blijkt van een ‘ernstig gevaar’ in de zin van de Wet Bibob maakt dit niet anders. Uit artikel 7a, eerste lid, van de Wet Bibob volgt dat advies van het Landelijk Bureau Bibob niet verplicht is en dat een bestuursorgaan ook zelf onderzoek kan verrichten naar feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 3, tweede tot en met zesde lid, van de Wet Bibob. Ook heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat anders dan de bezwaarcommissie in haar advies stelt, voldaan wordt aan het samenhangcriterium.
Belangenafweging
6.1
Verweerder stelt een groot belang te hebben als het gaat om een veilig woon- en leefklimaat, de volksgezondheid van haar inwoners en het belang van de openbare orde en veiligheid in de gemeente Oldenzaal.
6.2
Daar tegenover staan de belangen van eiser om de standplaatsvergunning niet te verliezen. Door het verliezen van die vergunning kunnen de (handels)activiteiten op de zaterdagmarkt in Oldenzaal niet worden voortgezet en zal eiser financieel-economisch nadelig worden geraakt.
6.3
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid kunnen besluiten tot intrekking van de standplaatsvergunning. Verweerder heeft daarbij in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het algemeen belang van het voorkomen dat de vergunning wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten, dan de belangen die eiser heeft bij het kunnen voorzetten van zijn activiteiten.
Evenredigheid
7.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder afdoende gemotiveerd dat de intrekking van de standplaatsvergunning geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is. De rechtbank verwijst voor wat betreft overwegingen over de evenwichtigheid naar hetgeen is opgenomen onder het kopje Belangenafweging.
7.2
Volgens verweerder is de intrekking van de standplaatsvergunning geschikt om te voorkomen dat met amfetamine besmette kazen worden verkocht aan het publiek en om te voorkomen dat de standplaatsvergunning wordt gebruikt voor andere activiteiten dan de verkoop/opslag van kazen.
7.3
Volgens verweerder is geen goed, minder verstrekkend alternatief voor intrekking van de standplaatsvergunning beschikbaar. De ernst van de strafbare feiten rechtvaardigen (niet tijdelijke) intrekking van de vergunning. Het door eiser gestelde, dat intrekking van de standplaatsvergunning niet noodzakelijk is en verweerder met een waarschuwing had kunnen volstaan omdat de strafbeschikkingen effect hebben gehad, wordt niet gevolgd. Na de eerste strafbeschikking is immers wederom amfetamine in een kaasmonster aangetroffen. Er is onvoldoende vertrouwen dat de voorschriften worden nageleefd. Dat eiser, die sinds 2006 een standplaatsvergunning heeft, nooit eerder op de markt overtredingen heeft begaan, maakt het voorgaande niet anders. Verder kan eiser weer in aanmerking komen voor een standplaatsvergunning als hij vijf jaar lang geen antecedenten heeft gepleegd, waardoor de intrekking van tijdelijke aard kan zijn.
7.4
Intrekking van de standplaatsvergunning is, anders dan eiser suggereert, ook geen punitieve sanctie omdat het niet is gericht op het toebrengen van concreet nadeel dat verder gaat dan herstel van de rechtstoestand.
7.5
Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de standplaatsvergunning mede wordt gebruikt om strafbare feiten te plegen. Niet gebleken is dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid op deze grond tot intrekking van de standplaatsvergunning kon overgaan.
8. Aan beoordeling van de meer subsidiaire intrekkingsgrond op grond van artikel 8, aanhef en onder b van de Marktverordening Oldenzaal 2012 wordt dan ook niet toegekomen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Landstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
de griffier
de rechter is buiten staat te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) bepaalt dat voor zover bestuursorganen bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, zij kunnen weigeren een aangevraagde beschikking te geven dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
a.uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of
b.strafbare feiten te plegen.
Artikel 4, eerste lid, van de Wet Bibob bepaalt dat indien toepassing wordt gegeven aan artikel 7a, derde lid, de weigering van de vergunninghouder om een formulier als bedoeld in artikel 7a, vijfde lid, volledig in te vullen, wordt aangemerkt als ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid.
Artikel 7a, derde lid van de Wet Bibob bepaalt dat de betrokkene het bestuursorgaan tevens de gegevens en bescheiden verschaft, indien onderzoek wordt gedaan met het oog op een beslissing ter zake van de intrekking van een beschikking
Artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen, kwalificatie voedselveiligheid bepaalt dat het verboden is ten aanzien van eet- en drinkwaren te handelen in strijd met de bij artikel 14, eerste lid, artikel 18, eerste tot en met vierde lid, artikel 19, en de krachtens artikel 18, vijfde lid, van verordening (EG) 178/2002 vastgestelde bepalingen.
Artikel 8 van de Verordening op de warenmarkten Oldenzaal aanhef en onder b bepaalt dat onverminderd het bepaalde in artikel 7 het college een vergunning voor een vaste standplaats, al dan niet voorwaardelijk, kan intrekken dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, indien de vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat:
a. …
b.zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog; of
c. …