RECHTBANK OVERIJSSEL
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] h.o.d.n. [eiser] , uit [vestigingsplaats] , eiser,
(gemachtigde: mr. M.C. van Meppelen Scheppink),
het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal,
(gemachtigde: mr. F.S. Helder).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 14 juni 2022 (het bestreden besluit). In dat besluit zijn de bezwaren van eiser tegen de intrekking van de vergunning van 23 november 2021 voor het innemen van een standplaats op de zaterdagmarkt in Oldenzaal ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door T.R.F. Asbreuk en S.A. Vrielink.
Feiten
1. Verweerder heeft op 14 maart 2006 aan eiser, eigenaar van eenmanszaak [eiser] , vergunning verleend voor het innemen van een standplaats op de zaterdagmarkt in Oldenzaal.
Bij brief van 29 juli 2021 heeft het Openbaar Ministerie (OM) verweerder gewezen
op de wenselijkheid om een Bibob onderzoek te starten.
Verweerder is naar aanleiding van deze brief een onderzoek gestart op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob).
Op 6 september 2021 heeft verweerder eiser een Bibob-formulier toegezonden met het verzoek het formulier uiterlijk 1 oktober 2021 volledig, correct en waarheidsgetrouw in te vullen en met de juiste bijlagen in te leveren. Daarbij is aangegeven dat als eiser dit niet doet of weigert gegevens te verstrekken dit tot gevolg kan hebben dat de verleende vergunning wordt ingetrokken.
Bij brief van 28 september 2021 heeft het OM verweerder op de hoogte gesteld van een bestuurlijke rapportage van 16 juli 2021 opgesteld door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) op 16 juli 2021 over het niet naleven door eiser van de wetgeving inzake levensmiddelen.
Op 4 oktober 2021 heeft de Justitiële Informatiedienst een uittreksel uit de justitiële documentatie van eiser aan de gemeente Oldenzaal toegezonden.
Op 4 oktober 2021 heeft verweerder van eiser een ingevuld Bibob-formulier met bijbehorende stukken ontvangen.
Verweerder heeft bij brief van 21 oktober 2021 aan eiser het voornemen bekend gemaakt om de aan hem verleende standplaatsvergunning in te trekken onder meer omdat eiser het Bibob-formulier onjuist en/of onvolledig heeft ingevuld.
Eiser heeft bijvoorbeeld bij de vraag 21 "Bent u en/of de rechtspersonen en ondernemingen die bij vragen 2A en 2B worden genoemd, de afgelopen vijf jaar veroordeeld, een schikking (transactie) aangegaan met het Openbaar Ministerie of anderszins als verdachte aangemerkt (geweest)" met "nee" beantwoordt terwijl het antwoord "ja" had moeten worden ingevuld.
Verder geeft eiser bij bijvoorbeeld vraag 1A niet aan welke vergunning(en) hij heeft op welke locatie(s).
Verweerder heeft eiser hierbij nogmaals de mogelijkheid geboden om binnen twee weken het Bibob-formulier (alsmede de bijbehorende bijlagen) volledig en juist in te vullen. Daarbij heeft verweerder eiser gewezen op de gevolgen van het niet tijdig indienen van een Bibob-formulier.
Eiser heeft op 5 november 2022 wederom een ingevuld Bibob-formulier met bijbehorende stukken bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 23 november 2021 heeft verweerder de aan eiser verleende standplaatsvergunning ingetrokken. Met het besluit van 14 juni 2022 is verweerder bij dat besluit gebleven.
Motivering intrekking standplaatsvergunning
2. Verweerder heeft de standplaatsvergunning primair ingetrokken omdat eiser het Bibob-formulier onjuist en/of onvolledig heeft ingevuld.
Verweerder stelt dat eisers houding ten aanzien van het invullen van het Bibob-formulier laks en onverschillig is. Verweerder heeft in zijn brief van 21 oktober 2022 twee voorbeelden gegeven en daarbij aangegeven dat het Bibob-formulier nog meer onvolledigheden en onjuistheden bevat. Hieruit had eiser kunnen opmaken dat hij het hele Bibob-formulier nogmaals goed en volledig had moeten doornemen. Eiser heeft bij het vervolgens ingediende Bibob-formulier weliswaar alsnog melding gedaan van de veroordeling in 2017 wegens het meermaals opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet (GHB-productie) maar heeft bij een groot aantal vragen wederom onjuiste/onvolledige informatie verschaft. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om de volledige en juiste gegevens te verstrekken aan het bestuursorgaan.
Subsidiair heeft verweerder de vergunning ingetrokken omdat gelet op de bestuurlijke rapportage van de NVWA en het uittreksel van de Justitiële Informatiedienst eiser de standplaatsvergunning mede heeft gebruikt om strafbare feiten te plegen.
Uit het rapport van de NVWA blijkt onder meer dat eiser:
- op de weekmarkt in Oldenzaal kazen met sporen van amfetamine heeft aangeboden
en/of heeft verkocht aan het publiek, wat op 28 augustus 2020 is vastgesteld
door inspecteurs van de NVWA;
- kazen met sporen van amfetamine heeft opgeslagen in een (opslag)loods in
Oldenzaal, wat op 19 mei 2021, 24 juni 2021 en op 14 juli 2021 is vastgesteld
door inspecteurs van de NVWA.
Verweerder heeft in het besluit overwogen dat eiser de standplaatsvergunning gebruikt om kaasproducten op de markt te brengen waarin amfetamine is aangetroffen. Amfetamine wordt in lijst I van de Opiumwet als harddrug gekwalificeerd. Hiermee is de voedselveiligheid in het geding.
Eiser heeft blijkens het uittreksel van de Justitiële Informatiedienst voor pleegdata 19 mei 2021, 24 juni 2021 en 14 juli 2021 strafbeschikkingen ontvangen wegens het overtreden van artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen (Warenwetbesluit). Deze pleegdata komen overeen met de data uit de bestuurlijke rapportage van de NVWA.
Uit het uittreksel van de Justitiële Informatiedienst blijkt verder dat eiser op 21 april 2017 is veroordeeld tot 80 uren taakstraf subsidiair 40 dagen hechtenis wegens het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd (GHB-productie).
De standplaatsvergunning maakt het mogelijk om strafbare feiten te plegen. Bovendien is het voor gebruik van de standplaatsvergunning noodzakelijk dat de kazen worden opgeslagen in voornoemde (bedrijfs-) loods in Oldenzaal. Ook op de in de loods opgeslagen kazen zijn sporen van amfetamine aangetroffen. Dit levert eveneens een strafbaar feit op wegens overtreding van artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit. Ook om die reden is sprake van ernstig gevaar op grond waarvan de vergunning kan worden ingetrokken.
Volgens verweerder is de intrekking van de standplaatsvergunning evenredig met
de mate van gevaar en de ernst, aard, omvang en duur van de strafbare feiten. Er is volgens verweerder ook geen goed en minder verstrekkend alternatief voor intrekking van de standplaatsvergunning.
In het kader van de belangenafweging stelt verweerder dat de belangen die verband houden met een ordelijke exploitatie van bedrijven, de naleving van wettelijke voorschriften een veilig woon- en leefklimaat, de volksgezondheid, het belang van openbare orde en veiligheid en het zorgvuldig omgaan met de standplaatsvergunning zwaarder wegen dan het (financiële/economische) belang van eiser met betrekking tot het verliezen van zijn vergunning.
Meer subsidiair heeft verweerder de standplaatsvergunning ingetrokken op grond van artikel 8, sub b, van de Verordening op de warenmarkten Oldenzaal 2012, omdat het op de markt brengen/verkopen van kaasproducten die amfetamine bevatten wordt gekwalificeerd als wangedrag en/of bedrog.