ECLI:NL:RBOVE:2023:3831

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
10209797 \ CV EXPL 22-4241
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis over achterstallige nachttoeslag en niet genoten verlofuren van een voormalig werknemer

In deze zaak vordert de eiser, een voormalig werknemer van de gedaagden, betaling van achterstallige nachttoeslag en niet genoten verlofuren. De kantonrechter heeft op 20 juni 2023 een tussenvonnis gewezen waarin hij oordeelt dat de werknemer recht heeft op de gevorderde nachttoeslag, gebaseerd op de cao Bakkersbedrijf. De eiser heeft van 1 augustus 2017 tot 1 februari 2022 als broodbakker gewerkt en stelt dat hij geen nachttoeslag heeft ontvangen. De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst en de cao bepalingen in zijn voordeel spreken. De vordering tot betaling van de nachttoeslag wordt toegewezen, maar de beslissing over de niet genoten verlofuren wordt aangehouden, omdat partijen zich daarover nog moeten uitlaten. De kantonrechter heeft de gedaagden de gelegenheid gegeven om hun verweer tegen de vordering van de verlofuren in te dienen. De zaak is complex door de verschillende interpretaties van de arbeidsovereenkomst en de cao, en de kantonrechter heeft benadrukt dat de cao een minimum-cao is, wat betekent dat alleen naar boven kan worden afgeweken. De gedaagden hebben verweer gevoerd, maar de kantonrechter heeft geconcludeerd dat hun argumenten niet opwegen tegen de rechten van de werknemer volgens de cao.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10209797 \ CV EXPL 22-4241
Vonnis van 20 juni 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.O.G.J. Bakker,
tegen

1.de vennootschap onder firma [naam V.O.F.] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden]
gemachtigde: mr. M. de Kip.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 februari 2023,
- productie 21 tot en met 25 aan de kant van [eiser] ,
- de mondelinge behandeling van 15 mei 2023, waarbij partijen zijn verschenen en waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt,
- pleitaantekeningen aan de kant van [gedaagden] .
1.2.
Partijen hebben de kantonrechter gevraagd vonnis te wijzen. Bepaald is dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.Inleiding en korte samenvatting

2.1.
[eiser] is vanaf 1 augustus 2017 tot 1 februari 2022 bij [gedaagden] in dienst geweest als broodbakker. Volgens [eiser] heeft [gedaagden] in die periode ten onrechte geen nachttoeslag aan hem uitbetaald. Daarnaast is [eiser] van mening dat hij recht heeft op een vergoeding voor niet opgenomen verlofuren. In deze procedure vraagt [eiser] om betaling van die bedragen en de wettelijke rente en verhoging.
2.2.
Dit is een tussenvonnis. De kantonrechter zal de vordering tot betaling van nachttoeslag toewijzen. Over de gevorderde vergoeding voor verlofuren kan de kantonrechter nog geen beslissing nemen, omdat partijen zich daarover nog eerst moeten uitlaten bij akte.
2.3.
Dit verkort weergegeven oordeel wordt hierna gemotiveerd.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft samen met zijn ouders een bakkerij gehad in [vestigingsplaats 2] onder de naam ‘ [bedrijf] ’. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (hierna: [gedaagden] ) waren sinds 2015 eigenaar van [naam V.O.F.] in [vestigingsplaats 1] . Op 1 juli 2017 heeft [gedaagden] [bedrijf] in [vestigingsplaats 2] ook overgenomen.
3.2.
Per 1 augustus 2017 is [eiser] in dienst getreden bij [gedaagden] , in de functie van broodbakker, op basis van een arbeidsovereenkomst voor 38 uren per week met een bruto maandsalaris van € 2.637,96.
3.3.
In de arbeidsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“Artikel 1:toepasselijke cao
Op deze overeenkomst is de telkens geldende cao Bakkersbedrijf (hierna: cao) van toepassing.
(…)
Artikel 3:salarisschaal/functie-uurloon
a. De werknemer is ingedeeld in salarisschaal 4 van hoofdstuk 2, functiegroep Personeel Productie aan de hand van referentiefunctie Broodbakker II, functienummer P.01 van de cao.
b. Het loon van de werknemer bestaat uit het functieloon conform de cao, vermeerderd met de toeslagen waarop hij ingevolge de cao recht heeft. Dit loon zal per maand na afloop van de maand worden uitbetaald.
c. Bij de onder a genoemde salarisschaal/referentiefunctie hoort volgens de cao een functie-uurloon van € 15,01 bruto. Voor zover van toepassing is dit functieloon gebaseerd op 10 functiejaren.”
d. Nadere bijzonderheden:
Werknemer zal de werkzaamheden verrichten te [vestigingsplaats 1] en [vestigingsplaats 2] . De arbeidsovereenkomst kan door ieder der partijen worden beëindigd met inachtneming van de wettelijk vastgestelde termijn.
3.4.
In de arbeidsovereenkomst is de cao Bakkersbedrijf (hierna: de cao) van toepassing verklaard. In die cao is opgenomen dat de cao een minimum-cao is, wat inhoudt dat de werkgever alleen naar boven toe van de cao mag afwijken.
3.5.
De vader van [eiser] , de heer [vader van eiser] , heeft in overleg met [gedaagden] na de overname van [bedrijf] nog brood bezorgd bij klanten van [gedaagden] .
3.6.
In de zomer van 2020 heeft [gedaagden] na een gesprek met [eiser] een addendum opgesteld met daarin een aanvulling op het loon van € 400,00 netto per maand. [eiser] heeft dit addendum niet ondertekend.
3.7.
Bij brief van 11 april 2022 aan [gedaagden] heeft [eiser] aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag aan niet genoten verlofuren en achterstallige loonbetalingen in verband met nachttoeslag. Ook vraagt [eiser] aan [gedaagden] om een eindafrekening toe te sturen.
3.8.
Partijen, althans hun gemachtigden, hebben vervolgens tevergeefs gecorrespondeerd over het al dan niet uitbetalen van niet genoten verlofuren en achterstallige nachttoeslag.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – kort samengevat – veroordeling van [gedaagden] tot betaling van een bedrag van € 47.367,77 aan achterstallig loon, een bedrag van € 5.001,72 voor niet genoten verlofuren, een bedrag van € 26.184,74 aan wettelijke verhoging over de hiervoor genoemde bedragen, afgifte van een deugdelijke bruto/netto specificatie van de hiervoor genoemde bedragen, een bedrag van € 875,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, en rente en kosten.
4.2.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert samengevat tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Deze zaak gaat in de kern om de vraag of [eiser] op basis van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst recht heeft op betaling van nachttoeslag en niet genoten verlofuren.
De nachttoeslag: geen schending klachtplicht
5.2.
Het meest vergaande verweer van [gedaagden] is dat [eiser] niet eerder dan juni 2020 bij [gedaagden] over de nachttoeslag heeft geklaagd. [gedaagden] voert aan dat [eiser] daarmee te laat is om aanspraak te maken op vergoeding van de nachttoeslag. Artikel 6:89 BW bepaalt dat een schuldeiser (in dit geval: [eiser] ) binnen bekwame tijd moet klagen over een gebrek in de prestatie, nadat de schuldeiser het gebrek heeft ontdekt of had moeten ontdekken. Volgens [gedaagden] heeft [eiser] dat niet gedaan.
5.3.
Het beroep van [gedaagden] op de klachtplicht faalt. Nog los van de vraag of de klachtplicht van toepassing is op een loonvordering als hier aan de orde, slaagt het beroep op de klachtplicht niet. Rondom het einde van zijn dienstverband (in januari 2022) heeft [eiser] aan CNV Vakmensen gevraagd of de eindafrekening, zijn verlofuren en salaris in overeenstemming waren met zijn arbeidsovereenkomst en de cao-bepalingen. Nadat CNV concludeerde dat de salarisuitkeringen daarmee niet in overeenstemming waren, heeft CNV namens [eiser] in april 2022 een loonvordering ingesteld. Daarmee heeft [eiser] tijdig na het ontdekken van de achterstallige loonbetaling geklaagd. Zelfs als zou worden aangenomen dat [eiser] op basis van inhoudelijke kennis van de cao en de loonstrookjes eerder had kunnen klagen over het feit dat de nachttoeslag niet aanvullend werd betaald, is dat niet genoeg voor een geslaagd beroep op schending van de klachtplicht. Anders dan in de uitspraak van Hof Amsterdam waar [gedaagden] een beroep op doet (GHAMS:2022:1063) is namelijk niet voldoende onderbouwd gesteld of gebleken dat [gedaagden] een nadeel heeft geleden doordat [eiser] later heeft geklaagd over het uitblijven van de nachttoeslag. Dat [gedaagden] zich nu geconfronteerd ziet met een opgelopen loonvordering is daarvoor niet genoeg, omdat [gedaagden] ook zelf de hoogte van het loon had kunnen vaststellen op basis van de cao. Onder deze omstandigheden, waarbij ook in aanmerking moet worden genomen de aard van de rechtsverhouding tussen partijen – een arbeidsovereenkomst – is geen sprake van schending van de klachtplicht door [eiser] . Samengevat slaagt het verweer van [gedaagden] ten aanzien van de klachtplicht niet.
De nachttoeslag
5.4.
Dan de inhoudelijke beoordeling van de gevorderde nachttoeslag. [eiser] heeft de vordering berekend op grond van de gewerkte nachturen en het percentage van 34% uit de cao.
5.5.
[gedaagden] betwist dat [eiser] recht heeft op een vergoeding ter zake van nachttoeslag. Daartoe heeft [gedaagden] kort gezegd aangevoerd dat partijen een all-in loon zijn overeengekomen, en dat de toeslagen waarop [eiser] recht had al in het overeengekomen uurloon van € 15,01 zijn opgenomen. Volgens [gedaagden] heeft [eiser] uitdrukkelijk gevraagd om een all-in loon, en heeft [gedaagden] aansluiting gezocht bij het salaris van de andere bakkers die bij haar in dienst zijn, met wie [gedaagden] ook een all-in loon is overeengekomen. Volgens [gedaagden] zijn partijen aanvankelijk een inschaling in functieschaal 4, functiejaar 0, overeengekomen. Daar hoort volgens [gedaagden] een basis uurloon van € 12,05 bij. Omdat [eiser] een all-in loon wilde, stelt [gedaagden] dat partijen hebben afgesproken dat [eiser] in functiejaar 10 geplaatst zou worden. Aldus zijn partijen uitgekomen op een all-in uurloon van € 12,05, met een nachttoeslag van € 2,96 per uur, in totaal € 15,01. Verder hebben partijen afgesproken dat het salaris van [eiser] conform de cao periodiek zou stijgen.
5.6.
Allereerst is van belang dat de toepasselijke cao een minimum-cao is. Dat betekent dat alleen van de cao mag worden afgeweken als dat in het voordeel van de werknemer is. Een all-in loon in afwijking van de cao is dus alleen mogelijk als dat loon ten gunste van de werknemer wordt overeengekomen. [eiser] heeft gemotiveerd gesteld dat het overeengekomen uurloon van € 15,01 met aanvullende nachttoeslag in overeenstemming is met de cao en dat dit uurloon daarom als all-in loon te laag zou zijn. De kantonrechter volgt [eiser] daarin. In de cao is bepaald dat de werknemer recht heeft op een uurloon, te vermeerderen met een nachttoeslag van in dit geval 34%. Tussen partijen staat vast dat [eiser] valt onder de functie broodbakker 2. Daarbij hoort functieschaal 4. Het overeengekomen uurloon van € 15,01 sluit aan bij ‘functiejaren 10’ in de toepasselijke functieschaal 4. [eiser] heeft gesteld dat hij al lange tijd (vanaf 1988) werkzaam is als bakker. [gedaagden] heeft die ervaringsjaren niet gemotiveerd betwist. Hieruit volgt dat [eiser] in ieder geval meer dan 10 ervaringsjaren had en op grond van de cao daarom recht had op het uurloon van € 15,01 te vermeerderen met toeslagen. Artikel 3 van de arbeidsovereenkomst sluit hier ook bij aan. De redenering van [gedaagden] dat [eiser] in functieschaal 0 geplaatst zou moeten worden, is gelet op de werkervaring van [eiser] onaannemelijk en onvoldoende onderbouwd. Uitgaande van het feit dat [eiser] meer dan 10 ervaringsjaren heeft, zou het overeengekomen loon als all-in loon lager zijn dan waar [eiser] op grond van de cao recht op had. Dit is in strijd met de cao en reeds daarom heeft [eiser] recht op nabetaling van de nachttoeslagen.
5.7.
[gedaagden] heeft nog betoogd dat artikel 3 van de arbeidsovereenkomst zo moet worden uitgelegd dat partijen toch een all-in loon van € 15,01 zijn overeengekomen. Gelet op de strijdigheid van het loon met de cao, kan dit verweer niet slagen. Vanwege het partijdebat overweegt de kantonrechter volledigheidshalve dat deze uitleg door [gedaagden] ook feitelijk onvoldoende is onderbouwd. Zelfs als [eiser] tijdens de voorafgaande onderhandelingen de wens heeft geuit om een all-in loon overeen te komen en partijen eerst ook over een lager uurloon op basis van functieschaal 0 zouden hebben gesproken – hetgeen [eiser] heeft betwist – kon [gedaagden] er vanwege de ervaringsjaren van [eiser] niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat [eiser] in afwijking van de tekst van artikel 3 van de arbeidsovereenkomst heeft ingestemd met het uurloon van € 15,01 als een lager all-in loon.
Verrekening?
5.8.
[gedaagden] heeft nog een beroep op verrekening gedaan ten aanzien van een bedrag van € 14.160,60. De vader van [eiser] heeft voor [gedaagden] bestellingen geleverd aan klanten van [gedaagden] . Op enig moment hebben partijen afgesproken dat de vader van [eiser] de bedragen die hij daarvoor van klanten kreeg, niet meer aan [gedaagden] afdroeg, maar aan [eiser] . Volgens [gedaagden] is dit een vergoeding voor de nachttoeslag en moet dit bedrag worden verrekend. [eiser] heeft dit betwist door aan te voeren dat partijen weliswaar hebben afgesproken dat zijn vader een bedrag aan opbrengsten van bezorgingen aan hem zou afdragen, maar dat dat om een lager bedrag van € 6.520,00 (netto) ging en dat hij dat als loon voor overwerk kreeg waar hij recht op had. [eiser] heeft geen vordering ingesteld voor vergoeding van het overwerk zodat volgens [eiser] geen grond (meer) bestaat voor verrekening van dit bedrag.
5.9.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagden] heeft alleen een beroep op verrekening gedaan en geen vordering in reconventie ingesteld. Voor een inhoudelijke beoordeling van het beroep op verrekening moet sprake zijn van een tegenvordering die op eenvoudige wijze is vast te stellen. Op grond van artikel 6:136 BW kan de rechter een vordering, ondanks een beroep van de gedaagde (in dit geval [gedaagden] ) op verrekening, namelijk toewijzen, als de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is. De kantonrechter is van oordeel dat de tegenvordering van [gedaagden] niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. [gedaagden] heeft een lijst overgelegd met bezorgingen en bedragen die uitkomen op een totaalbedrag van € 14.160,60. [eiser] heeft zowel de omvang van de betaling van [gedaagden] (via zijn vader) aan hem gemotiveerd betwist (€ 6.520,00), als ook waar die betaling precies op zag (compensatie voor overwerk in plaats van nachttoeslag). Nog los van het feit dat partijen van mening verschillen over de grondslag van deze betalingen, is het op basis van de stellingen over en weer niet eenvoudig vast te stellen welk bedrag de vader van [eiser] daadwerkelijk heeft afgedragen aan [eiser] . Daarvoor zou bij deze stand van zaken mogelijk nadere bewijslevering nodig zijn. Dat nadere onderzoek voert te ver in het kader van dit beroep op verrekening. Gelet daarop komt de kantonrechter in deze procedure niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de tegenvordering en zal het beroep van [gedaagden] op verrekening in deze procedure worden gepasseerd. Dit betekent dat de kantonrechter nog geen inhoudelijke beslissing heeft genomen over deze tegenvordering. Als [gedaagden] die vordering inhoudelijk getoetst wil hebben, moet dat in een andere procedure.
Tussenconclusie
5.10.
Gelet op het voorgaande is [gedaagden] aan [eiser] nachttoeslag verschuldigd. Omdat er over het aantal gewerkte nachturen en het gehanteerde percentage van 34% geen verschil van mening bestaat, is het gevorderde bedrag van € 47.367,77 toewijsbaar.
De verlofuren: nadere akte
5.11.
[eiser] vordert ook een bedrag van € 5.001,72 aan niet genoten verlofuren. Hiertoe heeft [eiser] aangevoerd dat hij niet alle verlofuren waar hij recht op had tijdens zijn dienstverband heeft kunnen opnemen en dat [gedaagden] deze verlofuren na het einde van de arbeidsovereenkomst niet aan hem heeft uitbetaald. [gedaagden] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij teveel verlofuren heeft uitbetaald aan [eiser] en dat [eiser] daarom juist nog een bedrag aan [gedaagden] verschuldigd is.
5.12.
Bij nadere productie 24 heeft [eiser] een gewijzigd overzicht overgelegd van de volgens hem nog openstaande verlofuren. [eiser] heeft zijn eis naar aanleiding van dit nieuwe overzicht niet gewijzigd, hoewel [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht dat daar mogelijk wel aanleiding voor bestaat. Het is op basis van dit overzicht voor de kantonrechter niet duidelijk in hoeverre [eiser] zijn vordering handhaaft en van hoeveel niet genoten verlofuren hij van [gedaagden] betaling vraagt. Voordat de kantonrechter over dit deel van de vordering en het verweer kan beslissen, moet de omvang van de vordering duidelijk zijn. De kantonrechter zal [eiser] daarom in de gelegenheid stellen zijn eis aan te passen overeenkomstig het door hem in productie 24 overgelegde overzicht. Daarna krijgt [gedaagden] de gelegenheid om bij antwoordakte te reageren. De kantonrechter zal vervolgens over dit deel van de vordering en het verweer van [gedaagden] bij vonnis beslissen.
5.13.
De kantonrechter merkt op dat partijen zich alleen over de verlofuren mogen uitlaten. Opmerkingen in de aktes die niet zien op (het aantal) verlofuren worden buiten beschouwing gelaten. Tot slot merkt de kantonrechter op dat het partijen uiteraard vrij staat om naar aanleiding van dit vonnis in overleg te treden.
5.14.
Iedere verdere beslissing wordt intussen aangehouden.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
stelt [eiser] in de gelegenheid zich op de rol van
dinsdag 4 juli 2023bij akte uit te laten over hetgeen hiervoor onder r.o. 5.12. is overwogen, waarna [gedaagden]
twee weken na de aktebij antwoordakte mag reageren,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2023. (wv)