ECLI:NL:RBOVE:2023:3799

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
AWB_23_1133
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering met betrekking tot schending van de informatieplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van haar bijstandsuitkering beoordeeld. Eiseres ontving sinds 2012 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet, maar het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente heeft besloten om de uitkering te herzien en terug te vorderen over de periode van 1 september 2019 tot en met 30 juni 2022, met een totaalbedrag van € 15.362,95. Dit besluit is genomen op basis van de veronderstelling dat eiseres haar informatieverplichting heeft geschonden door niet tijdig te melden dat haar zoon, die op 4 juli 2019 uit de Basisregistratie Personen (BRP) was uitgeschreven, bij haar bleef wonen.

De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft aangetoond dat eiseres daadwerkelijk inlichtingen had moeten verstrekken over de woon- en leefsituatie van haar zoon. De rechtbank stelt vast dat het college niet voldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij de voorbereiding van het besluit en dat de motivering van het besluit tekortschiet. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

De rechtbank benadrukt dat bij een belastend besluit, zoals de herziening en terugvordering van bijstand, de bewijslast bij het college ligt om aan te tonen dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan. De rechtbank concludeert dat het college niet aan deze verplichting heeft voldaan, waardoor het beroep van eiseres gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1133

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. D.F. Briedé,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente(hierna: het college), verweerder, gemachtigde: C.J.A. van Vliet.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en terugvordering van haar bijstandsuitkering over de periode van
1 september 2019 tot en met 30 juni 2022. Het gaat om een totaalbedrag van € 15.362,95.
1.1
Het college heeft dat beslist in het besluit van 8 augustus 2022. Met het bestreden besluit van 5 april 2023 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.2
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres ontvangt sinds 2012 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW), laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande. Zij staat in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven aan de [adres] . In het kader van een regulier heronderzoek in juli 2022 heeft eiseres een formulier ingevuld over haar situatie en heeft vervolgens een gesprek plaatsgevonden. De resultaten van het onderzoek zijn vermeld in de rapportage heronderzoek PW van 21 juli 2022.

Standpunten van partijen

3. Volgens het college heeft eiseres de informatieverplichting geschonden, omdat zij geen juiste inlichtingen heeft verstrekt en doordat de BRP-inschrijving van haar zoon [naam] , niet conform de feitelijke situatie was. Pas tijdens het heronderzoek in juli 2022 heeft zij verklaard dat haar zoon [naam] (geboren op [geboortedatum] 1998) na zijn BRP-uitschrijving op 4 juli 2019 onafgebroken bij haar is blijven wonen. Was hij wel goed ingeschreven geweest dan was een automatisch signaal ontvangen en had hierop geanticipeerd kunnen worden. Nu dit niet is gebeurd, is volgens het college ten onrechte een uitkering verstrekt naar de norm voor een alleenstaande. Per 1 september 2019 was de kostendelersnorm voor een tweepersoonshuishouden van toepassing. [naam] was op 6 maart 2019 namelijk 21 jaar geworden en uit de gegevens van de Dienst Uitvoering Onderwijs blijkt dat hij tot en met 31 augustus 2019 student was. Dat per 1 januari 2023 de leeftijdsgrens voor de kostendelersnorm van 21 jaar is gewijzigd naar 27 jaar is volgens het college uiteindelijk niet van invloed, omdat het bestreden besluit ziet op een periode van voor 1 januari 2023.
4. Eiseres stelt – samengevat weergegeven – dat het college bij de beoordeling of het besluit wel evenredig was op de nieuwe regeling had moeten anticiperen. Het wetsvoorstel hierover dateert van 22 maart 2022, dus voor het besluit van 8 augustus 2022. Bovendien is hiermee (ook) beoogd om meer dan voorheen de menselijke maat toe te passen. Verder stelt eiseres dat het college niet heeft onderzocht wat de hoogte van de terugvordering voor haar betekent. Zij kan het bedrag van € 15.362,95 niet terugbetalen en zal tot in lengte van jaren gekort worden op haar uitkering tot aan het wettelijk minimum. Het college heeft geen beleid voor het al dan niet toepassen van de kostendelersnorm en ook niet ten aanzien van onevenwichtige terugvorderingen.
4.1
Ook stelt eiseres dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. De inlichtingenverplichting strekt niet zover dat zij uit eigen beweging hoeft te melden dat haar inwonende zoon [naam] 21 jaar wordt. Dit is informatie die het college zelf heeft achterhaald en kon achterhalen. Volgens eiseres heeft het college niet duidelijk gemaakt wat zij precies had moeten melden en is hierover in de besluitvorming wisselend geredeneerd. Ook is niet onderzocht of [naam] ook daadwerkelijk had kunnen bijdragen in de kosten van de huishouding.

Wettelijk kader

5. Op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet het bestuursorgaan de nodige kennis vergaren over de relevante feiten en af te wegen belangen bij de voorbereiding van een besluit. De beslissing op bezwaar moet op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb goed gemotiveerd zijn.
5.1
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de PW doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
5.2
Artikel 54, derde lid, van de Pw bepaalt dat het college een besluit tot toekenning van bijstand herziet dan wel intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
5.3
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
5.4
In artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW is bepaald dat het college de kosten van bijstand kan terugvorderen voor zover de bijstand, anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Het college dient opnieuw te beslissen op het bezwaar met inachtneming van wat in deze uitspraak staat. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Schending inlichtingenverplichting
6.1
Het besluit tot herziening en terugvordering van bijstand is voor de betrokkene een belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan in beginsel op het college. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. Daarnaast mag zeker bij een belastend besluit worden verwacht dat het voldoende zorgvuldig is voorbereid en voldoet aan het motiveringsbeginsel.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat het college hierin onvoldoende is geslaagd. Uit het bestreden besluit, de rapportage heronderzoek PW en de stukken blijkt onvoldoende duidelijk wat eiseres nu precies had moeten melden en wanneer zij dat had moeten doen. In de rapportage heronderzoek is vermeld dat [naam] zich op 4 juli 2019 heeft uitgeschreven maar steeds, zonder onderbreking bij eiseres is blijven wonen. Gelet op zijn geboortedatum van [geboortedatum] 1998 was hij toen al enige maanden 21 jaar. Vanaf 1 september 2019 stond eiser niet langer ingeschreven als student. Daarmee zijn er dus drie voor de uitkering (mogelijk) relevante gebeurtenissen geweest in 2019:
- op [geboortedatum] 2019 is de inwonende zoon [naam] van eiseres 21 jaar oud geworden;
- op 4 juli 2019 heeft [naam] zich in de BRP uit laten schrijven van het adres van eiseres, [adres] ;
- vanaf 1 september 2019 staat [naam] niet langer ingeschreven als student.
6.3
In het advies van de commissie bezwaarschriften staat echter dat de uitschrijving heeft plaatsgevonden kort voor de datum waarop [naam] 21 jaar werd. De commissie verwijst hiervoor naar de hoorzitting maar omdat er geen verslag is van de hoorzitting is onduidelijk hoe dit is besproken. De conclusie dat [naam] zich zou hebben uitgeschreven kort voor zijn 21e verjaardag staat in elk geval haaks op hetgeen in de rapportage heronderzoek staat en waaruit volgt dat de uitschrijving plaats heeft gevonden bijna vier maanden na dat [naam] 21 jaar was geworden. Omdat het college het advies integraal heeft overgenomen in de beslissing op bezwaar, is deze beslissing daarom niet goed gemotiveerd. Aan deze onjuiste motivering komt ook inhoudelijke betekenis toe omdat de commissie aangeeft dat bij een juiste inschrijving een automatisch signaal zou zijn ontvangen en hierop geanticipeerd had kunnen worden. Niet duidelijk is wat daarmee wordt bedoeld en voor zover dat signaal zag op het bereiken van de leeftijd van 21 jaar en waarom dat signaal niet in de periode van
3 maart 2019 tot 4 juli 2019 is ontvangen. Verder verwijst de commissie naar het heronderzoek PW, waarin door eiseres zou zijn verklaard dat [naam] zich had uitgeschreven om bij zijn vader te gaan wonen terwijl dit nergens in de rapportage te lezen valt. Ook hier wreekt zich dat er kennelijk geen verslag is gemaakt van het gesprek dat in het kader van het heronderzoek plaats heeft gevonden. Er is in de rapportage zelf volstaan met een summiere weergave van wat eiseres heeft verklaard. Ten slotte blijkt onvoldoende uit het advies van de commissie en daarmee uit het bestreden besluit op grond van welke informatie het voor eiseres duidelijk had moeten zijn geweest dat zij één, meerdere of alle hiervoor genoemde omstandigheden, die mogelijk van invloed konden zijn op haar recht op uitkering had moeten melden. In het advies van de commissie bezwaarschriften staat (bij onderdeel 7) dat bij de aanvang van de bijstandsuitkering is uitgelegd dat alle wijzigingen doorgegeven moeten worden. Wat in dit verband onder ‘alle’ moet worden verstaan, is echter niet duidelijk. Ook ontbreken de door de commissie genoemde urenbriefjes in de stukken die aan de rechtbank zijn overgelegd, waarin ook informatie zou staan over te verstrekken informatie. Verder blijkt uit de website van de gemeente niet duidelijk waar de betreffende informatie staat. Met het verweerschrift heeft het college dit ook niet alsnog voldoende duidelijk gemaakt. De informatie over het doorgeven van wijzigingen over een veranderde leefsituatie staat namelijk niet op de website van de gemeente zelf, maar op een pagina van de rijksoverheid. Bovendien vindt de bezoeker van de website deze link pas nadat een aantal keren is doorgeklikt op verschillende informatiepagina’s. Onder deze omstandigheden heeft het college onvoldoende gemotiveerd op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden.
De terugvordering
6.4
Los van de vraag of eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden, overweegt de rechtbank met betrekking tot de terugvordering nog het volgende.
De rechtbank heeft het college naar aanleiding van de gronden van het beroep verzocht om een verweerschrift. Daarin is namens het college aangegeven dat er begrip is voor het standpunt van eiseres maar dat uit oogpunt van rechtsgelijkheid er toch voor gekozen is om tot volledige terugvordering op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW over te gaan. ‘Er zijn immers tientallen burgers uit onze gemeente die eerlijk hebben aangegeven hoe hun huishouden eruitziet en daardoor gekort zijn op de uitkering indien sprake was van een kostendelersnorm’. Het college meent dat zij juridisch het juiste heeft gedaan maar vraagt de rechtbank niettemin om ‘datgene te doen wat uw rechtbank in goede justitie zal vernemen te behoren’. Ter zitting is door de gemachtigde van het college, tevens opsteller van het verweerschrift, desgevraagd aangegeven dat hij persoonlijk vindt dat het besluit niet evenredig is en dat hij de gemachtigde van eiseres hier goed in kan volgen, maar dat het college dit anders ziet.
6.5
De rechtbank is van oordeel dat het college ten onrechte in het verweerschrift aan de rechtbank heeft gevraagd om datgene te doen wat de rechtbank juist acht. Indien het college wil afwijken van het advies van de commissie bezwaarschriften door niet of slechts gedeeltelijk terug te vorderen dan is het aan het college om daarover een besluit te nemen. Die bevoegdheid en verantwoordelijkheid om eventueel in afwijking van de wettelijke bepalingen te beslissen kan het college niet neerleggen bij de rechtbank. Gelet op dit verzoek en gelet op het ter zitting ingenomen standpunt van de gemachtigde van het college dat het besluit niet juist is, bestaan bij de rechtbank sterke twijfels over de motivering die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. De rechtbank tekent hierbij aan dat de gemachtigde van het college ter zitting weliswaar heeft aangegeven dat het zijn persoonlijk standpunt betreft, maar dat dit standpunt niettemin wel voor rekening van het college dient te komen omdat hij het college vertegenwoordigt. Bovendien blijkt uit het verweerschrift niet dat dit het persoonlijk standpunt van de opsteller is. Ook gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.

Conclusie en gevolgen

7. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dien te worden vernietigd, omdat het in strijd is met artikel 7:12, eerste lid van de Awb. Het college zal met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen opnieuw moeten beslissen op het bezwaar. Bij het nieuwe besluit dient het college zich ook uit te laten over de eventuele vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
8. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt zij ook vergoeding van haar proceskosten. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, rechter, in aanwezigheid van
J.T. Boddeüs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.