ECLI:NL:RBOVE:2023:3745

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
C/08/290854 / HA ZA 23-24
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en verbeurdverklaring in nalatenschapskwestie tussen zussen

In deze zaak vorderen de eiseressen, zussen van elkaar, een schadevergoeding van hun jongste zus, [gedaagde 1], in verband met onrechtmatige betalingen die zij zou hebben gedaan met de bankpas van hun overleden moeder. De eiseressen stellen dat [gedaagde 1] zonder toestemming van hun moeder betalingen heeft verricht die ten goede zijn gekomen aan haarzelf, waardoor de nalatenschap van hun moeder schade heeft geleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder handelingsbekwaam was en dat er geen bewijs is dat [gedaagde 1] zonder toestemming van haar moeder heeft gehandeld. De rechtbank heeft wel geoordeeld dat [gedaagde 1] een bedrag van € 1.820,08 aan de nalatenschap moet terugbetalen, omdat zij dit bedrag heeft uitgegeven zonder dat moeder daarbij aanwezig was. De overige vorderingen van de eiseressen zijn afgewezen, waaronder de vordering tot verbeurdverklaring van het erfdeel van [gedaagde 1]. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/290854 / HA ZA 23-24
Vonnis van 20 september 2023
in de zaak van

1.[eiseres 1] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres 2],
te [woonplaats 2] ,
3.
[eiseres 3],
te [woonplaats 3] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: eiseressen,
advocaat: mr. M.P. Geerdink te Haren,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats 4] ,
hierna te noemen [gedaagde 1] ,
advocaat: mr. D. van der Wijk,

2.[gedaagde 2] ,

te [woonplaats 5] ,
niet verschenen,
hierna te noemen [gedaagde 2] ,
gedaagde partijen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 januari 2023 van de Rechtbank Noord-Nederland, waarbij de zaak is verwezen naar de Rechtbank Overijssel;
- de brief van mr. Geerdink van 3 mei 2023 met aanvullende producties;
- de e-mail van mr. Geerdink van 10 mei 2023 met producties behorende bij de dagvaarding;
- de mondelinge behandeling van 16 mei 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding/samenvatting

Partijen in deze procedure zijn broer en zussen van elkaar. Hun vader is overleden op [datum 1] en hun moeder is overleden op [datum 2] . Het geschil heeft betrekking op de nalatenschap van moeder en de vordering van eiseressen is gericht tegen hun jongste zus. Weliswaar is hun broer ook gedagvaard, maar dat is alleen bedoeld om hem te betrekken in deze procedure. De broer heeft namelijk te kennen gegeven dat hij zich afzijdig wil houden in het geschil. Hij heeft daarom niet gereageerd in deze procedure.
De eiseressen stellen dat hun jongste zus tijdens het leven van hun moeder onrechtmatig heeft gehandeld. Zij heeft volgens hen betalingen gedaan vanaf de bankrekening(en) van moeder, waarvoor moeder geen toestemming heeft gegeven en waarvan zij ook niet wist, terwijl die betalingen ten goede van deze zus zijn gekomen. Als gevolg daarvan heeft de nalatenschap schade geleden die moet worden vergoed, in elk geval tot een bedrag van € 30.000,=. Daarnaast heeft zij volgens eiseressen haar erfdeel verbeurd (zoals bedoeld in artikel 3:194 lid 2 BW [1] ). En mocht er geen sprake zijn van onrechtmatig handelen dan is er volgens eiseressen in elk geval sprake geweest van ongerechtvaardigde verrijking door de jongste zus ten laste van moeder. De rechtbank zal in dit vonnis uitleggen hoe zij tot het oordeel is gekomen dat de vordering van eiseressen grotendeels niet toewijsbaar is.

3.De feiten

Het geschil heeft de volgende feiten als achtergrond.
3.1.
De partijen in deze procedure zijn broer en zussen van elkaar. De vader van partijen, [naam 1] is overleden op [datum 1] . De moeder van partijen, [erflaatster] (geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] ) is overleden op [datum 2] in [plaats 1] .
3.2.
Na het overlijden van vader heeft zoon [gedaagde 2] moeder geholpen met haar financiële en administratieve zaken.
3.3.
In oktober 2009 heeft moeder de ouderlijke woning verkocht. De netto verkoopopbrengst (ongeveer 2 ton) werd ontvangen op de ervenrekening en van dit bedrag werd vervolgens een bedrag van € 100.000,= overgeboekt naar de spaarrekening van moeder.
3.4.
Moeder heeft bij testament van 20 november 2009 beschikt over haar nalatenschap. In dat testament heeft zij haar zoon [gedaagde 2] benoemd tot executeur. In het testament is geen bepaling opgenomen over de mogelijkheid om een andere executeur te kunnen benoemen.
3.5.
Op 12 december 2009 heeft moeder van de ervenrekening schenkingen gedaan aan alle kinderen en kleinkinderen van totaal € 30.500,=.
3.6.
Op 25 april 2011 heeft moeder van haar spaarrekening schenkingen gedaan aan alle kinderen en kleinkinderen van totaal € 34.000,=.
3.7.
In 2019 heeft [gedaagde 2] van moeder een volmacht gekregen bij de Rabobank om betalingen voor moeder te kunnen doen.
3.8.
Toen de coronapandemie uitbrak ging moeder niet meer met één van haar kinderen mee in de auto om boodschappen te doen. Vanaf dat moment werden de boodschappen voor moeder gedaan door dochter [eiseres 3] of kleindochter [naam 2] zonder dat moeder daarbij was. Ook [gedaagde 1] deed in die periode boodschappen voor moeder zonder dat moeder daar bij was.
3.9.
In september 2021 heeft dochter [eiseres 1] tijdens een bezoek aan moeder bankafschriften gezien van moeder, waaruit bleek dat er hoge bedragen waren afgeschreven voor boodschappen en dat riep de vraag op of die uitgaven ten behoeve van moeder zijn geweest. Eind november 2021 hebben de zussen [eiseres 3] , [eiseres 1] en [eiseres 2] en hun partners nader onderzoek gedaan naar de boekingen op de betaalrekening van moeder in de periode van 2014 tot en met 2021. Later hebben zij hun onderzoek verder uitgebreid naar de periode vanaf 2009 tot en met 2021.
3.10.
Op 10 december 2021 vindt er bij [eiseres 3] thuis een bespreking plaats over de gezondheid van moeder. Alle zussen en hun broer (en deels ook hun partners) waren daarbij aanwezig. Bij die gelegenheid hebben de anderen [gedaagde 1] aangesproken op diverse betalingen die zijn gedaan vanaf de bankrekening van moeder.
3.11.
Op 12 december 2021 heeft [gedaagde 1] een bedrag van € 40,= aan moeder terugbetaald in verband met boodschappen voor haarzelf die zij op 20 november 2021 met de bankpas van moeder heeft betaald.
3.12.
De zussen van [gedaagde 1] hebben eind december 2021 een advocaat ingeschakeld in verband met hun verwijten aan het adres van [gedaagde 1] . Broer [gedaagde 2] houdt zich hierin afzijdig.
3.13.
In verband met haar gezondheidstoestand verhuist moeder op 27 januari 2022 naar een zorgcentrum in [plaats 1] .
3.14.
Op 19 april 2022 vindt er bij [gedaagde 1] thuis een gesprek plaats tussen [eiseres 3] , [eiseres 1] en [eiseres 2] enerzijds en [gedaagde 1] en haar partner anderzijds. Het gesprek leidt niet tot een oplossing.
3.15.
Na het overlijden van moeder op [datum 2] heeft zoon [gedaagde 2] de benoeming tot executeur niet aanvaard. Hij schrijft daarover in een e-mailbericht van 20 oktober 2022 aan de advocaat van eiseressen:
Ik kan u mededelen dat ik de benoeming van executeur van het testament van mijn moeder nu en ook in de toekomst niet zal aanvaarden. Ik heb tot op heden en zal dus ook in de toekomst geen werkzaamheden als executeur gaan uitvoeren en blijf dus alleen maar contactpersoon voor alle instanties inclusief de Belastingdienst.
Zodra de gerechtelijke procedure tussen mijn zussen is afgerond en er een uitspraak is geweest, wens ik daarover graag door u in kennis gesteld te worden zodat we dan gezamenlijk als erfgenamen kunnen bespreken hoe de afhandeling van de nalatenschap van onze moeder uitgevoerd gaat worden.
3.16.
Volgens een handgeschreven notitie van [gedaagde 1] heeft zij in de periode van juli 2019 tot en met oktober 2021 van moeders geld een bedrag van € 1.820,08 aan uitgaven voor boodschappen gedaan ten behoeve van zichzelf.
3.17.
Bij brief van 15 juni 2022 doet de huidige advocaat van eiseressen aan [gedaagde 1] een voorstel waarin zij onder meer zou moeten afzien van moeders erfdeel en zij gedurende 10 jaar maandelijks € 250,= zou moeten afbetalen aan de nalatenschap van moeder. [gedaagde 1] heeft niet ingestemd met dat voorstel.
3.18.
Ten aanzien van de nalatenschap van moeder is nog geen verklaring van erfrecht opgemaakt. De kinderen van erflater hebben zich nog niet uitgelaten over de aanvaarding of de verwerping van de nalatenschap. De nalatenschap heeft een positief saldo.

4.Het geschil

4.1.
[eiseressen] vorderen veroordeling van [gedaagde 1] om aan moeders nalatenschap te betalen een bedrag van € 30.000,= te vermeerderen met de door eiseressen gemaakte juridische kosten. Daarnaast vorderen zij voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] haar erfdeel in moeders nalatenschap heeft verbeurd. En bij dit alles vorderen zij om [gedaagde 1] te veroordelen in de kosten en de nakosten van de procedure.
4.2.
[gedaagde 1] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseressen] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseressen] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseressen] in de kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

De positie van broer [gedaagde 2] in deze procedure
5.1.
De vordering van eiseressen heeft betrekking op de nalatenschap van hun moeder. Eiseressen zijn, samen met de beide gedaagden, deelgenoten in die nalatenschap. Broer [gedaagde 2] heeft al voor het uitbrengen van de dagvaarding verklaard zich afzijdig te willen houden in het geschil tussen de eiseressen en hun zus [gedaagde 1] (zie hiervoor onder 3.15). De inhoud van de vordering van eiseressen heeft ook alleen betrekking op gedaagde sub 1, zus [gedaagde 1] , en is inhoudelijk niet gericht tegen [gedaagde 2] . Om broer [gedaagde 2] als deelgenoot toch in de procedure te betrekken is hij als gedaagde sub 2 gedagvaard. Broer [gedaagde 2] is niet verschenen, terwijl wel alle formaliteiten in acht zijn genomen. Daarom zal tegen hem verstek worden verleend. [gedaagde 1] is wel in het geding verschenen. Op grond van artikel 140 Rv, heeft dit vonnis jegens [gedaagde 2] te gelden als een vonnis dat is gewezen op tegenspraak.
De vordering van eiseressen tegen [gedaagde 1]
5.2.
Volgens eiseressen heeft [gedaagde 1] onrechtmatig gehandeld als gevolg waarvan er betalingen zijn gedaan vanaf de bankrekening(en) van moeder, waarvoor moeder geen toestemming heeft gegeven en waarvan zij ook niet wist, terwijl die betalingen ten goede van [gedaagde 1] zijn gekomen. En als er geen sprake is van onrechtmatig handelen dan is er volgens eiseressen in elk geval sprake geweest van ongerechtvaardigde verrijking door [gedaagde 1] ten laste van moeder. Volgens hen heeft de nalatenschap daardoor schade geleden en moet [gedaagde 1] in het kader van schadevergoeding in elk geval een bedrag van € 30.000,= aan de nalatenschap terugbetalen en heeft zij haar erfdeel verbeurd op grond van artikel 3:194 lid 2 BW.
5.3.
De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat de vordering van eiseressen grotendeels moet worden afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Het onderzoek van eiseressen
5.4.
Nadat eiseressen in het najaar van 2021 inzicht kregen in de bankrekeningen van moeder hebben zij de uitgaven van moeder over een lange periode (2009 tot en met 2021) nader onderzocht en de uitkomsten daarvan hebben zij als producties bij de dagvaarding overgelegd. Volgens eiseressen is de spaarrekening van moeder over al die tijd afgenomen met € 500,= en is de ervenrekening van moeder over al die tijd afgenomen met € 68.706,=. Daar komt bij dat moeder volgens de inschatting van eiseressen met haar uitgavenpatroon maandelijks € 400,= had moeten overhouden en gerekend over 10 jaar had zij € 48.000,= moeten overgehouden. Eiseressen gaan ervan uit dat de nalatenschap deze bedragen (opgeteld € 117.206,=) is misgelopen. Zij hebben onderzocht waar al dat geld in hun optiek naar toe is gegaan. Zij hebben dat gedaan door alle uitgaven vanaf de betaalrekening van moeder nader te onderzoeken. Van een deel (€ 22.145,=) van het totale bedrag hebben eiseressen geconcludeerd dat het over al die jaren genomen uitgaven zijn geweest van moeder die verklaarbaar zijn. Dan resteert er nog een groot bedrag (€ 95.061,=) aan onttrekkingen die volgens eiseressen aan [gedaagde 1] moeten worden toegeschreven. Eiseressen hebben dat als volgt verder onderzocht.
5.5.
In hun onderzoek hebben eiseressen alle uitgaven vanaf de betaalrekening onderverdeeld in uitgaven van moeder die volgens hen logisch en verklaarbaar waren (productie 20, denk onder andere aan uitgaven voor verjaardagen of een tapijtcentrum, vakantiehuisje) en in uitgaven die volgens hen moeten worden aangemerkt als uitgaven die ten behoeve van [gedaagde 1] zijn geweest (productie 21, denk onder andere aan kosten voor kapper, kleding, drogist, ikea, brandstof). De uitgaven voor boodschappen bij de supermarkt zijn apart opgesomd in totalen per jaar (productie 23). Aan de hand daarvan hebben zij becijferd welk bedrag aan boodschappen moeder nodig zou hebben gehad en het meerdere is dan volgens hen ten goede van [gedaagde 1] gekomen. Ook de opnames van geldbedragen - in totaalbedragen per jaar - die bij een pinautomaat zijn opgenomen hebben zij in een overzicht gezet (productie 22). Eiseressen zijn daarbij uitgegaan van de aanname dat moeder ongeveer € 35,= per week aan contant geld nodig zou hebben gehad en aan de hand daarvan hebben zij berekend welk bedrag dan vermoedelijk aan [gedaagde 1] ten goede is gekomen. En eiseressen stellen dat [gedaagde 1] veelvuldig op kosten van moeder heeft gegeten in eetgelegenheden, hetgeen volgens eiseressen buiten de gewoonte van moeder viel. Eiseressen sluiten hun onderzoek af met hun constatering dat er naast alle uitgaven die zij aldus hebben kunnen rubriceren over al die jaren (bij elkaar opgeteld € 65.390,=) nog een bedrag (groot € 29.671,=) is uitgegeven van de rekening van moeder, waarvoor zij geen verklaring hebben kunnen vinden. Volgens hen moet [gedaagde 1] in ieder geval tenminste een bedrag van € 30.000,= aan de nalatenschap vergoeden en heeft zij daarnaast haar aandeel in de nalatenschap verbeurd. Dit bedrag van € 30.000,00 is niet concreet toegelicht. De rechtbank begrijpt de vordering zo, dat eisers eigenlijk vinden dat er meer onttrekkingen zijn geweest, maar hun vordering lager hebben ingestoken. Van genoemd bedrag hebben eiseressen nu betaling gevorderd en ten aanzien van de verbeurd verklaring vorderen zij een verklaring voor recht.
5.6.
Volgens eiseressen heeft [gedaagde 1] het gevorderde bedrag onrechtmatig aan moeders vermogen onttrokken en heeft de nalatenschap van moeder daardoor schade geleden, zodat [gedaagde 1] die schade moet vergoeden. Subsidiair voeren zij aan dat [gedaagde 1] door ontvangst van dat bedrag ongerechtvaardigd is verrijkt, terwijl moeder (en nu moeders nalatenschap) daarmee is verarmd. Ook op die grond zou [gedaagde 1] aan de nalatenschap moeten betalen.
Uitgavenpatroon
5.7.
De rechtbank deelt de gevolgtrekkingen van eiseressen over de onrechtmatigheid of de ongerechtvaardigde verrijking niet. Daarvoor zou moeten komen vast te staan dat [gedaagde 1] tegen de wil van moeder uitgaven heeft gedaan. Dat kan niet worden vastgesteld. Allereerst is relevant dat ten aanzien van moeder nooit een beschermingsmaatregel zoals meerderjarigenbewind of curatele is ingesteld. Moeder is dus altijd handelingsbekwaam geweest. Uit de stukken en de verklaringen van partijen daarover op de zitting begrijpt de kantonrechter dat in het najaar van 2021 de fysieke en mentale gezondheid van moeder verslechterde. In die fase kwam de handelingsbekwaamheid van moeder ter discussie te staan, maar in de jaren daarvoor waarover deze procedure grotendeels gaat, bestond die discussie niet. Omdat moeder handelingsbekwaam was en zelf besliste over haar uitgaven zal de rechtbank er vanuit gaan dat moeder in beginsel de uitgaven in de periode die eiseressen hebben onderzocht (2009 t/m 2021) zelf heeft gewild en dat zij daarover zelf heeft beslist. Bovendien is relevant dat uit de producties van eiseressen volgt dat er sprake is van een reeds lang bestaand uitgavenpatroon. Dat patroon bestond al toen moeder nog zelfstandig woonde en zelf haar uitgaven deed. Er is sprake van een vergelijkbaar uitgavenpatroon dat zich over al die jaren heeft voortgezet. Hoewel niet zonder meer vaststaat dat de uitgaven uit het overzicht (productie 21) van eiseressen allemaal ten goede van [gedaagde 1] zijn gekomen, gaat de rechtbank er wel vanuit dat [gedaagde 1] meer van haar moeder heeft ontvangen dan haar broer en zussen. Dat komt omdat die gevolgtrekking past bij de verklaring van [gedaagde 1] dat zij veel met moeder optrok en dat moeder regelmatig er op aandrong om te betalen voor gezamenlijke boodschappen of uitstapjes. Die constatering rechtvaardigt echter op zichzelf niet de conclusie van eiseressen dat er sprake was van onrechtmatig handelen door [gedaagde 1] of van ongerechtvaardigde verrijking.
5.8.
Dat zou anders zijn als [gedaagde 1] zonder toestemming van moeder betalingen had gedaan of pinopnames had gedaan. Dat is in deze procedure echter niet komen vast te staan. [gedaagde 1] heeft namelijk verteld dat zij toestemming van moeder had voor de uitgaven. Tot aan de corona-uitbraak in 2020 had moeder zelf haar pinpas. Zij ging dan mee met [gedaagde 1] naar uitstapjes of de supermarkt, of gaf de pinpas aan [gedaagde 1] met de opmerking dat zij iets mocht kopen. Moeder drong er op aan om voor [gedaagde 1] en haar gezin dingen te betalen. Dit is niet alleen de verklaring van [gedaagde 1] , maar dit beeld wordt ook bevestigd door eiseressen die op de zitting hebben verklaard dat zij zelf ook situaties hebben meegemaakt waarin moeder wilde betalen voor hun boodschappen, maar dat zij die betalingen van moeder niet hebben geaccepteerd. Er is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [gedaagde 1] daarnaast zelfstandig en zonder toestemming van moeder de pinpas gebruikte en opnames deed. Het enkele vermoeden daartoe is niet genoeg. Tegen deze achtergrond kan de rechtbank uit het gespreksverslag van 10 december 2021 ook niet als vaststaand feit afleiden dat [gedaagde 1] heeft erkend dat ze gedurende 2009 t/m 2021 zonder toestemming geld heeft gebruikt van moeder. Allereerst is relevant dat haar opmerkingen tijdens het gesprek onder emotionele druk zijn gedaan. Zij voelde zich overvallen door haar familie, omdat ze was uitgenodigd te praten over de zorg voor moeder. Maar ook inhoudelijk zijn de opmerkingen van [gedaagde 1] in het gesprek onvoldoende concreet om aan te nemen dat zij over de periode van 2009 t/m 2021 onrechtmatige onttrekkingen heeft gedaan en welke dat dan zijn geweest. In het gesprek erkent [gedaagde 1] wel dat ze spijt heeft en ze heeft bijvoorbeeld gezegd ‘dan onterf je mij en deel je door vier’, maar uit het gesprek als geheel kan niet zonder meer worden afgeleid dat moeder geen toestemming gaf voor de uitgaven over de lange periode. [gedaagde 1] heeft bijvoorbeeld in dat gesprek ook gezegd: ‘doe ook voor jezelf zei mam’. Ook de omstandigheid dat moeder soms tegen familieleden zei ‘ik weet niet waar mijn geld blijft’ is niet genoeg om aan te nemen dat moeder geen toestemming gaf voor de uitgaven. Op dat moment hebben erflaatster en de betreffende familieleden kennelijk geen aanleiding gezien nader onderzoek te doen. Deze opmerking is te algemeen om daar nu achteraf de conclusie aan te verbinden dat [gedaagde 1] in de gestelde periode zonder toestemming onttrekkingen heeft gedaan.
Misbruik van omstandigheden?
5.9.
Van een onrechtmatige situatie zou ook sprake kunnen zijn in een geval van misbruik van omstandigheden. De lat ligt echter hoog om tot de conclusie te kunnen komen dat er in juridische zin sprake is geweest van misbruik van omstandigheden. Er is sprake van misbruik van omstandigheden in de zin van artikel 3:44 lid 4 BW indien moeder door bijzondere omstandigheden (zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid) is bewogen om betalingen ten behoeve van [gedaagde 1] te doen terwijl [gedaagde 1] had moeten weten of begrijpen dat dit haar had moeten weerhouden om die betalingen van moeder te accepteren. De rechtbank kan niet tot de conclusie komen dat dit het geval is geweest. Dat wordt hierna uitgelegd.
5.10.
Volgens eiseressen had [gedaagde 1] net als zij het aanbod van moeder om voor boodschappen te betalen, vanuit moreel oogpunt moeten afslaan. [gedaagde 1] heeft daarover verklaard dat moeder er erg stellig in was als zij wilde betalen. Zij haalde dan bijvoorbeeld snel het balkje tussen de boodschappen weg en betaalde dan zowel voor zichzelf als voor [gedaagde 1] . [gedaagde 1] voert aan dat zij de stelligheid van moeder niet goed kon weerstaan en dat zij het kennelijk sneller accepteerde dan haar zussen als moeder wilde betalen. Dat [gedaagde 1] sneller het aanbod van moeder accepteerde dan haar zussen, overschrijdt de morele grens van haar zussen, maar dat is niet genoeg voor het juridische oordeel dat [gedaagde 1] misbruik van omstandigheden heeft gemaakt. Voor de beoordeling van de vordering is van belang of de juridische maatstaf die geldt voor misbruik van omstandigheden hier is gehaald. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Uit de feiten en omstandigheden die door eiseressen zijn aangevoerd volgt niet dat [gedaagde 1] een bepaalde toestand van moeder heeft gebruikt (of misbruikt) om moeder ertoe aan te zetten betalingen voor haar te doen. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het gaat om uitgaven die moeder zelf heeft willen doen. De rechtbank constateert dat het uitgavenpatroon zich uitstrekt over een lange periode en dat het vaak gaat om relatief kleine bedragen (minder dan € 100,= en vaak ook minder dan € 50,=). Dat past bij de verklaring van [gedaagde 1] dat zij veel met moeder optrok en dat moeder graag mee ging met uitstapjes (bijvoorbeeld naar een tuincentrum, naar ikea of naar een eetgelegenheid) en dat zij vaak samen boodschappen deden.
5.11.
Ook het feit dat op het overzicht uit productie 21 van eiseressen veel kapperskosten voorkomen maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. [gedaagde 1] heeft ten aanzien van die bedragen betwist dat het om haar kapperskosten zou gaan. Volgens [gedaagde 1] heeft zij haar eigen kapperskosten zelf betaald, maar hield moeder ervan om ruim en goed te leven en ging moeder vaak naar de kapper. Moeder heeft dus veel geld daaraan uitgegeven en de veronderstelling van eiseressen dat moeder zuinig leefde is volgens [gedaagde 1] niet terecht. Tegenover dit verweer hebben eiseressen vervolgens te weinig gesteld om hen tot verdere bewijslevering toe te laten.
5.12.
Eiseressen hebben, naast de door hen overgelegde producties, geen specifiek bewijsaanbod gedaan. Zij hebben in dat kader verklaard dat het hen niet gaat om elke specifieke uitgave op zich, maar om het geheel van uitgaven waarin volgens hen een onevenwichtigheid is ontstaan in de richting van [gedaagde 1] . Die onevenwichtigheid is door [gedaagde 1] ook wel toegegeven en zij heeft daarvan op 10 december 2021 en tijdens de mondelinge behandeling ook spijt betuigd. Zij heeft bijvoorbeeld gezegd tijdens de mondelinge behandeling: ‘Dan kan ik me wel voor mijn hoofd slaan dat ik dat toen zo heb aangenomen’. Echter, zoals de rechtbank al eerder heeft overwogen, rechtvaardigt die constatering op zichzelf niet de conclusie van eiseressen dat er sprake was van onrechtmatig handelen door [gedaagde 1] of van ongerechtvaardigde verrijking nu niet is gebleken dat toestemming van moeder ontbrak of dat [gedaagde 1] misbruik heeft gemaakt van de wil van moeder.
De bankpas van moeder
5.13.
Volgens eiseressen kwam het al jaren voor dat [gedaagde 1] de bankpas van moeder bij zich droeg, in het hoesje van haar telefoon en dat [gedaagde 1] via de Rabobank-app op haar telefoon digitaal toegang had tot de bankrekeningen van moeder. Deze omstandigheden zijn op zichzelf ook niet voldoende om daaraan de conclusie te verbinden dat zij daar onrechtmatig gebruik van heeft gemaakt. Wel ligt het op de weg van [gedaagde 1] om daarover een toelichting te geven. [gedaagde 1] heeft dat aldus gedaan. [gedaagde 1] heeft daarover verklaard dat moeder liever niets meenam als zij weggingen en dat zij in die gevallen de bankpas aan [gedaagde 1] gaf. Als zij na afloop weer thuiskwamen zou [gedaagde 1] de pas weer aan moeder hebben gegeven. Volgens [gedaagde 1] was het moeder die besliste over de uitgaven met de bankpas. Ook deed [gedaagde 1] overboekingen met de Rabo-app voor moeder (onder andere tussen de verschillende bankrekeningen van moeder zelf) omdat de overschrijvingsformulieren van moeder regelmatig niet werden geaccepteerd vanwege onleesbaarheid van cijfers. Tussen partijen staat wel vast dat moeder in 2019 bij de Rabobank een machtiging heeft afgegeven ten behoeve van zoon [gedaagde 2] . [gedaagde 1] heeft in haar conclusie van antwoord daarover verklaard dat toen bij de Rabobank is besproken dat het formeel gezien niet de bedoeling was dat zij nog betalingen voor moeder deed met behulp van de Rabo-app en de bankpas. Daarna zou broer [gedaagde 2] haar echter toch toestemming hebben gegeven om moeder te helpen met overboekingen en betalingen. Volgens [gedaagde 1] gebeurde dat uit praktische overwegingen omdat zij vaak bij moeder kwam en [gedaagde 2] kon dat vanwege zijn werkzaamheden minder vaak doen. Volgens [gedaagde 1] deed zij de overboekingen vrijwel altijd in het bijzijn van moeder zelf. Door partijen is niet gesteld vanaf welke datum precies de bankmachtiging aan [gedaagde 2] is afgegeven en of er in verband daarmee een verandering is gekomen in het uitgavenpatroon van moeder. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het uitgavenpatroon dat al jaren bestond, kennelijk ook na de bankmachtiging is voortgezet. Omdat moeder handelingsbekwaam was en niet voldoende is gesteld om misbruik van omstandigheden aan te nemen, gaat de rechtbank ervanuit dat er geen sprake is geweest van onrechtmatigheid in de betalingen. In elk geval is niet gesteld dat erflaatster of broer [gedaagde 2] aan wie de bankmachtiging is afgegeven daarover destijds opmerkingen heeft gemaakt.
Boodschappen
5.14.
Vanaf het moment dat moeder niet meer zelf kon fietsen, en nog voordat de coronapandemie uitbrak, werd moeder geholpen om haar boodschappen te doen. Dat gebeurde door haar dochter [eiseres 3] , kleindochter [naam 2] en door [gedaagde 1] . Aanvankelijk ging moeder zelf mee. Toen de coronapandemie in 2020 uitbrak ging moeder niet meer fysiek mee om boodschappen te doen. Vanaf die tijd werden de boodschappen buiten haar aanwezigheid voor moeder gedaan. In die gevallen werd betaald met de bankpas van moeder zonder dat moeder daarbij aanwezig was. [eiseres 3] heeft verklaard dat zij en haar dochter [naam 2] met de bankpas van moeder alleen de boodschappen van moeder afrekenden. [gedaagde 1] heeft erkend dat zij in die periode ook boodschappen van zichzelf heeft afgerekend met de bankpas van moeder. Zij deed dat volgens haar verklaring op aandringen van moeder, want moeder zou hebben gezegd ‘jij hebt toch zelf ook boodschappen nodig’. [gedaagde 1] heeft naderhand een lijstje gemaakt van betalingen voor boodschappen in 2020 en 2021 voor haarzelf die zij heeft afgerekend met de betaalpas van moeder zonder dat moeder daarbij aanwezig was. Op het lijstje staan ook de aankopen die zij in 2019 tijdens een familie uitje op Ameland heeft gedaan, zonder dat moeder erbij was. Het lijstje telt op tot een bedrag van € 1.820,08. Hoewel [gedaagde 1] van mening is dat haar moeder geen bezwaar had tegen deze aankopen, heeft zij buiten rechte aangeboden om dit bedrag aan de nalatenschap terug te betalen omdat zij deze aankopen buiten aanwezigheid van moeder heeft gedaan.
5.15.
De rechtbank zal [gedaagde 1] veroordelen tot betaling van laatstgenoemd bedrag aan de nalatenschap. Hoewel [gedaagde 1] heeft toegelicht dat dit lijstje is opgesteld als tegemoetkoming en zij dit lijstje niet wil aanmerken als een erkenning van ongeoorloofde betalingen, komt de rechtbank tot toewijzing van dit bedrag. Daarvoor is relevant dat tussen partijen vaststaat dat moeder zelf niet aanwezig was bij deze uitgaven. Ook is relevant dat [gedaagde 1] naar aanleiding van de gesprekken met eisers, zelf dit lijstje heeft opgesteld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde 1] toegelicht dat bij haar zelf ook wel eens iets is fout gegaan, dat ze bijvoorbeeld niet terugbetaalde als ze online boodschappen had gedaan. Door terug te kijken in de administratie is ze vervolgens tot dit bedrag van € 1.820,08 gekomen. Als [gedaagde 1] bij nader inzien toch niet wilde aansluiten bij dit lijstje, had het gelet op de concrete bedragen op haar weg gelegen om toe te lichten hoe en wanneer moeder voor deze specifieke uitgaven toestemming heeft gegeven. Omdat zij dat niet heeft gedaan, zal de rechtbank dit bedrag toewijzen.
Opmerking ten aanzien van productie
5.16.
[gedaagde 1] heeft in deze procedure een verklaring van moeder overgelegd van de datum 30 januari 2022. Het betreft een getypte tekst met daaronder een handtekening van moeder. De rechtbank heeft de inhoud van deze verklaring bij de beoordeling in dit vonnis buiten beschouwing gelaten in verband met de feiten en omstandigheden die zijn gesteld over de gezondheid van moeder in die periode. Tussen partijen staat namelijk wel vast dat de gezondheid van moeder in de tweede helft van 2021 verslechterde, zowel fysiek als mentaal. Er was sprake van een begin van dementie.
Verbeurd verklaring niet aan de orde
5.17.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot verbeurd verklaring van het aandeel van [gedaagde 1] in de nalatenschap van moeder gelet op het voorgaande niet toewijsbaar is. Eiseressen hebben aan die vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde 1] gelden heeft onttrokken aan de bankrekening(en) van moeder. Die vordering is hiervoor grotendeels afgewezen. Bovendien is niet gebleken dat [gedaagde 1] opzettelijk gelden buiten de gemeenschap heeft gehouden. Zij heeft de bedragen waarvan zij meende die te moeten terug te betalen aan de nalatenschap inzichtelijk gemaakt. De rechtbank zal de gevorderde sanctie van artikel 3:194 lid 2 BW afwijzen.
Proceskosten
5.18.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan de nalatenschap van [erflaatster] voornoemd te betalen een bedrag van € 1.820,08,
6.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.1 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023. (ap)

Voetnoten

1.Artikel 194 lid 2 uit Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek