ECLI:NL:RBOVE:2023:3744

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
10530327 \ CV EXPL 23-1190
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon in kort geding

In deze zaak heeft [eiser], werkzaam als lasser en spuiter bij [gedaagde], een kort geding aangespannen om achterstallig loon te vorderen. [eiser] heeft sinds 1 februari 1982 bij [gedaagde] gewerkt en vordert een totaalbedrag van € 16.101,49 aan achterstallig loon over de periode van 1 januari 2021 tot 1 mei 2023, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met de loonbetalingen en heeft verstek verleend tegen [gedaagde], die niet is verschenen op de zitting. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] toegewezen, inclusief de wettelijke verhoging en buitengerechtelijke kosten. De rechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, de vakantiebijslag en de proceskosten binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. Tevens is het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 10530327 \ CV EXPL 23-1190
Vonnis in kort geding van 21 september 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] (Overijssel),
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. D.P. Kant, advocaat te Almelo,
tegen
de heer
[gedaagde], handelend onder de namen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ,
zaakdoende te [vestigingsplaats] en wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde] ,
niet verschenen noch vertegenwoordigd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.1.
De namens [eiser] betekende dagvaarding met producties van 19 juni 2023, waarbij [eiser] een vordering in kort geding heeft ingesteld en [gedaagde] heeft opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen.
1.2.
[eiser] heeft ter voorbereiding van de mondelinge behandeling in kort geding op 26 en 27 juni 2023 en 28 juli 2023 e-mailberichten in het geding gebracht.
1.3.
De vordering is behandeld ter zitting van 7 september 2023. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tegen de niet verschenen [gedaagde] is verstek verleend.
1.4.
[eiser] heeft zijn standpunt laten toelichten door zijn gemachtigde.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Samenvatting
[eiser] werkt in loondienst bij [gedaagde] in de functie van lasser en spuiter. [eiser] vordert achterstallig loon van [gedaagde] te vermeerderen met wettelijke rente, de wettelijke verhoging en proceskosten. [gedaagde] heeft inmiddels een bedrag van € 12.246,96 in mindering aan [eiser] betaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] is sedert 1 februari 1982 in dienst van (de rechtsvoorgangers van) [gedaagde] , laatstelijk in de functie van lasser en spuiter van lampenkappen, voor 36 uren per week, tegen een bruto maandsalaris van laatstelijk € 1.057,92, vermeerderd met 8% vakantietoeslag.
2.2.
Daarnaast ontvangt [eiser] een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering van het UWV van € 682,19 netto per maand.
2.3.
Bij e-mailbericht van 8 december 2022 heeft mr. C.J.M. de Vlieger namens [eiser] [gedaagde] verzocht om een bedrag van € 17,953,27 te voldoen, terzake van aan [eiser] te weinig betaald loon in de periode van april 2020 tot en met november 2022.
2.4.
Bij e-mailbericht van 22 januari 2023 van [gedaagde] aan mr. De Vlieger heeft [gedaagde] meegedeeld dat hij een ander inzicht heeft met betrekking tot de openstaande posten en dat het wellicht goed is om hierover in gesprek te gaan. Ook stelt hij voor om per omgaande week te starten met de betaling van een bedrag van € 750,00 per week.
2.5.
Bij brief van 10 februari 2023 van het UWV aan [eiser] (onderwerp Afwijzing Ziektewet-uitkering) heeft het UWV meegedeeld dat zijn werkgever het UWV heeft doorgegeven dat [eiser] vanaf 16 maart 2020 ziek is. In de brief staat vermeld:

Na het spreekuur met de verzekeringsarts is gebleken dat u niet arbeidsongeschikt bent geweest in de periode van 16 maart 2020 t/m 9 februari 2021.”
2.6.
Bij e-mailbericht van 28 juli 2023 van mr. D.P. Kant aan de rechtbank heeft [eiser] meegedeeld dat op 27 juni 2023 van [gedaagde] is ontvangen een betaling van € 5.000,00 maar dat na deze datum niets meer is vernomen van [gedaagde] .

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding in kort geding gevorderd, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar hij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk van kwijting aan [eiser] te voldoen:
- het bruto equivalent van het nettoloon ten bedrage van € 16.101,49 over het tijdvak van 1 januari 2021 tot 1 mei 2023;
- het loon van € 1.057,92 bruto per maand, verschuldigd voor iedere maand vanaf
1 mei 2023 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn
beëindigd;
- de vakantiebijslag over de periode van 1 juni 2022 tot 31 mei 2023 ten bedrage van 8% over het brutoloon, te weten een bedrag van € 1.015,60, alsmede de vakantiebijslag over de toekomstige periode vanaf 1 juni 2023 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
- de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over alle gevorderde loonbedragen,
vermeerderd met de wettelijke rente;
- de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen, voor wat betreft de bedragen die opeisbaar zijn op het tijdstip van dagvaarden vanaf de dag van dagvaarding en voor wat betreft de bedragen die nadien opeisbaar zijn geworden vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen, tot aan de dag van betaling;
- de buitengerechtelijke kosten van € 1.180,00, vermeerderd met de wettelijke rente
daarover vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van betaling;
- de kosten van deze procedure, te betalen binnen veertien dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis en tegen behoorlijk bewijs van kwijting, inclusief het salaris van de gemachtigde van eiser en de verschotten, zulks te vermeerderen met de nakosten op de voet van het liquidatietarief, met bepaling dat over de proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn indien niet is voldaan aan die veroordeling binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis.
Met de vermelding dat de kosten van de deurwaarder € 129,86 bedragen.
De vermeerdering van eis
3.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiser] verzocht om de akte wijziging van eis van 5 september 2023 als niet ingediend te beschouwen.
Daarnaast heeft de gemachtigde van [eiser] ter zitting opgemerkt dat de juiste bedragen waarop [eiser] aanspraak maakt vermeld staan in het e-mailbericht van 26 juni 2023 aan de rechtbank en deze bedragen in de plaats komen van de bedragen die vermeld staan in het petitum van de kortgeding dagvaarding onder I, de eerste twee bullets, en dat in zoverre de eis wordt vermeerderd.
3.3.
[eiser] wenst voorts dat [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van de deurwaarder voor het oproepen voor de zitting van 7 september 2023. [eiser] merkt in dit verband op dat deze kosten noodzakelijk zijn geworden omdat [gedaagde] betaling toezegde, hetgeen aanleiding heeft gevormd om de behandeling aan te houden, maar vervolgens in gebreke is gebleven met betaling. Ook vordert [eiser] vergoeding van de kosten die zijn gemaakt door de accountant voor de berekening van de verschuldigde bedragen, te weten de factuur van 23 maart 2023 van Account Advies ten bedrage van € 332,75.
Niet verschijnen [gedaagde]
3.4.
Bij de dagvaarding zijn de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen.
3.5.
De kantonrechter heeft tegen de niet verschenen gedaagde partij verstek verleend. Ingevolge artikel 130 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is een vermeerdering van eis ten opzichte van de niet verschenen gedaagde slechts toegestaan in geval van betekening bij exploot.
3.6.
De kantonrechter heeft ter zitting vastgesteld dat de vermeerdering van eis niet bij exploot aan [gedaagde] is betekend zodat de vermeerdering van eis niet kan worden toegestaan. Aldus dient bij de beoordeling van de vordering uitgegaan te worden van de bedragen die vermeld staan in de dagvaarding, onder I, de eerste twee bullets, te weten het bedrag van € 16.101,49 over het tijdvak van 1 januari 2021 tot 1 mei 2023 en het bedrag van € 1.057,92 terzake het bruto loon per maand, vanaf 1 mei 2023 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd.
De grondslag van de vordering
3.7.
[eiser] heeft, samengevat, aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] uit hoofde van de arbeidsovereenkomst gehouden is het loon aan [eiser] te betalen maar dat [gedaagde] in de nakoming hiervan ernstig is tekortgeschoten.
3.8.
[eiser] stelt dat hij over 2021 een bedrag van € 3.857,83 te weinig aan netto loon heeft ontvangen, over jaar 2022 een bedrag van € 8.950,30 te weinig aan netto loon heeft ontvangen en dat [gedaagde] vanaf februari 2022 [eiser] helemaal geen salaris meer betaalt. Over de periode van 1 januari 2023 tot 1 mei 2023 heeft [eiser] een bedrag van € 3.293,36 te weinig aan netto loon ontvangen.
3.9.
[eiser] merkt op dat aldus door [gedaagde] over de periode van 1 januari 2021 tot 1 mei 2023 een netto bedrag van € 16.101,49 te weinig aan [eiser] is betaald. [eiser] maakt aanspraak op wettelijke rente en wettelijke verhoging aangezien [gedaagde] zijn loonbetalingsverplichting niet is nagekomen.
3.10.
Daarnaast maakt [eiser] aanspraak op de volledige doorbetaling van het overeengekomen loon.
3.11.
Omdat [gedaagde] ondanks sommatie heeft nagelaten het overeengekomen loon te betalen was [eiser] genoodzaakt om buitengerechtelijke incassokosten te maken. Hij maakt aanspraak op vergoeding van deze kosten.
3.12.
De kantonrechter overweegt dat [eiser] de door hem bij dagvaarding gevorderde bedragen terzake achterstallig loon en vakantietoeslag afdoende heeft onderbouwd en dat [gedaagde] de verschuldigdheid van deze bedragen niet heeft weersproken. Deze bedragen kunnen dan ook worden toegewezen op hierna te formuleren wijze. Ook de gevorderde bedragen terzake het loon en de vakantietoeslag vanaf 1 mei 2023 tot de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëndigd, zijn afdoende onderbouwd en kunnen worden toegewezen.
3.13.
De gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW zal worden gemaximeerd en worden vastgesteld op 10%.
3.14.
Ook de gevorderde wettelijke rente over de hiervoor vermelde bedragen is toewijsbaar.
3.15.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn eveneens toewijsbaar. [gedaagde] is ondanks sommaties in gebreke gebleven in de nakoming van zijn loonbetalingsverplichting.
Spoedeisend belang
3.16.
Het spoedeisend belang is in deze zaak afdoende gebleken. [gedaagde] heeft immers vanaf 1 januari 2021 het tussen partijen overeengekomen maandelijkse salaris niet tijdig en niet volledig aan [eiser] voldaan.
Proceskostenveroordeling en conclusie
3.17.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. De door [eiser] gevorderde kosten in verband met de oproeping voor de zitting van 7 september 2023 zullen worden afgewezen als nodeloos veroorzaakt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
Veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting:
4.1.
Te betalen aan [eiser] het bruto equivalent van het nettoloon van € 16.101,49 over het tijdvak van 1 januari 2021 tot 1 mei 2023, te betalen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis.
4.2.
Te betalen aan [eiser] het bruto maandloon van € 1.057,92 over het tijdvak van 1 mei 2023 tot en met 31 augustus 2023, te vermeerderen met de vakantiebijslag van 8%, te betalen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis.
4.3.
Te betalen aan [eiser] de vakantiebijslag over het tijdvak van 1 juni 2022 tot en met 31 mei 2023 ten bedrage van 8% over het brutoloon, te weten een bedrag van € 1.015,60, te betalen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis.
4.4.
Te blijven voldoen aan [eiser] het bruto salaris van € 1.057,92 per maand, alsmede de vakantiebijslag van 8%, vanaf 1 september 2023 totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is beëindigd.
4.5.
Te betalen aan [eiser] de tot 10% gemaximeerde wettelijke verhoging over het achterstallig loon op grond van artikel 7:625 BW wegens vertraging, over de hiervoor onder 4.1., 4.2. en 4.3. vermelde bedragen, te betalen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis.
4.6.
Te betalen aan [eiser] de wettelijke rente over de som van de hiervoor vermelde bedragen, voor wat betreft de bedragen die opeisbaar zijn op het tijdstip van dagvaarden vanaf de dag van dagvaarding en voor wat betreft de bedragen die nadien opeisbaar zijn geworden vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen, tot aan de dag van betaling.
4.7.
Te betalen aan [eiser] de buitengerechtelijke kosten van € 1.180,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van betaling.
Waarop in mindering strekt een bedrag van € 12.246,96 dat [gedaagde] in mindering heeft voldaan aan [eiser] .
4.8.
Te betalen aan [eiser] de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.351,86, waaronder € 529,00 wegens het salaris van de gemachtigde en de nakosten tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 132,00 (0,5 punt x liquidatietarief met een maximum van € 132,00), te voldoen binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis, en voor het geval voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf deze veertien dagen tot de dag van de algehele voldoening.
4.9.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
4.10.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.J. Louter, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken door mr. A.M. van Diggele op 21 september 2023.
(JHd(O)