3.1.[eiser] heeft bij dagvaarding in kort geding gevorderd, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar hij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk van kwijting aan [eiser] te voldoen:
- het bruto equivalent van het nettoloon ten bedrage van € 16.101,49 over het tijdvak van 1 januari 2021 tot 1 mei 2023;
- het loon van € 1.057,92 bruto per maand, verschuldigd voor iedere maand vanaf
1 mei 2023 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn
beëindigd;
- de vakantiebijslag over de periode van 1 juni 2022 tot 31 mei 2023 ten bedrage van 8% over het brutoloon, te weten een bedrag van € 1.015,60, alsmede de vakantiebijslag over de toekomstige periode vanaf 1 juni 2023 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
- de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over alle gevorderde loonbedragen,
vermeerderd met de wettelijke rente;
- de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen, voor wat betreft de bedragen die opeisbaar zijn op het tijdstip van dagvaarden vanaf de dag van dagvaarding en voor wat betreft de bedragen die nadien opeisbaar zijn geworden vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen, tot aan de dag van betaling;
- de buitengerechtelijke kosten van € 1.180,00, vermeerderd met de wettelijke rente
daarover vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van betaling;
- de kosten van deze procedure, te betalen binnen veertien dagen na het in deze zaak te wijzen vonnis en tegen behoorlijk bewijs van kwijting, inclusief het salaris van de gemachtigde van eiser en de verschotten, zulks te vermeerderen met de nakosten op de voet van het liquidatietarief, met bepaling dat over de proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn indien niet is voldaan aan die veroordeling binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis.
Met de vermelding dat de kosten van de deurwaarder € 129,86 bedragen.