ECLI:NL:RBOVE:2023:3731

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
C/08/292501 / HA ZA 23-77
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een woning uit een nalatenschap tussen erfgenamen met betrekking tot een huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om de verdeling van een woning die deel uitmaakt van de nalatenschap van een overleden vader, die door hem was verhuurd aan de dochter van een van de erfgenamen. De eisende partijen, de kinderen van de erflater, vorderen dat de woning aan de gedaagde partij wordt toebedeeld, maar willen dat daarbij de bestaande huurovereenkomst met de dochter van de gedaagde niet wordt meegewogen. De rechtbank oordeelt dat de huurovereenkomst niet kan worden genegeerd en dat de woning in verhuurde staat moet worden verkocht. De opbrengst van de verkoop zal gelijkelijk worden verdeeld onder de erfgenamen. In reconventie vordert de gedaagde partij dat de erfgenamen verantwoordelijk zijn voor de betaling van de energiekosten, maar de rechtbank wijst deze vordering af, omdat er geen grond is om te oordelen dat de erfgenamen deze kosten moeten dragen. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/292501 / HA ZA 23-77
Vonnis van 13 september 2023
in de zaak van

1.[partij A.1] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[partij A.2],
te [woonplaats 2] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [partij A] ,
advocaat: mr. D. Warnink te Kampen,
tegen
[partij B],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [partij B] ,
advocaat: mr. A. Stoel te Dronten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie
- de brief van 6 april 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de brief van 7 juni 2023 van mr. Stoel met aanvullende stukken
- de mondelinge behandeling van 19 juni 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft
gemaakt
- de aanhouding van de zaak in verband met mediation/minnelijk overleg
- het emailbericht van 3 juli 2023 van het mediationbureau, dat partijen geen
overeenstemming hebben bereikt en dat het mediationtraject is beëindigd.
- het e-mailbericht van 2 augustus 2023 van mr. Warnink dat vonnis kan worden gewezen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De samenvatting

2.1.
Partijen zijn de kinderen en enige erfgenamen van hun vader (erflater). Tot de nalatenschap van erflater behoort een woning. Erflater woonde op het laatst van zijn leven
in een verzorgingstehuis. Erflater heeft tijdens zijn verblijf in het verzorgingstehuis (delen van) de woning van erflater verhuurd aan de dochter van gedaagde.
2.2.
Er is geen grond voor toedeling van de woning aan gedaagde of verkoop van de woning, waarbij gedaagde met eisers moet afrekenen alsof de huurovereenkomst niet bestaat. Gedaagde wordt veroordeeld om mee te werken aan verkoop van de woning in verhuurde staat, waarbij wordt bepaald dat de verkoopopbrengst aan partijen toekomt voor gelijke delen, ieder het één/derde gedeelte.
2.3.
In reconventie wordt geoordeeld dat partijen niet op grond van de huurovereen-komst zijn gehouden om voor de huurster de energiekosten te betalen.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn de enige kinderen en erfgenamen van de heer [erflater] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , overleden te [plaats 1] op [datum] (hierna: erflater).
3.2.
Erflater heeft tot (omstreeks) september 2019 gewoond in de woning aan de [adres] (hierna: de woning). Nadien heeft erflater in een verzorgings-tehuis in [plaats 2] gewoond. Erflater is in het verzorgingstehuis overleden. De woning behoort tot de nalatenschap van erflater.
3.3.
[partij B] is gehuwd met de heer [naam] (hierna: [naam] ). Dochter van [partij B] en [naam] is [dochter] (hierna: [dochter] ).
3.4.
[dochter] heeft met erflater – haar opa – op 1 februari 2020 in het verzorgingstehuis een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten voor de huur door [dochter] van (kamers in) de woning (hierna: de huurovereenkomst). In deze schriftelijke huurovereenkomst is vermeld dat de huurprijs per maand € 450 bedraagt. In de huurovereenkomst is verder vermeld dat de vergoeding voor bijkomende leveringen en diensten is begroot op nul euro. In de huurovereenkomst is niet vermeld wat de bijkomende leveringen en diensten zijn.
3.5.
De energiekosten van de woning zijn betaald van een bankrekening van erflater, ook nadat [dochter] in de woning is getrokken.
3.6.
[partij A.1] , [partij A.2] en [partij B] (hierna gezamenlijk te noemden: de erfgenamen) hebben na het overlijden van erflater als erfgenamen [naam] gemachtigd, onder meer om kosten en schulden te betalen ten laste van de bankrekeningen van erflater.
3.7.
Erflater had een overeenkomst met Essent voor levering van energie – gas en elektriciteit – aan de woning. Door het overlijden van erflater zou de overeenkomst met Essent eindigen op 1 oktober 2022. [naam] heeft kort vóór 1 oktober 2022 de energie-overeenkomst met Essent op zijn naam laten zetten. De energiekosten van de woning zijn ook nadien betaald van een bankrekening van erflater.
3.8.
Bij brief van 30 mei 2022 aan [dochter] hebben de erfgenamen de huur-overeenkomst opgezegd. [dochter] heeft de opzegging niet geaccepteerd. [dochter] woont nog in de woning.
3.9.
[partij A] hebben op 9 september 2022 bij deurwaardersexploot hun volmachten aan [naam] herroepen.
3.10.
Er is achterstand in betaling van energiekosten aan Essent.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
[partij A] vorderen – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van [partij B] in de kosten van deze procedure,
I.
primair, veroordeling van [partij B] om op straffe van een dwangsom haar volledige medewerking te verlenen aan toedeling van de woning aan haar, op een nader in de dagvaarding omschreven wijze , waarbij [partij B] aan [partij A] ieder het bedrag betaalt dat gelijk is aan het één/derde gedeelte van de waarde van de woning in onverhuurde staat;
II.
subsidiair, veroordeling van [partij B] om op straffe van een dwangsom haar volledige medewerking te verlenen aan verkoop van de woning in verhuurde staat, op de nader in de dagvaarding omschreven wijze, en met de bepaling dat:
a) aan [partij A] ieder een bedrag toekomt van de verkoopopbrengst dat
gelijk is aan het één/derde gedeelte van de waarde van de woning in onverhuurde staat, na aftrek van de makelaars- en notariskosten,
b) dan wel dat partijen ieder recht hebben op het één/derde gedeelte van de verkoopopbrengst na aftrek van de makelaars- en notariskosten;
III.
meer subsidiairmachtiging te verlenen aan [partij A] om de woning te verkopen, op de in de dagvaarding omschreven wijze;
IV.
nog meer subsidiair, de wijze van verdeling van de woning te gelasten, dan wel de verdeling van de woning zelf vast te stellen in goede justitie;
V.
in alle gevallen, alles met het treffen van maatregelen die de rechtbank juist acht.
4.2.
[partij B] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie
4.3.
[partij B] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van [partij A] in de kosten van deze procedure,
I. voor recht te verklaren dan wel vast te stellen dat partijen aansprakelijk zijn voor de betaling van de energiekosten van de woning ten laste van een bankrekening van de erfgenamen, totdat de huidige energieovereenkomst met Essent is beëindigd of overgenomen;
II. veroordeling van [partij A] tot betaling van het twee/derde gedeelte van de betalingsachterstand en van de lopende maandtermijnen aan Essent op een bankrekening van de erfgenamen totdat de huidige energieovereenkomst met Essent is beëindigd of overgenomen.
4.4.
[partij A] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie
De huurovereenkomst
5.1.
Het geschil draait om de huurovereenkomst die [dochter] met erflater heeft gesloten. [partij A] vechten het bestaan van de huurovereenkomst zelf niet aan. Zij stellen wel dat erflater 91 jaar oud was ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst en in een verzorgingstehuis verbleef en dat hij al ernstig was verzwakt – [partij B] betwist dat laatste – maar [partij A] verbinden daaraan geen rechtsgevolgen voor de huurovereenkomst zelf. De vorderingen van [partij A] gaan juist uit van het bestaan van de huurovereenkomst. [partij A] vorderen immers dat de woning aan [partij B] wordt toebedeeld en dat daarbij ten nadele van [partij B] moet worden gedaan alsof de huurovereenkomst niet bestaat. De huurster
– [dochter] – is ook niet in deze procedure betrokken. Het bestaan van de huurovereenkomst is in deze procedure dus een vaststaand feit.
Standpunt van [partij A]
5.2.
[partij A] stellen dat het gerechtvaardigd is om de woning aan [partij B] toe te delen, waarbij zij met haar broers moet afrekenen alsof de huurovereenkomst niet bestaat. [partij A] voeren daarvoor – samengevat – de volgende omstandigheden aan. [partij A] willen niet langer ongewenst eigenaar zijn van de woning en als verhuurder aansprakelijk zijn voor gebreken aan de woning. De hoogte van de huurprijs ligt ver beneden een marktconforme huurprijs voor de woning. [naam] heeft de erfgenamen onbevoegd vertegenwoordigd bij het sluiten van de energieovereenkomst met Essent. [dochter] gebruikt al langere tijd energie op kosten van de erfgenamen. Een driekoppig verhuurderschap werkt niet. [partij B] heeft zich niet aan de afspraak gehouden dat [dochter] de woning zou verlaten na het overlijden van erflater. Het was aannemelijk dat erflater vrij kort na zijn intrek in het verzorgingstehuis aldaar zou komen te overlijden. [partij B] heeft belang bij de woning omdat de huurster dochter is van [partij B] . Toedeling van de woning aan [partij B] in verhuurde staat is onredelijk omdat [partij B] afspraken kan maken met dochter [dochter] over haar vertrek uit de woning, waarna de waarde van de woning in onverhuurde staat volledig zal toevallen aan [partij B] . Verder reageert [partij B] niet op voorstellen van [partij A] .
Standpunt van [partij B]
5.3.
Het verweer van [partij B] komt op het volgende neer. [partij B] betwist de gestelde afspraak over het verblijf van [dochter] in de woning. Verder was de huurovereenkomst voor haar een verrassing. Zij wist niet dat [dochter] met erflater een huurovereenkomst had gesloten. De huurovereenkomst moet worden nagekomen door de erfgenamen. [partij B] wil geen toedeling aan haar van de woning. [partij B] wil juist dat de woning zo snel mogelijk wordt verkocht, maar de huurovereenkomst staat daaraan in de weg.
De woning wordt niet toegedeeld aan [partij B]
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat [partij A] onvoldoende feiten en omstandigheden hebben aangevoerd voor de conclusie dat het gerechtvaardigd is om ten laste van [partij B] de huurovereenkomst weg te denken.
5.5.
[partij A] lijken ervan uit te gaan dat [partij B] was betrokken bij de totstandkoming van de huurovereenkomst, wat mogelijk een rechtvaardiging zou kunnen zijn voor het ten laste van [partij B] wegdenken van de huurovereenkomst. [partij A] hebben die betrokkenheid echter niet met feiten en omstandigheden onderbouwd. Dat [partij B] was betrokken bij de totstandkoming van de huurovereenkomst en dus moet hebben gewild en/of geweten dat [dochter] de woning ging huren, is gesteld noch gebleken. Het valt ook niet te rijmen met het mede namens [partij B] opzeggen van de huurovereenkomst.
5.6.
Verder valt nog te bezien of [partij B] voordeel zal hebben van de huurovereenkomst bij toedeling aan haar van de woning. Niet in geschil is dat de huurprijs van € 450 per maand ver beneden een marktconforme huurprijs ligt. De huurovereenkomst geldt voor onbepaalde tijd en het blijkt nergens uit dat [dochter] de woning spoedig zal verlaten, dan wel dat zij de woning zal kunnen kopen, of dat zij bereid en in staat is om een (veel) hogere huurprijs te betalen. Er zijn ook aanwijzingen voor het tegendeel. [naam] heeft namelijk tijdens de mondelinge behandeling – namens [partij B] – verklaard dat [dochter] door haar inkomen moeilijk andere woonruimte kan vinden. [partij B] zal dus bij toedeling aan haar van de woning (mogelijk) voor langere tijd gebonden zijn aan de te lage huurprijs, terwijl al die tijd de kosten van de woning volledig voor haar rekening komen. [partij B] wil ook niet dat woning aan haar wordt toebedeeld. [partij B] wil juist dat de woning zo snel mogelijk wordt verkocht.
5.7.
De slotsom is dat er geen grond is voor toewijzing van de primaire vordering. De vordering sub I zal daarom worden afgewezen.
Verkoop van de woning in verhuurde staat
5.8.
Daarmee wordt toegekomen aan de subsidiaire vordering. Zoals is overwogen wil ook [partij B] dat de woning wordt verkocht, maar volgens haar staat de huurovereenkomst daaraan in de weg.
5.9.
De rechtbank overweegt in dit verband dat ook een woning in verhuurde staat kan worden verkocht. Wel zal de verkoopopbrengst dan (waarschijnlijk) lager zijn. Dat dit ongewenst is – als [partij B] daar op doelt – is begrijpelijk, maar dat is nu eenmaal het gevolg van het feit dat de woning is verhuurd en dat partijen kennelijk niet willen wachten met het verdelen van de gemeenschappelijke woning totdat de huurovereenkomst zal zijn geëindigd.
5.10.
[partij B] heeft verder geen afzonderlijk verweer gevoerd tegen de in de dagvaarding onder II gevorderde wijze waarop [partij B] moet meewerken aan de verkoop van de woning.
5.11.
Dit alles leidt ertoe dat de subsidiaire vordering sub II zal worden toegewezen, met inachtneming van het volgende.
De huurovereenkomst wordt niet weggedacht
5.12.
[partij A] willen dat de huurovereenkomst ten voordele van hen en ten laste van [partij B] wordt weggedacht bij de verdeling van de verkoopopbrengst. [partij A] hebben hiervoor de omstandigheden aangevoerd die aan de orde zijn gekomen bij de beoordeling van de primaire vordering.
5.13.
Gelet op wat al is overwogen, is er ook geen grond om van de verkoopopbrengst aan [partij A] ieder een bedrag toe te kennen dat gelijk is aan het één/derde gedeelte van de waarde van de woning in onverhuurde staat. Het sub a vermelde gedeelte van de subsidiaire vordering zal daarom worden afgewezen.
Ieder van partijen heeft recht op een gelijk aandeel in de verkoopopbrengst
5.14.
Nu er geen grond is voor toekenning van een groter aandeel in de verkoopopbrengst van de woning in verhuurde staat aan [partij A] dan aan [partij B] , zal het sub b vermelde gedeelte van de subsidiaire vordering worden toegewezen, op de wijze zoals hierna is vermeld. Daarbij zal de dwangsom worden beperkt als volgt.
Geen verdere beoordeling, dan wel afwijzing, van het overige gevorderde
5.15.
Toewijzing van de subsidiaire vordering zoals hiervoor is vermeld, leidt ertoe dat de rechtbank niet toekomt aan de vorderingen sub III en IV.
5.16.
Voorts ziet de rechtbank in al het bovenstaande geen aanleiding voor het treffen van één of meer nadere regelingen. De vordering sub V zal daarom worden afgewezen.
De proceskosten
5.17.
Daarmee wordt toegekomen aan de proceskosten. Gebruikelijk is dat de proces-kosten worden gecompenseerd tussen broers en zusters. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak hiervan af te wijken. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
In reconventie
De huurovereenkomst en de energiekosten
5.18.
Het geschil in reconventie draait om de vraag of op grond van de huurovereenkomst de energiekosten voor de woning ten laste van de erfgenamen komen. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
5.19.
In de huurovereenkomst zijn geen bijkomende leveringen en diensten vermeld waarvoor een vergoeding moet worden betaald. Uit de tekst van de huurovereenkomst zelf volgt daarom niet dat de energiekosten voor rekening komen van de verhuurder.
5.20.
[partij B] wijst erop dat tijdens het leven van erflater de energiekosten van diens bank-rekening zijn betaald, ook nadat de huurovereenkomst was ingegaan en erflater zelf in het verzorgingstehuis woonde. Volgens [partij B] kan hieruit worden opgemaakt dat dit was op grond van de huurovereenkomst en dat [partij A] dit moeten hebben begrepen. [partij B] voert hiervoor aan dat [partij A] al bij leven van erflater bekend waren met de huurover-eenkomst. Die lag in het laadje van de salontafel in de kamer van erflater in het verzorgings-tehuis, waarin ook [partij A] konden kijken.
5.21.
Volgens [partij A] zijn de energiekosten van een bankrekening van erflater betaald omdat de energieovereenkomst nog op naam stond van erflater. Zijzelf zijn pas na het overlijden van erflater bekend geworden met de huurovereenkomst.
5.22.
De rechtbank volgt [partij B] niet in haar standpunt dat uit de voortzetting van de betaling van de energiekosten van een bankrekening van erflater volgt dat dit was gebaseerd op de huurovereenkomst. Die voortgezette wijze van betaling kan andere redenen hebben gehad. Niet uitgesloten kan worden dat die betalingen onverschuldigd zijn gedaan. Gesteld noch gebleken is immers dat er tussen erflater en [dochter] wilsovereenstemming over heeft bestaan dat erflater voor eigen rekening zou blijven zorgdragen voor de energieaansluiting. De schriftelijke huurovereenkomst biedt daarvoor in ieder geval geen enkel aanknopings-punt. Daarnaast is het ook niet gebruikelijk dat een huurder volledig kosteloos energie gebruikt.
5.23.
Afgezien daarvan staat voor de rechtbank niet vast dat [partij A] bij leven van erflater al bekend waren met de huurovereenkomst, ook al wisten zij wel dat [dochter] in de woning was getrokken. [partij A] hebben immers gesteld dat zij er op grond van onderlinge afspraken vanuit gingen, dat het verblijf van [dochter] in de woning maar tijdelijk zou zijn, namelijk tot het overlijden van erflater, zodat daarna de woning in onverhuurde staat kon worden verkocht. [partij B] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit de conclusie getrokken moet worden dat [partij A] wel degelijk van het bestaan van de huurovereenkomst op de hoogte moeten zijn geweest. Dat [partij A] ervan op de hoogte hadden kunnen zijn, omdat de huurovereenkomst in het laadje van de salontafel lag, wil niet zeggen dat zij er daadwerkelijk van op de hoogte waren. Hensen heeft tijdens de mondelinge behandeling wel verklaard dat hijzelf al (ruim) vóór het overlijden van erflater de huurovereenkomst heeft gezien in het laadje van de salontafel in de kamer van erflater in het verzorgingstehuis, maar ook dat hij daarover niet met [partij A] heeft gesproken, zodat ook daaruit niet kan worden afgeleid dat [partij A] al kennis droegen van de huurovereenkomst.
5.24.
Al met al kan de rechtbank niet tot de conclusie komen dat de erfgenamen krachtens de huurovereenkomst gehouden zijn om de betalingsverplichtingen uit de energieovereen-komst voor hun rekening te nemen.
[naam] heeft op eigen naam een energieovereenkomst met Essent gesloten of die van erflater voortgezet
5.25.
[partij B] voert verder aan dat [naam] na het overlijden van erflater namens de erfgenamen met Essent een energieovereenkomst heeft gesloten of voortgezet, waarbij hij met Essent heeft afgesproken dat de energiekosten ten laste van een bankrekening van de erfgenamen kunnen worden gebracht.
5.26.
[partij A] hebben echter verklaard dat zij hun volmachten aan [naam] al hadden herroepen vóórdat [naam] de energieovereenkomst had gesloten of voortgezet met Essent. Weliswaar heeft [partij B] aangevoerd dat [partij A] niet mede namens haar en dus niet namens alle erfgenamen de volmachten hebben kunnen herroepen, maar dat neemt naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat zij hun eigen volmachten wel hebben kunnen herroepen en dat [naam] daardoor niet langer bevoegd was om de gezamenlijke erfgenamen te vertegenwoordigen. Dat [naam] steeds gehandeld zou hebben in het belang van de erfgenamen brengt op zich ook niet mee dat hij daardoor bevoegd was om de erfgenamen te vertegenwoordigen. [naam] was dus niet bevoegd om namens de erfgenamen een energieovereenkomst aan te gaan of voort te zetten. Hierdoor kan uit deze handelwijze van [naam] niet het rechtsgevolg voortvloeien dat de erfgenamen gezamenlijk partij zijn geworden bij de energieovereenkomst en dat zij de betalingsverplichtingen daaruit moeten voldoen. [naam] heeft op eigen naam en titel gehandeld en dient daardoor ook de betalingsverplichtingen daaruit voor zijn rekening te nemen.
5.27.
Er is dus ook los van de huurovereenkomst geen grond om te oordelen dat de energiekosten voor de woning ten laste komen van de erfgenamen.
De vorderingen worden afgewezen
5.28.
De slotsom is dat de vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen.
De proceskosten
5.29.
Ook in reconventie zullen de proceskosten worden gecompenseerd tussen partijen, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [partij B] om binnen één week na betekening van dit vonnis haar volledige medewerking te verlenen aan verkoop van de woning in verhuurde staat aan een derde op de volgende wijze:
  • [partij B] werkt mee aan het verstrekken van een verkoopopdracht aan een registermakelaar bij Jip makelaars te Kampen, zolang partijen in onderling overleg niet gezamenlijk een andere makelaar aanwijzen;
  • [partij B] werkt mee aan de door de ingeschakelde makelaar gegeven opdrachten, waarbij de makelaar de vraagprijs bepaalt wanneer de erfgenamen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen;
  • [partij B] werkt mee aan het ondertekenen van een schriftelijke koopovereenkomst met de hoogste bieder, waarbij bij voorkeur geldt ‘kosten koper’;
  • [partij B] werkt mee aan levering middels notariële levering;
  • de uiteindelijke koopsom wordt gestort op de derdengeldenrekening van het notariskantoor Beens in Kampen;
  • de opbrengst en kosten van de verkoop worden als volgt verdeeld:
alle drie de erfgenamen ontvangen ieder het een/derde gedeelte van het bedrag dat overblijft nadat de makelaars- en notariskosten van de opbrengst worden afgetrokken;
6.2.
veroordeelt [partij B] om aan [partij A.1] en [partij A.2] gezamenlijk een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat [partij B] geen uitvoering geeft aan een specifieke veroordeling onder 6.1 binnen één week nadat [partij B] tot uitvoering van deze specifieke veroordeling onder 6.1 is aangeschreven door of namens [partij A.1] en [partij A.2] , met een maximum van in totaal € 175.000,00 voor alle overtredingen van de veroordelingen in 6.1 gezamenlijk;
6.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.6.
wijst de vorderingen af;
6.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Koster en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023.(mjd)