ECLI:NL:RBOVE:2023:373

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
84.126792.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de aansprakelijkheid van een werkgever na dodelijk arbeidsongeval door niet-naleving van de Arbowet

Op 2 februari 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bedrijf dat verantwoordelijk werd gehouden voor de dood van een werknemer tijdens werkzaamheden met een vuilniswagen. De rechtbank oordeelde dat het bedrijf, als werkgever, niet voldeed aan de verplichtingen uit de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en het Arbobesluit. Het ongeval vond plaats op 14 december 2020, toen de werknemer, die als belader werkte, bekneld raakte tussen de vuilniswagen en een bedrijfspand. De rechtbank stelde vast dat het bedrijf had nagelaten om een adequate risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) uit te voeren, en dat er onvoldoende toezicht was gehouden op de naleving van veiligheidsinstructies. De rechtbank veroordeelde het bedrijf tot een geldboete van € 60.000, waarvan € 20.000 voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om te zorgen voor een veilige werkomgeving, vooral voor werknemers met een arbeidsbeperking.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.126792.22 (P)
Datum vonnis: 2 februari 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] B.V.,
gevestigd aan de [adres 1] ,
hierna te noemen verdachte.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 29 december 2022 en 19 januari 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P. van der Vliet en van wat, namens verdachte door [naam 1] (hierna: [naam 1] , tot vertegenwoordiging van verdachte door de directie mondeling gemachtigd) en verdachtes raadsvrouw mr. M.P. Waninge en raadsman mr. J. Keekstra, advocaten in Groningen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, als werkgeefster, in strijd heeft gehandeld met bepalingen van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) en het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: Arbobesluit), waardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) ontstond of te verwachten was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
verdachte op of omstreeks 14 december 2020, in de gemeente Westerkwartier, als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met voormelde wet en/of de daarop berustende bepalingen, immers heeft verdachte toen daar op het terrein van [bedrijf 1] B.V. aan of nabij [adres 2] , zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van genoemde wet, door [slachtoffer] , zijnde een werknemer van verdachte in de zin van genoemde wet, arbeid doen of laten verrichten, bestaande die arbeid uit - zakelijk weergegeven - het bij / tijdens het aanrijden / manoeuvreren van de vuilnisauto op de /een losplaats op genoemd terrein van [bedrijf 1] B.V. geven van aanwijzingen aan de chauffeur, te weten [naam 2] , van die vuilnisauto die door die [slachtoffer] (die de functie van belader op / van een vuilnisauto had) (mede) was beladen, terwijl die [slachtoffer] zich (buiten) naast en/of achter die vuilnisauto bevond, terwijl niet was / werd voldaan aan
- artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, immers had verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet voldaan aan de verplichting in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast te leggen welke risico’s de werkzaamheden op de losplaats / het terrein van [bedrijf 1] B.V. aan of nabij het [adres 2] voor de werknemers met zich brengen en / of had verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid nagelaten in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk een beschrijving van de gevaren en/of de risico-beperkende maatregelen en/of de risico’s voor bijzondere categorieën van werknemers vast te leggen;
genoemde [slachtoffer] was arbeidsgehandicapt en/of had - zakelijk weergegeven - (een) beperking(en) in / bij persoonlijk en/of sociaal functioneren en/of
- artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, immers had verdachte nagelaten ervoor te zorgen dat de werknemer(s), te weten die [naam 2] en/of die [slachtoffer] , doeltreffend werd(en) ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, te weten de werkzaamheden op het hiervoor bedoelde terrein van [bedrijf 1] B.V. zo als - zakelijk weergegeven - het aanrijden / manoeuvreren door de chauffeur van de/een vuilnisauto op de losplaats en/of de daaraan verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn (waren) deze risico’s te voorkomen of te beperken en /of
- artikel 8 lid 4 van de Arbeidsomstandighedenwet, immers had verdachte nagelaten toe te zien op de naleving van de instructies en / of voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de in artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet genoemde risico’s;
verdachte had nagelaten - zakelijk weergegeven - voldoende toezicht te houden op de werkzaamheden op het hiervoor bedoelde terrein van [bedrijf 1] B.V. zo als - zakelijk weergegeven - het aanrijden / manoeuvreren door de chauffeur van de/een vuilnisauto op de losplaats / het terrein van [bedrijf 1] B.V. en/of verdachte had nagelaten voldoende toezicht te houden op die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] een arbeidsbeperking had en/of (een) beperking(en) had in / bij persoonlijk en/of sociaal functioneren en/of
- artikel 7.17c lid 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers werd door verdachte nagelaten doeltreffende organisatorische maatregelen te nemen om te voorkomen dat (een) werknemer(s), te weten die [slachtoffer] zich bevond in de werkzone van (een) mobiel(e) arbeidsmiddel(en) met eigen aandrijving, te weten de toen en aldaar door chauffeur [naam 2] bestuurde vuilnisauto,
terwijl daardoor, naar verdachte wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] ontstond of te verwachten was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben het standpunt ingenomen dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, omdat verdachte alles heeft gedaan wat redelijkerwijs in haar macht lag en wat van haar krachtens de Arbowet op organisatorisch vlak redelijkerwijs verlangd mocht worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding
Op 14 december 2020 kwam een melding binnen bij de politie dat op het terrein van het bedrijf Gebr. [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) een ongeval had plaatsgevonden. Bij het manoeuvreren met een vuilnisauto van verdachte is [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), werknemer van verdachte, bekneld geraakt tussen de vuilnisauto en een hoek van een bedrijfspand. [slachtoffer] is met een traumahelikopter naar het UMCG in Groningen gebracht, waar hij later aan de gevolgen van het ongeval is overleden.
Vanwege het vermoeden dat door verdachte artikel 32 van de Arbowet was overtreden, is door de Nederlandse Arbeidsinspectie een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Dit artikel bepaalt dat het de werkgever is verboden handelingen te verrichten of na te laten die in strijd zijn met de Arbowet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is.
4.3.2
Vaststelling feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. [1]
Op 14 december 2020 gingen [naam 2] (hierna: [naam 2] ) als chauffeur en [slachtoffer] als belader met een vuilnisauto van verdachte afval lossen in een grote loods op het terrein van [bedrijf 1] aan het [adres 2] . [2] [naam 2] was die dag ingevallen voor de vaste chauffeur [naam 3] (hierna: [naam 3] ), die een dag verlof had. [naam 2] was hier de week voor het ongeval voor gevraagd. [slachtoffer] en [naam 3] reden al sinds 2017 samen en kwamen dagelijks op het terrein van [bedrijf 1] om daar afval te lossen. Voorheen was er een toegangsdeur tot de hal aan de straatzijde. Dit is in 2020 veranderd. Om de vuilnisauto in de nieuwe situatie in de loods op het terrein van [bedrijf 1] te krijgen, moet de chauffeur een lastige draai maken. Er is beperkte manoeuvreerruimte en direct achter de deur in de hal staat vaak een grote container die vanaf de bestuurdersplaats niet is te zien. Het is een lastig en gevaarlijk punt. [3] [naam 3] heeft dankzij de dagelijkse routine deze moeilijke manoeuvre onder controle. In de week voor het ongeval is [naam 2] twee dagen met [naam 3] meegereden om de route en vuilnisauto te leren kennen. Zij heeft de vuilnisauto toen wel het terrein van [bedrijf 1] opgereden, maar vanwege de lastige indraai niet de loods ingereden. Zij heeft dit wel geprobeerd, maar het is haar op dat moment niet gelukt. [naam 3] heeft dit toen voor haar gedaan. [naam 3] heeft [naam 2] geadviseerd om [slachtoffer] de overheaddeur te laten openen. Zij kon zo zelf vanuit de cabine van de vuilnisauto via de openstaande overheaddeur naar binnen kijken om een goed overzicht te krijgen van de situatie in de hal. Dit deed [naam 3] zelf ook altijd als hij met [slachtoffer] was. [slachtoffer] ging dan eerst voor [naam 3] naar de weegbrug voor de vrachtbrief. Na het wegen stapte [slachtoffer] weer in de cabine en dan reden ze het terrein op om te lossen. Vervolgens verliet [slachtoffer] de cabine en ging via de loopdeur de hal binnen. Daar opende hij middels een drukknop de overheaddeur. Zodra de deur open was, gaf [slachtoffer] [naam 3] een seintje dat de grote container er stond. Hij kwam dan in de deuropening staan en wees met twee vingers naar zijn eigen ogen. [naam 3] kon daar dan rekening mee houden bij het insturen. Dit hadden [slachtoffer] en [naam 3] zo met elkaar afgesproken. Na dit seintje ging [slachtoffer] meestal naar de wc. [4] Voor hen beiden was dit een vast patroon waaraan ze zich hielden. Deze handelwijze streed met de geldende en hierna te beschrijven veiligheidsinstructie dat de belader in de cabine van de auto moest blijven dan wel naar de kantine moest gaan. Dit vaste patroon van afwijkend gedrag door de combinatie [naam 3] - [slachtoffer] hebben de leidinggevenden van verdachte die toezicht behoorden te houden naar eigen zeggen nooit geconstateerd. Evenmin waren zij er mee bekend dat de situatie op het terrein van [bedrijf 1] al enige tijd was gewijzigd, wat de manoeuvreerruimte sterk had ingeperkt en wat nadelige gevolgen voor de veiligheid met zich bracht. [5]
De vuilnisauto waarmee [naam 2] proefreed, week af van de vuilnisauto waarmee zij op de dag van het ongeval reed. [6] Die laatste was aan de linker achterkant langer vanwege een zogenaamd klikohok. [7]
Op camerabeelden van 14 december 2020 is te zien dat [naam 2] vlak voor het ongeval vijf keer voor- en achteruit reed, dat [slachtoffer] herhaaldelijk heen en weer liep en zo nu en dan handgebaren maakte. [slachtoffer] bevond zich voortdurend op korte afstand achter of links naast de vuilnisauto. Toen [naam 2] voor de zesde keer de vuilnisauto in voorwaartse richting reed, heeft zij vermoedelijk naar rechts gestuurd, waardoor de linker (verlengde) achterkant van de vuilnisauto naar links, in de richting van de hoek van het pand is uitgezwaaid. [slachtoffer] liep op dat moment langs de linker zijkant van de vuilnisauto naar voren en raakte bekneld tussen de uitzwaaiende linker achterkant van de vuilnisauto en het pand. [8]
Uit het schouwverslag is gebleken dat alle ribben en beide sleutelbenen van [slachtoffer] zijn gebroken. De borstkas van het lichaam is vanaf de zijkanten geplet tegen de muur. Door de grote druk van de forse stuwing van hals-nek is vermoedelijk ook een hersenbloeding opgetreden. Het bekken is vermoedelijk gebroken en de blaas gescheurd. Er is sprake van niet-natuurlijk overlijden ten gevolge van het ongeval. [9]
Verdachte maakt deel uit van de groep [bedrijf 2] ( [bedrijf 2] ). Voor de arbeidsomstandigheden worden alle entiteiten binnen de groep [bedrijf 2] als één geheel gezien, waarvoor één preventiefunctionaris en één Kwaliteit, Arbeidsomstandigheden en Milieu -functionaris (hierna: KAM) is. [10] Dit is een en dezelfde persoon, te weten [naam 4] . [11] Verdachte wordt bestuurd door algemeen directeuren [naam 7] en [bedrijf 3] B.V. [12] De bestuurders van [bedrijf 3] B.V. zijn [naam 5] en [naam 6] . [13]
Bij verdachte is een percentage van tussen de 15% en 20% werknemers werkzaam met een afstand tot de arbeidsmarkt. Zij hebben een loonwaarde variërend van 35% tot 70%. Daarnaast zijn er nog 10% tot 15% jongeren aan wie verdachte scholing biedt. Verdachte doet dit al 20 of 30 jaar. [14]
[slachtoffer] had een arbeidshandicap/-beperking en had een loonwaarde van 34%, waardoor hij 66% minder kon presteren dan verwacht kon worden van een reguliere (gezonde) werknemer in dezelfde functie van belader. Bij werknemers met slechts een iets kleinere loonwaarde, van 25%, is een beschutte werkplek in een sociale werkvoorziening beter passend. [15] Er werd geen verdere groei verwacht en [slachtoffer] was niet breder inzetbaar. Verdachte betaalde daarom 34% van het wettelijk minimumloon als salaris aan [slachtoffer] . De overige 66% ontving hij als Wajong-uitkering. [slachtoffer] scoorde het laagst op de competenties communiceren, stressbestendigheid, flexibiliteit en zelfstandigheid. Hij was gebaat bij extra structuur. [slachtoffer] had moeite met plotselinge, niet aangekondigde en niet voorbereide handelingen. Collega’s bevestigden dit en gaven aan dat [slachtoffer] een vaste routine nodig had. [16] [naam 2] had [slachtoffer] de week ervoor ontmoet en wist weinig van zijn beperking. [17]
[slachtoffer] was op basis van een arbeidsovereenkomst sinds juni 2004 [18] in dienst bij verdachte en [naam 2] sinds 15 september 2020 op basis van een detacheringsovereenkomst. [19] [slachtoffer] had de functie van belader en [naam 2] op de dag van het ongeval de functie van chauffeur. Het dossier bevat een zogenoemde werkinstructie voor chauffeur/belader. [20] Deze instructie omvat een opsomming van opletpunten, gebods- en verbodsbepalingen. Het bevat geen beschrijving van de feitelijke taken en verantwoordelijkheden van de functies chauffeur en belader. In verband met aanrijdgevaar staat in de werkinstructie opgenomen dat de werknemer nooit achter de wagen moet komen bij het lossen en dat de werknemer niet achter de auto gaat staan als deze achteruit rijdt. In deze werkinstructie zijn veiligheidsmaatregelen genoemd die gelden tijdens lossen, maar er wordt niet gesproken over de gevaren bij manoeuvreren met een vuilnisauto. Dagelijks werd er een informele startwerkbijeenkomst gehouden met chauffeurs en beladers met daarin aandacht voor veiligheid en veiligheidsregels. Verdachte kon geen stukken overleggen als onderbouwing van hetgeen feitelijk besproken/geïnstrueerd werd tijdens deze bijeenkomsten. Uit de verklaring van de KAM-coördinator en de controller van het bedrijf is gebleken dat hetgeen vermeld was in de werkinstructie, alleen op hoofdlijnen en in algemene bewoordingen tijdens de informele dagelijkse startwerkbijeenkomst werd besproken. [21] [naam 4] heeft verklaard dat hij twee of drie keer per week ’s ochtends deze instructies gaf aan medewerkers voordat zij op pad gingen. Hij zei onder meer tegen de medewerkers dat ze nooit achter de auto moesten lopen en dat ze of in de kantine of in de cabine van de vuilnisauto moesten zitten tijdens het lossen. De instructies gaf hij niet specifiek voor de loslocatie bij [bedrijf 1] , maar ze golden daar wel. Daarnaast was er om de vier weken een zgn. “toolbox meeting”. Daar werd gesproken over de veiligheid op het werk. [22]
In zijn algemeenheid was bekend dat een belader als taak had om het huishoudelijk afval huis aan huis op te halen en in de vuilnisauto te deponeren, maar de (eventuele) taken die de belader had op de dagelijks (vaak meerdere keren) gebruikte loslocatie op het terrein/in de loods van [bedrijf 1] waren niet vastgelegd en gecommuniceerd. [23] Noch [naam 3] noch [naam 2] waren, als chauffeur, aantoonbaar door de werkgever ingelicht en geïnstrueerd over de omgang en samenwerking met collega’s met een (arbeids)beperking. Dit is ook niet specifiek voor de omgang en samenwerking met [slachtoffer] gedaan. [naam 2] kende [slachtoffer] nog maar een week en ze wist naar eigen zeggen heel erg weinig van hem. [24]
De chauffeur is in de praktijk de direct leidinggevende van de belader. Dit is niet schriftelijk vastgelegd. [naam 3] voelde deze verantwoordelijkheid, maar verklaarde deze opdracht nooit expliciet te hebben gekregen. [25] De bedrijfsleider, [naam 4] , was de leidinggevende van de chauffeurs. Indien de bedrijfsleider niet aanwezig is, dan wordt de leiding en het toezicht overgenomen door de KAM-functionaris, [naam 4] , dan wel de controller, [naam 1] .
[naam 7] is eindverantwoordelijk voor de hele onderneming. [26] In de Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) staat dat het toezicht werd uitgevoerd door de directeur, [naam 7] , en de bedrijfsleiding, [naam 4] , en dat zij dagelijks op het bedrijf aanwezig waren. Uit de registraties van de werkplekinspecties is gebleken dat er geen werkinspecties werden uitgevoerd op de veelgebruikte loslocatie op het terrein van [bedrijf 1] . [27] Tot 1 januari 2020 had verdachte een vaste werkplek op het terrein van [bedrijf 1] , waardoor toezicht kon worden gehouden op de werknemers en werkzaamheden van werknemers van verdachten bij [bedrijf 1] . Vanaf 2020 bestond het toezicht op de werkzaamheden bij [bedrijf 1] uitsluitend uit de terugkoppeling van de chauffeurs die daar dagelijks waren. De leiding heeft nooit vernomen dat er iets aan de hand zou zijn bij [bedrijf 1] . [28]
Op 1 augustus 2018 heeft bij zusteronderneming [bedrijf 4] B.V., die ook deel uitmaakt van de groep [bedrijf 2] , een ernstig soortgelijk arbeidsongeval plaatsgevonden. Een werknemer werd op het eigen terrein geraakt door een rijdende vrachtauto. Het slachtoffer betrof een werknemer met een afstand tot de arbeidsmarkt. Er is toen een boeterapport opgemaakt. Het bedrijf werd verweten dat bij het verrichten van werkzaamheden door een werknemer met een mobiel arbeidsmiddel met een eigen aandrijving geen doeltreffende organisatorische maatregelen waren genomen om te voorkomen dat het slachtoffer zich in de werkzone van dat mobiele arbeidsmiddel kon bevinden (art. 17c lid 5 Arbobesluit). Bij beschikking van 19 november 2019 werd aan het bedrijf een boete opgelegd van € 3.600,--. Het bezwaar dat het bedrijf daartegen heeft ingediend, is bij beslissing van 10 maart 2020 ongegrond verklaard. In de beslissing op bezwaar werd het bedrijf erop gewezen dat het hebben van werknemers met een arbeidsbeperking extra inspanningen met zich brengt wat betreft instructies, begeleiding en het aanpassen van werkzaamheden. Het bedrijf is verantwoordelijk voor de veiligheid van de werknemers. De maatregelen die elk bedrijf moet nemen om te voorkomen dat werknemers zich bevinden in de werkzone van mobiele arbeidsmiddelen, gaat in het geval van dit bedrijf nog verder in verband met de kwetsbaarheid van haar werknemers. Het bedrijf heeft daarentegen geen adequate maatregelen genomen. [29]
De heer ing. [naam 8] (hierna: [naam 8] ), Hoger Veiligheidskundige bij D&S advies en organisatie, heeft op 9 december 2019 voor verdachte een RI&E opgesteld, die is aangepast/herzien op 24 september 2020. In het plan van aanpak, dat in overleg met de directie van verdachte was opgesteld, werd aanbevolen om die correct en tijdig op te volgen, waarbij met name de communicatie, instructie en voorlichting de meeste aandacht moeten krijgen. [30] Een belangrijk geconstateerd risico was het risico op letsel als gevolg van een aanrijding door een achter- en vooruitrijdend voertuig. [31] Uit onderzoek naar de RI&E en het plan van aanpak is gebleken dat verdachte op geen enkele wijze de specifieke (aanrijd)risico’s die verbonden zijn aan de werkzaamheden op de zeer frequent gebruikte loslocatie van [bedrijf 1] heeft geïnventariseerd en geëvalueerd. Bij het inventariseren van de risico’s waaraan werknemers werden blootgesteld is aan [naam 8] geen informatie verschaft over het (soortgelijke) arbeidsongeval dat op 1 augustus 2018 heeft plaatsgevonden binnen het bedrijf. De RI&E is opgesteld in de periode tussen 1 augustus 2018 en 10 maart 2020. Indien [naam 8] wel van het eerdere voorval op de hoogte was geweest, had hij de waarschijnlijkheid voor het risico tot letsel door achteruitrijdende voertuigen van 0,5 (bijna niet denkbaar) mogelijk verhoogd naar 3 (Ongewoon, maar mogelijk (
in de laatste jaren binnen het bedrijf wel eens gebeurd)), waardoor de risicoscore zou zijn verhoogd van 75 (belangrijk risico, maatregelen vereist) naar 450 (zeer hoog risico, werkzaamheden stoppen). [32]
In de RI&E was geen beschrijving opgenomen van de risico’s van bijzondere categorieën van werknemers, waaronder begrepen (arbeids)gehandicapten. Specifiek beleid met betrekking tot de medewerkers met afstand tot de arbeidsmarkt ontbrak. Dit diende volgens het plan van aanpak uiterlijk 1 juni 2020 gereed te zijn. [33]
Verder was in de RI&E geen aandacht geschonken aan voorlichting en instructie over de uit te voeren specifieke werkzaamheden op de zeer frequent gebruikte loslocatie van [bedrijf 1] en over de eventueel genomen (risico beperkende) maatregelen voor het veilig kunnen uitvoeren van de werkzaamheden aldaar. [34] [naam 8] is er niet van op de hoogte gesteld dat medewerkers van verdachte dagelijks meerdere keren bij [bedrijf 1] kwamen om afval te lossen. [35]
Verdachte beschikt over een functie RI&E waarin risicovolle werkzaamheden zijn benoemd. Voor de belader zijn er drie onderkend: meerijden op de inzamelingsauto, inzamelen van afval en het lossen van het voertuig. Manoeuvreren is niet als risicovolle werkzaamheid voor de belader benoemd. [36]
Op de loslocatie bij [bedrijf 1] was evident sprake van aanrijdgevaar door de vuilnisauto en de in de loods rijdende heftruck en shovel. De arbeidsinspecteur heeft geconstateerd dat verdachte geen doeltreffende maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat werknemers zich op de loslocaties konden bevinden in de werkzone van mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving, zoals de eigen vuilnisauto, en de in de hal altijd aanwezige shovel en vorkheftruck. [37]
4.3.3
Beoordeling van het ten laste gelegde
Om te komen tot een bewezenverklaring dient de rechtbank vast te stellen dat verdachte, als werkgeefster, handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met de Arbowet of de daarop berustende bepalingen, terwijl zij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat daardoor levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was.
In de eerste plaats stelt de rechtbank op basis van de hierboven opgenomen bewijsmiddelen vast dat verdachte ten aanzien van de door [naam 2] en [slachtoffer] verrichte werkzaamheden, het lossen van afval, aangemerkt kan worden als werkgever in de zin van artikel 1 onder a sub 1° Arbowet met betrekking tot de aldaar voor haar werkzame persoon [slachtoffer] en in de zin van artikel 1 onder a sub 2° Arbowet met betrekking tot de aldaar voor haar werkzame persoon [naam 2] . Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het terrein van [bedrijf 1] een arbeidsplaats is in de zin van artikel 1, derde lid, onder g Arbowet, nu de loslocatie bij [bedrijf 1] door verdachte wordt gebruikt om afval te lossen dat door haar werknemers is opgehaald.
Ten aanzien van het eerste gedachtestreepje (artikel 5, eerste lid, Arbowet)
Op grond van artikel 5, eerste lid, Arbowet dient een werkgever bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast te leggen welke risico’s de arbeid voor de werknemers met zich brengt, de zogenoemde RI&E. Deze RI&E bevat ook een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en risico’s voor bijzondere categorieën van werknemers.
De rechtbank is op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte hieraan niet heeft voldaan. Hoewel een RI&E is opgesteld, heeft verdachte nagelaten schriftelijk vast te leggen welke risico’s de werkzaamheden op de loslocatie van [bedrijf 1] voor de werknemers met zich brengen, terwijl dagelijks meerdere malen afval werd gelost op die locatie. Daarnaast bevat de RI&E geen schriftelijke beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en risico’s voor bijzondere categorieën van werknemers, waaronder [slachtoffer] dient te worden begrepen.
De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van het eerste gedachtestreepje van de tenlastelegging.
Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje (artikel 8 lid 1 Arbowet)
De werkgever dient er op grond van artikel 8, eerste lid, Arbowet voor te zorgen dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico’s te voorkomen of te beperken.
Uit de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat het aanrijden en manoeuvreren op de loslocatie [bedrijf 1] een specifieke veiligheidsinstructie vereist.
Verdachte beschikte niet over een duidelijke functieomschrijving voor de functies van belader en chauffeur, behoudens een werkinstructie voor chauffeur/belader. Deze werkinstructie bevat echter geen beschrijving van de feitelijke taken en eventuele verantwoordelijkheden van de functies chauffeur en belader, maar omvat slechts een opsomming van opletpunten, gebods- en verbodsbepalingen. De werkinstructie bevat geen specifieke maatregelen ter beperking de risico’s die zijn verbonden aan de werkzaamheden die de chauffeur en belader moeten uitvoeren, zoals het manoeuvreren op de loslocatie bij [bedrijf 1] . Dit volgt ook niet uit andere stukken in het dossier. Noch in de RI&E, noch in de functie-RI&E is manoeuvreren met de vuilnisauto op het terrein van [bedrijf 1] BV als risicovolle werkzaamheid onderkend. Verdachte was er niet van op de hoogte dat de situatie ter plaatse al enige maanden eerder veranderd was, hoewel verdachtes vaste chauffeurs, tevens leidinggevenden van de beladers, hiervan wel op de hoogte waren door de grote frequentie van lossen op de bewuste locatie. In de dagelijkse werkstartbijeenkomst werd hierover niets gezegd en werden slechts algemene veiligheidsmaatregelen doorgenomen.
Uit niets blijkt dat verdachte [slachtoffer] en [naam 2] doeltreffend heeft ingelicht over de risico’s die zijn verbonden aan het aanrijden en manoeuvreren op het terrein van [bedrijf 1] .
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting naar voren komt dat verdachte [slachtoffer] en [naam 2] onvoldoende doeltreffend heeft ingelicht over de maatregelen die erop zijn gericht om de aan het manoeuvreren op het terrein van [bedrijf 1] verbonden risico’s te voorkomen of te beperken. In de werkinstructie voor chauffeur/belader is enkel opgenomen dat de belader nooit achter de wagen moet komen bij het lossen, dat de belader niet achter de auto gaat staan als deze achteruitrijdt en dat de chauffeur tijdens het achteruitrijden in de gaten moet houden dat er niemand achter de auto staat. De rechtbank is van oordeel dat deze instructie onvoldoende specifiek is voor een situatie zoals op het terrein bij [bedrijf 1] en is daarmee niet doeltreffend. Deze algemene instructies zijn temeer niet doeltreffend omdat het ongeval niet gebeurde tijdens achteruit rijden, maar bij het vooruitrijden tijdens het manoeuvreren. De instructie om niet achter een achteruitrijdend voertuig zou, anders gezegd, geen verandering in de opgetreden situatie hebben kunnen brengen.
Het tijdens de dagelijkse startwerkbijeenkomst enkel op hoofdlijnen en in algemene bewoordingen herhalen van de werkinstructie, zoals betrokkenen hierover hebben verklaard, acht de rechtbank onvoldoende nu dit niet als doeltreffend is aan te merken voor het manoeuvreren bij de loslocatie bij [bedrijf 1] .
De rechtbank stelt daarom op basis van de in paragraaf 4.3.2 genoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte heeft nagelaten doeltreffende inlichtingen te verstrekken aan [slachtoffer] en [naam 2] over de te verrichten werkzaamheden, meer specifiek het aanrijden en manoeuvreren, op het terrein van [bedrijf 1] B.V. , de daaraan verbonden risico’s en de noodzakelijk te treffen maatregelen ter voorkoming van die risico’s.
Ten aanzien van het derde gedachtestreepje (artikel 8 lid 4 Arbowet)
De werkgever dient op grond van het vierde lid van artikel 8 Arbowet toe te zien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de in het eerste lid genoemde risico's alsmede op het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het ter zitting verhandelde blijkt dat verdachte niet op enig moment of in enige vorm heeft toegezien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de risico’s op de loslocatie bij [bedrijf 1] noch, meer in het bijzonder, op het aanrijden en manoeuvreren door de chauffeur van een vuilnisauto. Immers was er sinds het opgeven van de werkplaats op het terrein van [bedrijf 1] , niemand van de leiding meer op de loslocatie van [bedrijf 1] geweest. Verdachte was er zelfs niet van op de hoogte dat de toegang tot de loshal was gewijzigd, waardoor chauffeurs een lastige manoeuvre moesten uitvoeren om de vuilnisauto de loods in te kunnen rijden, ten gevolge waarvan de beschreven gevaarlijke situatie was ontstaan. Het toezicht bestond slechts uit hetgeen (sporadisch) door de werknemers werd teruggekoppeld aan de leiding. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in strijd met haar plicht geen toezicht heeft gehouden op de werkzaamheden op de loslocatie bij [bedrijf 1] .
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte onvoldoende toezicht heeft gehouden op [slachtoffer] , die een arbeidsbeperking had en een beperking in het persoonlijk en sociaal functioneren. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De chauffeur geeft leiding en is als eerste verantwoordelijk voor de belader op het moment dat zij samen werkzaamheden verrichten. Nu dit een zeer belangrijke en verantwoordelijke taak is, is het van groot belang dat de chauffeurs hiervan op de hoogte zijn en dat zij precies weten wat er van hen verwacht wordt, temeer nu ongeveer 20% van de werknemers van verdachte een arbeidsbeperking heeft. Dit vereist extra inspanningen van verdachte; niet alleen bij het geven van doeltreffende instructies aan de verantwoordelijke chauffeurs, maar ook en vooral bij het houden van toezicht op werknemers met een arbeidsbeperking. [slachtoffer] was een belader met een goede staat van dienst, maar verdachte was er mee bekend dat hij functioneerde met flinke beperkingen waardoor hij een loonwaarde van slechts 34% had. [slachtoffer] had beperkingen in communiceren, stressbestendigheid, flexibiliteit en zelfstandigheid. Hij was gebaat bij extra structuur. [slachtoffer] had moeite met plotselinge, niet aangekondigde en niet voorbereide handelingen. Collega’s bevestigden dit en gaven aan dat [slachtoffer] een vaste routine nodig had. Weliswaar is er in de week voorafgaand aan de dienst van [naam 2] met [slachtoffer] proefgedraaid, maar dit zag vooral op het individuele chauffeurswerk van [naam 2] . Diezelfde werkzaamheden eisten haar volle aandacht bij het manoeuvreren met de langere vrachtauto dan waarmee zij geoefend had. Ze had op dat moment geen oog voor haar leidinggevende rol over de aanwezige belader. Zij is over haar rol als leidinggevende van [slachtoffer] niet specifiek geïnstrueerd. Evenmin is gebleken dat er op die bewuste dag door andere leidinggevenden aanleiding is gezien om toezicht te houden op [slachtoffer] in de voor hem nieuwe omstandigheid dat hij met een andere, onervaren, chauffeur ging werken. De beperkingen van [slachtoffer] kennende had het, naar het oordeel van de rechtbank, op de weg van verdachte gelegen om, juist op deze dag, meer dan het normale toezicht te houden op [slachtoffer] . Daarvan is in het geheel niet gebleken.
De rechtbank stelt daarom op basis van het voorgaande en de in paragraaf 4.3.2 genoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte heeft nagelaten toe te zien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de risico’s van het aanrijden en manoeuvreren op de loslocatie bij [bedrijf 1] en nagelaten voldoende toezicht te houden op [slachtoffer] die een arbeidsbeperking had en een beperking in het persoonlijk en sociaal functioneren.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot een bewezenverklaring van het tweede en derde gedachtestreepje van de tenlastelegging.
Ten aanzien van het vierde gedachtestreepje (artikel 7.17c, vijfde lid, Arbobesluit)
In artikel 7.17c, vijfde lid, van het Arbobesluit is bepaald dat er doeltreffende organisatorische maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat werknemers zich bevinden in de werkzone van mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving.
Uit het dossier is gebleken dat op de loslocatie bij [bedrijf 1] evident sprake was van aanrijdgevaar, voor [slachtoffer] , door verdachtes vuilnisauto en de in de hal van [bedrijf 1] altijd aanwezige shovel en vorkheftruck. Immers is uit de verklaring van [naam 3] gebleken dat [slachtoffer] elke keer als hij met [naam 3] op voornoemde loslocatie kwam, soms meerdere keren per dag, de cabine van de vuilnisauto verliet. Hij opende dan de overheaddeur en liep vervolgens de hal in, waar op dat moment met een shovel en/of vorkheftruck werd gereden dan wel kon worden gereden, waardoor sprake was van aanrijdgevaar. Ook was er gevaar voor aanrijding met het eigen voertuig, nu [slachtoffer] de cabine van de vuilnisauto verliet voordat deze achteruit naar binnen werd gereden en hij, [slachtoffer] , zich dan in de nabijheid van de vuilnisauto bevond. Op de dag van het fatale ongeval heeft zich dit gevaar verwezenlijkt.
Op grond van de bevindingen van de arbeidsinspecteur is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat verdachte geen doeltreffende maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat [slachtoffer] (of andere werknemers) zich op de loslocatie bij [bedrijf 1] kon bevinden in de werkzone van mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving, zoals verdachtes vuilnisauto en de in de hal aanwezige shovel en vorkheftruck.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 7.17c, vijfde lid, Arbobesluit en komt tot een bewezenverklaring van het vierde gedachtestreepje.
Ten aanzien van de wetenschap van het gevaar
Uit het verhandelde ter zitting en uit het dossier blijkt dat verdachte als ieder ander weldenkend mens doordrongen is van het gevaar van werken met zwaar materiaal en met bewegende delen. Het is immers de voornaamste reden om de werknemers telkens te wijzen op het belang van het volgen van de veiligheidsinstructies die er zijn. Dat dit dient te gebeuren op een wijze die past bij het vermogen van de werknemer is evident.
Vanwege het feit dat het aanrijdgevaar als belangrijk risico in de RI&E is opgenomen, dat de leidinggevenden de medewerkers er ’s ochtends op wezen dat zij zich niet achter een achteruitrijdende vuilnisauto moesten begeven, het feit dat verdachte nog op 19 november 2019 een bestuurlijke boete kreeg vanwege een soortgelijk arbeidsongeval en het algemeen bekend is dat dit tot gevaarlijke situaties kan leiden, [38] is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat door voornoemde overtredingen levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] ontstond of te verwachten was.
Opzet
Om te komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde dient de rechtbank te beoordelen of de gedragingen al dan niet opzettelijk zijn verricht. Volgens vaste jurisprudentie volstaat kleurloos opzet. Het opzet dient te zijn gericht op de feitelijk omschreven gedraging. Dat betekent dat sprake is van opzet indien willens en wetens is gehandeld of nagelaten. Het opzet hoeft niet mede op het overtreden van het verbod gericht te zijn geweest. Uit de aard van de bewezen verklaarde handelingen kan niet anders volgen dan dat verdachte deze willens en wetens heeft verricht. In het plan van aanpak bij de RI&E heeft zij immers onderkend dat specifiek beleid voor de risico’s van bijzondere categorieën van werknemers, waaronder begrepen (arbeids)gehandicapten, ontbrak. De door verdachte in het plan van aanpak gestelde termijn van 1 juni 2020 om dit beleid schriftelijk vast te leggen, is zij niet nagekomen. Zelfs na het ongeval met [slachtoffer] en ten tijde van het sluiten van het onderzoek in de onderhavige zaak, heeft verdachte nagelaten dit beleid te schrijven. De omstandigheid dat verdachte enige veiligheidsmaatregelen heeft genomen en dat haar handelen was gericht op het houden van toezicht, kan daarom niet in de weg staan aan het bewijs van het opzet in voormelde zin. Het verweer van de raadsman gaat dan ook niet op. De rechtbank verwerpt dit verweer.
De verdediging heeft eveneens aangevoerd dat verdachte alles heeft gedaan wat voor haar mogelijk was. In het bijzonder heeft zij gewezen op de inspanningen om [naam 2] in te (laten) werken, enerzijds om haar te laten wennen aan de werkzaamheden en de vuilnisauto – alhoewel zij op 14 december 2020 in een ander type vuilnisauto moest rijden – en anderzijds om [slachtoffer] , mede gelet op zijn behoefte aan structuur en vaste patronen, te laten wennen aan de omstandigheid dat hij zijn werkzaamheden met een ander dan [naam 3] zou moeten uitvoeren. De rechtbank merkt in dat kader op dat [naam 2] slechts twee dagen heeft meegelopen, dat zij die dagen op een ander type vuilnisauto heeft gereden en dat zij niet in staat bleek de (kortere) vuilnisauto achteruit in de hal van de locatie [bedrijf 1] te rijden. Het meelopen is gepland in de week voorafgaand aan de dag waarop het ongeval plaatsvond. Gelet op de in het dossier vermelde arbeidsbeperking(en) van [slachtoffer] en verklaringen van getuigen hierover, acht de rechtbank die inspanning volstrekt onvoldoende.
Strafbaarheid van de rechtspersoon
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor strafbaarheid van verdachte is voldaan. De rechtspersoon is als geadresseerde van de norm aan te merken en gelet op de in de jurisprudentie ontwikkelde en bestendige criteria kan worden geconcludeerd dat de verboden gedragingen aan verdachte kunnen worden toegerekend. [39] De gedragingen hebben immers plaatsgevonden binnen de invloedsfeer van de rechtspersoon in het kader van bedrijfsactiviteiten en zijn door de rechtspersoon aanvaard. De verdachte kan derhalve als pleger worden aangemerkt.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hierboven opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
verdachte op 14 december 2020, in de gemeente Westerkwartier, als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet opzettelijk, handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met voormelde wet en de daarop berustende bepalingen, immers heeft verdachte toen daar op het terrein van [bedrijf 1] B.V. aan [adres 2] , zijnde een arbeidsplaats als bedoeld in artikel 1, derde lid onder g van genoemde wet, door [slachtoffer] , zijnde een werknemer van verdachte in de zin van genoemde wet, arbeid laten verrichten, bestaande die arbeid uit - zakelijk weergegeven - het tijdens het aanrijden/manoeuvreren van de vuilnisauto op de/een losplaats op genoemd terrein van [bedrijf 1] B.V. geven van aanwijzingen aan de chauffeur, te weten [naam 2] , van die vuilnisauto die door die [slachtoffer] (die de functie van belader op/van een vuilnisauto had) mede was beladen, terwijl die [slachtoffer] zich buiten naast en/of achter die vuilnisauto bevond, terwijl niet was/werd voldaan aan
- artikel 5 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, immers had verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid niet voldaan aan de verplichting in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast te leggen welke risico’s de werkzaamheden op het terrein van [bedrijf 1] B.V. aan of nabij het [adres 2] voor de werknemers met zich brengen en had verdachte bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid nagelaten in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en de risico’s voor bijzondere categorieën van werknemers vast te leggen;
genoemde [slachtoffer] was arbeidsgehandicapt en had een beperking in/bij persoonlijk en sociaal functioneren en
- artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, immers had verdachte nagelaten ervoor te zorgen dat de werknemers, te weten die [naam 2] en die [slachtoffer] , doeltreffend werden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden, te weten de werkzaamheden op het hiervoor bedoelde terrein van [bedrijf 1] B.V. zo als - zakelijk weergegeven - het aanrijden/manoeuvreren door de chauffeur van de vuilnisauto op de losplaats en de daaraan verbonden risico’s, alsmede over de maatregelen die erop gericht waren deze risico’s te voorkomen of te beperken en
- artikel 8 lid 4 van de Arbeidsomstandighedenwet, immers had verdachte nagelaten toe te zien op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de in artikel 8 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet genoemde risico’s;
verdachte had nagelaten - zakelijk weergegeven - voldoende toezicht te houden op de werkzaamheden op het hiervoor bedoelde terrein van [bedrijf 1] B.V. zoals
- zakelijk weergegeven - het aanrijden/manoeuvreren door de chauffeur van de vuilnisauto op het terrein van [bedrijf 1] B.V. en verdachte had nagelaten voldoende toezicht te houden op die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] een arbeidsbeperking had en een beperking had in persoonlijk en sociaal functioneren en
- artikel 7.17c lid 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers werd door verdachte nagelaten doeltreffende organisatorische maatregelen te nemen om te voorkomen dat een werknemer, te weten [slachtoffer] , zich bevond in de werkzone van een mobiel arbeidsmiddel met eigen aandrijving, te weten de toen en aldaar door chauffeur [naam 2] bestuurde vuilnisauto,
terwijl daardoor, naar verdachte wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van [slachtoffer] ontstond of te verwachten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 32 van de Arbowet, gelezen in samenhang met de artikelen 5, eerste lid, 8, eerste lid en vierde lid, van de Arbowet en artikel 7.17c, vijfde lid, van het Arbobesluit en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
A. overtreding van voorschriften gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd,
en,
B. overtreding van voorschriften gesteld krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een geldboete van
€ 170.000,--, waarvan € 50.000,-- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben, indien de rechtbank tot een (gedeeltelijke) bewezenverklaring komt, zich op het standpunt gesteld dat bij de strafoplegging rekening gehouden dient te worden met de door verdachte in acht genomen veiligheidsmaatregelen en het door haar uitgevoerde toezicht daarop, de investeringen die verdachte na het ongeval heeft gedaan om het veiligheidsniveau op de werkvloer nog verder te verbeteren en haar blanco justitiële documentatie. De raadslieden hebben zich wat betreft de strafmaat primair op het standpunt gesteld dat toepassing van artikel 9a Sr passend is, dan wel subsidiair dat aan verdachte een relatief lage geldboete dient te worden opgelegd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van de Arbowet en zich niet gehouden aan de in het Arbobesluit opgenomen bepalingen die gaan over de veiligheid van haar werknemers. Dit heeft geresulteerd in het noodlottige ongeval waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen. De Arbowet en bijbehorende regelgeving beogen dit soort ongevallen op de werkvloer te voorkomen. Daartoe worden werkgevers verplicht een adequaat veiligheidsbeleid te voeren en concrete maatregelen te nemen. Helemaal nu verdachte al ruim twintig jaar veel werknemers met een arbeidsbeperking in dienst heeft. Het werken met kwetsbare werknemers brengt extra inspanningen en verantwoordelijkheid mee als het gaat om veiligheidsmaatregelen, instructies en begeleiding bij de werkzaamheden. Het veiligheidsbeleid van verdachte is tekortgeschoten en het gevaar voor haar werknemers is niet voldoende door verdachte onderkend. Zelfs na een eerder incident heeft dit verdachte niet bewogen haar beleid op orde te krijgen en heeft zij nagelaten adequate maatregelen te treffen om risico’s in te perken. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Uit de justitiële documentatie van verdachte van 6 september 2022 is gebleken dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Uit het dossier is echter gebleken dat aan verdachte op 19 november 2019 een bestuurlijke boete is opgelegd vanwege overtreding van artikel 7.17c Arbobesluit, waarbij een soortgelijk bedrijfsongeval heeft plaatsgevonden op
1 augustus 2018.
Tot slot houdt de rechtbank bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat rekening met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding daar van af te wijken.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van een geldboete voor een bedrag van
€ 60.000,-- passend en geboden. Om verdachte ervan te doordringen dat zij niet weer de fout in gaat, zal zij een deel van € 20.000,-- voorwaardelijk opleggen. Omdat verdachte door oplegging van de bestuurlijke boete reeds gewaarschuwd was, acht de rechtbank het van belang dat aan verdachte een langere proeftijd wordt opgelegd dan geëist. De rechtbank bepaalt de proeftijd daarom op drie jaren.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en de artikelen 14a, 14b, 14c en 23 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
A. overtreding van voorschriften gesteld bij artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd,
en,
B. overtreding van voorschriften gesteld krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot betaling van
een geldboete van € 60.000,-- (zegge: zestigduizend euro);
- bepaalt dat van deze geldboete een gedeelte van
€ 20.000,-- (zegge: twintigduizend euro) niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarenschuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Pouw, voorzitter, mr. M.S. de Waard en
mr. J.W. Bollen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Folkerts, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2023.
Buiten staat
Mr. J.W. Bollen en mr. L.C. Folkerts zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Nederlandse Arbeidsinspectie, vakgroep Arbeidsomstandigheden met proces-verbaalnummer 2020940 (onderzoek Papaver). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] van 14 december 2020, pag. 2001, 2005, 2006.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] van 4 maart 2021, pag. 3046 t/m 3049.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] van 4 maart 2021, pag. 3048 en 3049.
5.Het proces-verbaal van de terechtzitting op 29 december 2022, voor zover inhoudende, de verklaring van
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] van 14 december 2020, pag. 2005 en 2006.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] van 4 maart 2021, pag. 3050.
8.Het proces-verbaal van bevindingen bestuderen verkregen camerabeelden van 21 januari 2021, pag. 4011.
9.Een geschrift, te weten het schouwverslag van dr. J. Broer, forensisch arts KNMG, van 15 december 2020 (DOC-005-01), pag. 6183 en 6184.
10.Het proces-verbaal van de terechtzitting op 29 december 2022, voor zover inhoudende, de verklaring van
11.Het proces-verbaal van verhoor van getuigen [naam 4] en [naam 1] van 25 maart 2021, pag. 3033.
12.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [verdachte] B.V. van 15 december 2022, pag. 1001.
13.Een geschrift, te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 3] B.V. van 23 december 2020, pag. 1003.
14.Het proces-verbaal van verhoor van getuigen [naam 4] en [naam 1] van 25 maart 2021, pag. 3034 en 3035.
15.Het proces-verbaal van verhoor van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] van 21 januari 2021, pag. 3028.
16.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek arbeidshandicap slachtoffer van 14 april 2022, pag. 4035 en 4038.
17.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] van 14 december 2020, pag. 2010.
18.Het proces-verbaal van bevindingen arbeidsrelatie slachtoffer, pag. 4021; het proces-verbaal van verhoor van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] van 21 januari 2021, pag. 3026.
19.Het proces-verbaal van bevindingen arbeidsrelatie chauffeur vuilnisauto [naam 2] , pag. 4022; het proces-verbaal van de terechtzitting op 29 december 2022, voor zover inhoudende, de verklaring van [naam 1] , namens verdachte.
20.DOC-009-02, pag. 6121.
21.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek voorlichting en onderricht slachtoffer in relatie met artikel 8 Arbowet van 19 april 2022, pag. 4050 t/m 4052; Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek voorlichting en onderricht chauffeur(s) in relatie met artikel 8 Arbowet van 21 april 2022, pag. 4055 en 4056.
22.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 4] bij de rechter-commissaris van 28 september 2022, blad 2 en 3.
23.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek voorlichting en onderricht slachtoffer in relatie met artikel 8 Arbowet van 19 april 2022, pag. 4051 en 4052.
24.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek voorlichting en onderricht chauffeur(s) in relatie met artikel 8 Arbowet van 21 april 2022, pag. 4056.
25.Het proces-verbaal van de terechtzitting op 29 december 2022, voor zover inhoudende, de verklaring van [naam 1] , namens verdachte; het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] van 4 maart 2021, pag. 3047.
26.Het proces-verbaal van de terechtzitting op 29 december 2022, voor zover inhoudende, de verklaring van
27.Het proces-verbaal van bevindingen toezicht in relatie met artikel 8 Arbowet van 21 april 2022, pag. 4057 en 4058.
28.Het proces-verbaal van de terechtzitting op 29 december 2022, voor zover inhoudende, de verklaring van
29.Het proces-verbaal van bevindingen eerdere arbeidsongevallen bij [bedrijf 2] van 12 april 2022, pag. 4027 en 4028.
30.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek RI&E, plan van aanpak en toetsingsrapport RI&E [bedrijf 6] , pag. 4039 t/m 4042.
31.Een geschrift, te weten de Arbo risico-inventarisatie en -evaluatie van [bedrijf 4] BV/WTW/ [bedrijf 5] / [verdachte] van 9 december 2019, aangepast op 24 september 2020, pag. 6025.
32.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 8] van 9 juli 2021, pag. 3056; Een geschrift, te weten de Arbo risico-inventarisatie en -evaluatie van [bedrijf 4] BV/WTW/ [bedrijf 5] / [verdachte] van 9 december 2019, aangepast op 24 september 2020, pag. 6028 en 6056.
33.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek RI&E, plan van aanpak en toetsingsrapport RI&E [bedrijf 6] , pag. 4039 t/m 4042
34.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek RI&E, plan van aanpak en toetsingsrapport RI&E [bedrijf 6] , pag. 4039 t/m 4042.
35.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 8] van 9 juli 2021, pag. 3057.
36.DOC-002-08, functie RIE belader, pag. 6117.
37.Het proces-verbaal van bevindingen aanrijdgevaar op loslocatie in relatie met artikel 7.17c Arbobesluit van 19 april 2022, pag. 4046 en 4047.
38.Dit volgt reeds uit de strekking van art. 7.17c lid 5 Arbeidsomstandighedenbesluit.
39.De rechtbank heeft getoetst aan de criteria genoemd in o.a. Hoge Raad 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733.