3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 29 juni 2023;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 20 januari 2023.
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de behandeling ter terechtzitting en het onderhavige dossier de navolgende feiten en omstandigheden vast. In de voetnoten in het vonnis zal worden verwezen naar de voor de bewezenverklaring redengevende bewijsmiddelen.
Op 17 januari 2023 doet leidinggevende [aangever 1] aangifte namens RIBW in Zwolle van een incident tussen verdachte en een van haar medewerkers, waarvan laatstgenoemde het slachtoffer is geworden. [aangever 1] verklaart het volgende. Op 11 januari 2023 omstreeks 12.30 uur had mijn medewerker een afspraak met verdachte in haar woning. Bij binnenkomst rook mijn medewerker meteen een gaslucht en zag hij dat er twee kaarsen brandden. Hij heeft meteen de kaarsen uitgeblazen, de gaskraan dichtgedraaid en de ramen geopend. Mijn medewerker heeft op verdachte ingepraat dat dit niet de bedoeling kan zijn en dat haar gedrag heel gevaarlijk is voor haarzelf en haar omgeving. Hij zag dat verdachte weinig reactie terug gaf, er moe uitzag en op de bank ging liggen. In de tussentijd heeft verdachte nog tweemaal het gas opengedraaid. Mijn medewerker heeft het eenmaal dichtgedraaid, aldus [aangever 1]. Bij de tweede keer heeft hij aangegeven zo niet met haar in gesprek te gaan. De medewerker van [aangever 1] hoorde verdachte zeggen: “Het interesseert mij allemaal niet”. De medewerker heeft vervolgens buiten telefonisch contact opgenomen met de behandelaar van verdachte, waarbij werd afgesproken om rond 13.30 uur terug te gaan naar de woning van verdachte om praktische zaken met haar op te pakken. Omstreeks 13.30 uur was de medewerker samen met de behandelaar terug bij de woning van verdachte. Toen de medewerker binnenkwam, rook hij opnieuw een gaslucht en zag hij dat verdachte het gas weer open gedraaid had. De medewerker heeft het wederom dichtgedraaid. De medewerker zag dat verdachte probeerde het weer open te draaien. De medewerker hoorde dat verdachte zei: “Dan mag de boel hier ook wel ontploffen”.
Op 19 januari 2023 doet risico coördinator [aangever 2] aangifte namens Dimence GGZ in Raalte van een incident tussen verdachte en een collega, waarvan laatstgenoemde het slachtoffer is geworden. Deze collega, die anoniem wenst te blijven, verklaart het volgende. Op 11 januari 2023 omstreeks 13.30 uur betrad ik samen met een collega van de RIBW de woning van verdachte. Toen verdachte de deur voor mij opende, rook ik een heftige gaslucht en merkte ik op dat alle gaspitten, vier stuks, open stonden. Vermoedelijk stonden deze al een tijdje open, gezien het feit dat de lucht dusdanig heftig was. Ik liep met de collega van RIBW naar het gasfornuis en zag dat mijn collega de pitten dichtdraaide en ik zette vervolgens de ramen en deuren open. Verdachte was in de woning aanwezig met haar twee honden en gaf aan dat ze boos was, omdat ze eerder die nacht niet opgenomen was. Toen wij de woning met z’n drieën wilden verlaten, rook ik opnieuw een gaslucht en merkte ik op dat de gaspitten weer open stonden. Bij het daadwerkelijk weggaan, poogde cliënte om de gaspitten weer open te zetten. Ik sprak haar daarop aan, waarop verdachte zei: “het huis mag nu wel kapot gaan”.
Ik had voorafgaande aan deze situatie al telefonisch contact met verdachte gehad en de afspraak gemaakt dat zij de gaspitten dicht moest draaien. Ik had namelijk van mijn collega van de RIBW gehoord dat verdachte de gaspitten die dag herhaaldelijk open had gedraaid. Verdachte beloofde aan de telefoon de gaspitten dicht te zullen draaien, zodat zij de woning veilig naar binnen konden gaan, maar verdachte gaf hier toch geen gehoor aan.
Verdachte woont ten tijde van het incident in een woning van de RIBW op de bovenste verdieping van een appartementencomplex aan de [adres].
De politie heeft contact opgenomen met een brandspecialist bij de Forensische
opsporing met de vraag in hoeverre een brandende kaars in combinatie met een
aardgaskraan, die openstaat, een explosie kan veroorzaken. De reactie hierop houdt in dat explosies kunnen ontstaan bij de juiste verhouding van zuurstof, brandbare stof en temperatuur. Een brandende kaars kan derhalve zorgen voor de juiste temperatuur, maar dit geldt ook voor een lichtschakelaar. Het openzetten van het gasfornuis gedurende een paar minuten zal nog niet kunnen leiden tot een explosie, maar mocht het uiteindelijk wel tot een explosie komen dan is deze zo groot dat de gevel er uit kan vliegen en er ook schade kan ontstaan bij boven/beneden/zij buren in een appartementencomplex.
Verdachte verklaart bij de politie dat zij de gaskraan één keer heeft open gezet, omdat zij samen met haar hondjes dood wilde. Ter terechtzitting van 29 juni 2023 verklaart verdachte dat dit niet echt haar bedoeling was, maar dat het een schreeuw om hulp was. Verdachte verklaart dat zij in een soort ruzie met de medewerkers van de RIBW en Dimence
één gaspit heeft losgedraaid en weer dichtgedraaid. Verdachte denkt dat dit drie á vier seconden heeft geduurd. Volgens de verklaringen van verdachte had zij dit niet moeten doen, maar heeft zij zit gedaan omdat zij hulp wilde. Zij heeft zich wel gerealiseerd dat er een explosie kon komen. Verdachte kan zich niet herinneren dat zij heeft gezegd “
dan mag de boel hier ook wel ontploffen”. Verdachte verklaart verder dat zij geen echte kaarsen heeft gebrand, maar kaarsen op batterijen.
De overwegingen en conclusies
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat de verdediging geen verzoek heeft gedaan tot het horen van de medewerkers van de RIBW en Dimence om zo de betrouwbaarheid van de aangiftes te kunnen toetsen. De rechtbank verwerpt daarom de stelling van de verdediging dat zij het ondervragingsrecht niet heeft kunnen uitoefenen. Anders dan de verdediging twijfelt de rechtbank ook niet aan de betrouwbaarheid van de aangiftes die namens deze medewerkers zijn gedaan. Immers, de verklaringen in de aangiftes zijn uitgebreid en voldoende specifiek, concreet en gedetailleerd en komen bovendien in essentie met elkaar overeen. Zo komt uit beide aangiftes naar voren dat de medewerkers van de RIBW en Dimence op 11 januari 2023 op verschillende momenten een gaslucht hebben geroken in de woning van verdachte en ook hebben gezien dat verdachte herhaaldelijk de gaskraan/gaspitten in haar woning heeft opengedraaid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de gaskraan en gaspitten in haar woning heeft opengedraaid, terwijl er kaarsen brandden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte het opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – heeft gehad op het teweeg brengen van een ontploffing.
Het is een feit van algemene bekendheid dat door het opendraaien van een gaskraan en gaspitten in een woning een explosief gasmengsel kan ontstaan dat door een van buiten komende omstandigheid gemakkelijk kan leiden tot een ontploffing. Dit blijkt ook uit de reactie van de brandspecialist bij de Forensische opsporing dat explosies kunnen ontstaan bij de juiste verhouding van zuurstof, brandbare stof en temperatuur. Verdachte is door de medewerkers van de RIBW en Dimence gewezen op het gevaarzettend karakter van haar handelen, waarop zij reageerde met uitlatingen als “
het interesseert mij allemaal niet”, “
dan mag de boel hier ook wel ontploffen” en “
het huis mag nu wel kapot gaan”. Deze uitlatingen wijzen er duidelijk op dat verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat haar handelen een ontploffing teweeg zou kunnen brengen en dat zij deze kans ook heeft aanvaard. Dit blijkt ook uit haar verklaring dat zij zich wel heeft gerealiseerd dat er een explosie kon komen. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee in voldoende mate vast dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het teweeg brengen van een ontploffing.
Er was daarbij sprake van levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in het appartementencomplex bevindende personen. De brandspecialist bij de Forensische opsporing heeft ten aanzien hiervan verklaard dat als het tot een explosie komt deze explosie zo groot is dat de gevel er uit kan vliegen en flinke schade kan ontstaan bij de diverse woningen gelegen in het appartementencomplex. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in het appartementencomplex veel ouderen wonen die veel thuis zijn, zo blijkt uit een proces-verbaal van bevindingen.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit.