ECLI:NL:RBOVE:2023:3667

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
22-017207
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding voor onterecht ondergane vrijheidsbeneming

In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, is op 13 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de verzoeker, bijgestaan door mr. M. Cankaya, om een schadevergoeding toe te kennen voor de schade die hij heeft geleden door onterecht ondergane vrijheidsbeneming. Het verzoekschrift, gedateerd 27 juli 2022, is op 5 augustus 2022 ingediend en betreft een verzoek om vergoeding van € 900,00 voor de schade door detentie en € 680,00 voor de kosten van de raadsman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker ten onrechte negen dagen in detentie heeft doorgebracht, omdat de politierechter op 29 april 2022 een vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling had afgewezen op basis van oud recht, terwijl de wet per 1 juli 2021 was gewijzigd. De rechtbank oordeelt dat het niet billijk zou zijn als dit ten nadele van de verzoeker zou leiden. De officier van justitie heeft zich tijdens de zitting op het standpunt gesteld dat het verzoek toegewezen kan worden. De rechtbank kent de verzoeker een totale schadevergoeding van € 1.580,00 toe, bestaande uit de schadevergoeding voor de onterecht ondergane detentie en de kosten van de raadsman.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
raadkamernummer: 22-017207
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het verzoekschrift op grond van artikel 530 en artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1980,
domicilie kiezende te [woonplaats],
hierna te noemen: de verzoeker,
bijgestaan door mr. M. Cankaya, advocaat te Lent.

1.Het verloop van de procedure

Het verzoekschrift, gedateerd 27 juli 2022, is op 5 augustus 2022 op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het is ondertekend en ingediend door verzoeker, bijgestaan en medeondertekend door diens raadsman mr. M. Cankaya.
Het verzoek strekt ertoe aan verzoeker op grond van artikel 537 lid 3 Sv een vergoeding ten laste van de Staat toe te kennen tot een bedrag van € 900,00 voor de schade die verzoeker ten gevolge van ondergane vrijheidsbeneming in het kader van het uitstel van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling heeft geleden.
Het verzoek strekt daarnaast tot het op grond van artikel 530 Sv toekennen van een vergoeding ten laste van de Staat voor de kosten van een raadsman voor het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van onderliggend verzoekschrift tot een bedrag van € 680,00.
Het verzoekschrift is behandeld op de openbare zitting van de raadkamer van 13 september 2023.Bij de behandeling zijn de officier van justitie mr. G.J. Jansen, verzoeker en de raadsman gehoord.
De raadkamer heeft kennis genomen van de door de officier van justitie overgelegde relevante stukken uit het dossier van de strafzaak tegen verzoeker en een schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie van 23 augustus 2022. De raadkamer heeft eveneens kennis genomen van de reactie van de raadsman van 8 september 2022 op voornoemde conclusie.

2.De standpunten van verzoeker, de raadsman en de officier van justitie

Het standpunt verzoeker en zijn raadsman
De raadsman en verzoeker hebben ter terechtzitting het verzoekschrift toegelicht. De raadsman en verzoeker stellen zich primair op het standpunt dat de politierechter bij de behandeling van de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling op 29 april 2022 ten onrechte oud recht heeft toegepast. Voor de wetswijziging van 1 juli 2021 diende het Openbaar Ministerie een vordering tot uitstel van de voorwaardelijke vrijheidsstelling in bij de rechtbank, waarop de rechtbank een beslissing nam. Na voornoemde wetswijziging is het aan het Openbaar Ministerie om te beslissen over het al dan niet in vrijheid stellen van veroordeelden. Indien het Openbaar Ministerie beslist om geen voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen, kan een veroordeelde hiertegen bezwaar instellen. Op grond van artikel 537 lid 3 Wetboek van Strafvordering (Sv) kan, in een geval waarin het Openbaar Ministerie heeft besloten geen voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen en het bezwaar van veroordeelde hiertegen gegrond wordt verklaard, op verzoek van veroordeelde een vergoeding worden toegekend van de schade ten gevolge van de vrijheidsbeneming door het afwijzen van de voorwaardelijke invrijheidstelling. In de hypothetische situatie dat in onderhavig geval wél het geldende recht zou zijn toegepast – er van uitgaande dat het Openbaar Ministerie had beslist tot het niet verlenen van voorwaardelijke invrijheidsstelling en dat het door verzoeker ingestelde bezwaar hiertegen gegrond was verklaard - had verzoeker recht gehad op schadevergoeding op grond van art. 537 lid 3 Sv. Het feit dat in onderhavig geval ten onrechte oud recht is toegepast waarbij de vordering van het Openbaar Ministerie tot het verlenen van uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling door de rechter is afgewezen waardoor er ook geen reden was voor bezwaar - indien en voor zover dat al wettelijk mogelijk was - mag er niet toe leiden dat veroordeelde nu geen schadevergoeding kan verzoeken op basis van artikel 537 lid 3 Sv waarin die mogelijkheid uitdrukkelijk wordt geopend voor gegrond verklaarde
bezwaarschriftentegen een
beslissingvan het Openbaar Ministerie tegen uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling. De raadsman verzoekt daarom om een extensieve uitleg van artikel 537 Sv. Hij verwijst naar een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland (ECLI:RBMNE:2020:5960).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het verzoek toegewezen kan worden.

3.De ontvankelijkheid

Het verzoekschrift is tijdig ingediend. De raadkamer stelt vast dat het verzoekschrift ook overigens ontvankelijk is nu vaststaat dat de rechter op 29 april 2022 ten onrechte het oude recht zoals dat nadien met ingang van 1 juli 2021 is gewijzigd, heeft toegepast. Het zou niet billijk zijn indien dit tot nadeel van verzoeker zou leiden.

4.De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de raadkamer het volgende vast.
De vordering van de officier van justitie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling is op 29 april 2022 afgewezen door de politierechter in deze rechtbank. Daarbij is ook de voorwaardelijke invrijheidstelling van verzoeker per 29 april 2022 bevolen. Op 3 mei 2022 is verzoeker feitelijk in vrijheid gesteld. Verzoeker heeft in totaal negen dagen doorgebracht in een penitentiaire inrichting in het kader van het uitstel van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling terwijl de rechter de vordering tot uitstel op 29 april 2022 had afgewezen en de invrijheidstelling van veroordeelde had gelast. De VI-datum van veroordeelde was 25 april 2022.
De raadkamer overweegt het volgende. Op 29 april 2022 is door de politierechter in deze rechtbank op grond van oud recht een vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling afgewezen. De raadkamer is van oordeel dat indien er destijds toepassing was gegeven aan het geldende recht - en het Openbaar Ministerie had beslist tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling waartegen verzoeker dan bezwaar zou hebben ingesteld – het alleszins aannemelijk is dat de raadkamer destijds tot een gegrondverklaring van dit bezwaarschrift was gekomen gelet ook op de beslissing van de politierechter van 29 april 2022 op de vordering van het Openbaar Ministerie.
Hiervan uitgaande had verzoeker op dat moment ook recht gehad op een vergoeding als bedoeld in artikel 537 lid 3 Sv. Feit is en blijft dat verzoeker ten onrechte negen dagen (vanaf 25 april 2022 (de VI-datum) tot 3 mei 2022) in een penitentiaire inrichting heeft doorgebracht en een vergoeding voor de ten onrechte ondergane detentie verdient. Derhalve zal de raadkamer, alles in aanmerking genomen, aan verzoeker de gevraagde vergoeding toekennen van € 900,00.
De raadkamer kent daarnaast een vergoeding toe voor de kosten voor het opmaken en indienen van het verzoekschrift en het bijwonen van de behandeling ter zitting van het verzoekschrift, volgens de normbedragen zoals die voor dit soort verzoeken door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn vastgesteld, zijnde een bedrag van € 680,00.

5.De beslissing

De raadkamer:
  • kent op grond van artikel 530 en 537 Sv aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 1.580,=;
  • beveelt dat na het onherroepelijk worden van deze beschikking de schadevergoeding door de griffier betaald wordt door overboeking van het bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Cankaya Advocatuur te Lent.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, in tegenwoordigheid van B. Kleinlugtenbeld, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2023.