ECLI:NL:RBOVE:2023:3628

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
ak_22_1243
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) aan een aanvrager met een strafrechtelijk verleden

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) beoordeeld. De aanvraag werd afgewezen door de minister voor Rechtsbescherming op basis van een besluit van 9 november 2021, dat werd gehandhaafd in een bestreden besluit van 30 mei 2022. Eiser, die een strafrechtelijk verleden heeft met meerdere veroordelingen voor zedendelicten, stelde dat de afwijzing onevenredig was en dat hij de VOG nodig had voor zijn werkzaamheden als touringcarchauffeur en reisleider.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de VOG niet evident disproportioneel is. De rechtbank overweegt dat de belangen van de samenleving, in het bijzonder de bescherming van kwetsbare personen, zwaarder wegen dan de belangen van eiser. Eiser heeft niet aangetoond dat hij op dit moment een actueel belang heeft bij de VOG, aangezien hij al jarenlang als freelancer werkt zonder deze verklaring. De rechtbank wijst erop dat eiser in de toekomst mogelijk een VOG nodig heeft, maar dat dit geen reden is om de huidige afwijzing te herzien. De rechtbank concludeert dat de weigering om de VOG af te geven in stand blijft en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/1243

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Tadema),
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 9 november 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 mei 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiser heeft op 8 augustus 2023 nadere stukken in het geding gebracht.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Spekreijse.

Beoordeling door de rechtbank

Wettelijk kader
2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Besluitvorming
3. Op 11 augustus 2021 heeft eiser een VOG aangevraagd voor de functie van verkoper, adviseur, touringcarchauffeur en reisleider bij [bedrijf 1] in [vestigingsplaats 1] . Deze aanvraag heeft eiser op verzoek van verweerder nader toegelicht in zijn brief van 19 augustus 2021. Hierin stelt eiser dat hij een eigen bedrijf, [bedrijf 1] , heeft en dat hij de VOG nodig heeft omdat hij diverse werkzaamheden voor anderen verricht. Dat betreft het trainen van eigenaren en medewerkers van detailhandelsbedrijven op locatie, het trainen van touringcarchauffeurs/ reisleiders, het minimaal twee keer per jaar verzorgen van meerdaagse reizen naar Schotland en/of Rusland en het incidenteel verzorgen van dagritten voor [bedrijf 2] in [vestigingsplaats 2] . De doelgroep van dit bedrijf is personen van circa 50 jaar en ouder.
4. In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag om afgifte van een VOG afgewezen. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018 (hierna: de Beleidsregels) en het algemene screeningsprofiel met de risicogebieden informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties en aansturen van organisatie. Verweerder heeft aan deze besluitvorming het navolgende ten grondslag gelegd.
4.1.
In beginsel geldt een terugkijktermijn van vier jaren. Omdat in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS) een zedendelict zoals bedoeld in de Beleidsregels is geregistreerd, wordt de terugkijktermijn in duur niet beperkt en wordt de gehele justitiële documentatie bekeken voor zover het zedendelicten betreft. Binnen deze terugkijktermijn zijn in het JDS op naam van eiser de navolgende relevante justitiële gegevens geregistreerd.
- Eiser is op 15 juni 2004 in eerste aanleg veroordeeld. Op 18 november 2005 is eiser in hoger beroep veroordeeld wegens feitelijke aanranding van de eerbaarheid (artikel 246 Wetboek van Strafrecht) tot een gevangenisstraf van 273 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde zich te gedragen naar de aanwijzingen van de hulpverlenende instantie. Deze proeftijd is geëindigd op 3 december 2007. Deze uitspraak is op 3 december 2005 onherroepelijk geworden.
- Eiser is op 13 januari 1999 veroordeeld wegens een poging door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht een minderjarige opzettelijk te bewegen tot het dulden/plegen van ontuchtige handelingen meermalen gepleegd (artikel 248ter lid 1 Wetboek van Strafrecht) tot een gevangenisstraf voor de duur van 99 dagen. Deze uitspraak is op 28 januari 1999 onherroepelijk geworden.
- Eiser is op 12 december 1997 veroordeeld wegens vier gevallen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid (artikel 246 Wetboek van Strafrecht) tot onbetaalde arbeid ten algemene nutte voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarde zich te gedragen naar de aanwijzingen van de hulpverlenende instantie. Deze proeftijd is geëindigd op 9 september 2002. Deze uitspraak is op 31 augustus 1998 onherroepelijk geworden.
Omdat eiser binnen de terugkijktermijn voorkomt in de justitiële documentatie, heeft verweerder eisers gegevens zonder tijdsbeperking uit het JDS ontvangen. Hieruit blijkt dat eiser in 2002 met justitie in aanraking is gekomen vanwege schennis van de eerbaarheid.
4.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan het objectieve criterium is voldaan omdat de in het JDS geregistreerde zedendelicten, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
4.3.
Bij de toetsing aan het subjectieve criterium heeft verweerder zich allereerst op het standpunt gesteld dat het verscherpte toetsingskader in deze zaak van toepassing is. De redenen hiervoor zijn dat eiser, voorafgaand aan de beoordeling van zijn aanvraag, drie maal wegens een zedendelict als bedoeld in de Beleidsregels is veroordeeld tot (on)voorwaardelijk gevangenisstraffen en daarnaast tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemene nutte voor de duur van 240 uren, en eiser de VOG vraagt voor een functie waarbij sprake kan zijn van een afhankelijkheidsrelatie dan wel de locatie een belemmering vormt voor een behoorlijke uitoefening van de werkzaamheden.
Gelet op paragraaf 3.3.2 van de Beleidsregels kan de VOG in een dergelijk geval enkel worden afgegeven als de weigering evident disproportioneel is. Gelet op eisers specifieke omstandigheden is daarvan volgens verweerder geen sprake. Verweerder heeft hierbij laten meewegen dat sprake is van recidive, dat eiser de zedendelicten op meerderjarige leeftijd heeft gepleegd, dat de rechter eiser de zedendelicten niet licht heeft aangerekend, dat het belang van het beschermen van kwetsbare personen in de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser om de functie van touringcarchauffeur te vervullen, en dat van eiser wordt verlangd over een langere periode te laten zien dat hij zich niet schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten.
5. In bezwaar heeft eiser, onder meer, aangevoerd dat de VOG niet door hem is aangevraagd voor het kunnen beginnen met werkzaamheden als touringcarchauffeur/ reisleider, maar om te kunnen voldoen aan toekomstige eisen als die worden ingevoerd voor de reisbranche. Eiser stelt dat hij als freelancer bij [bedrijf 2] werkzaamheden uitvoert als touringcarchauffeur en reisleider.
Verweerder heeft vervolgens eiser meermalen verzocht om aanvullende stukken te overleggen van [bedrijf 2] waaruit blijkt wat eisers werkzaamheden zijn, wat de werkverdeling is en dat hij deze werkzaamheden (zoals hij stelt) al 18 jaren bij [bedrijf 2] verricht. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat dit bijvoorbeeld kan door middel van een ondertekende werkgeversverklaring van [bedrijf 2] .
Eiser heeft deze gevraagde stukken niet overgelegd. De wel door eiser overgelegde stukken (onder andere een LinkedIn pagina van eiser) zijn volgens verweerder onvoldoende.
6. In het bestreden besluit heeft verweerder allereerst overwogen dat hij bij de beoordeling van het bezwaar is uitgegaan van de aanvraag zoals deze bij hem is ingediend. Omdat eiser de gevraagde stukken met betrekking tot de gestelde werkzaamheden bij [bedrijf 2] niet heeft overgelegd, ondanks dat verweerder hier meerdere keren om heeft gevraagd, kan verweerder er niet zonder meer van uitgaan dat de aanvraag is bedoeld voor eisers werkzaamheden bij [bedrijf 2] .
Verweerder heeft in het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat wat hij heeft overwogen ten aanzien van de functie van verkoper, adviseur en touringcarchauffeur bij [bedrijf 1] , ook geldt voor de gestelde werkzaamheden bij [bedrijf 2] .
Bij de handhaving van het in primo ingenomen standpunt, dat de weigering om een VOG af te geven niet evident disproportioneel is, heeft verweerder de motivering van dit standpunt uitgebreid. Verweerder heeft aan de primaire motivering toegevoegd dat eiser zijn stellingen - dat hij al jarenlang bij [bedrijf 2] als personeelsadviseur en touringcarchauffeur/reisleider werkt en in de uitoefening van zijn werk bij [bedrijf 1] heeft gefunctioneerd als praktijkopleider van minderjarige stagiaires - niet met stukken heeft onderbouwd. Ook blijkt niet uit de door eiser overgelegde stukken van Reclassering Nederland (een behandelplan en een voorlichtingsrapport) dat de therapie succesvol is afgerond, aldus verweerder.
Beoordeling van het beroep
Het objectieve criterium
7. Tussen partijen is niet in geschil dat in deze zaak aan het objectieve criterium is voldaan. Daarom staat vast dat de justitiële gegevens van eiser die zijn aangetroffen in het JDS, als deze worden herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie van verkoper, adviseur en touringcarchauffeur.
Het subjectieve criterium
8. Ter zitting heeft eiser zijn beroepsgrond, die erop neerkomt dat de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) in strijd is met het in artikel 19, derde lid, van de Grondwet neergelegde recht op vrije arbeidskeuze, laten vallen. Dit gelet op het in artikel 120 van de Grondwet neergelegde verbod om wetten in formele zin (zoals de Wjsg) te toetsen aan de Grondwet.
9. De beroepsgrond dat de Wjsg in strijd is met het in deel 1, artikel 1, van het Europees Sociaal Handvest neergelegde recht op vrije arbeidskeuze, heeft eiser gehandhaafd.
De rechtbank overweegt dat zij het hierover ingenomen standpunt van verweerder, neergelegd in zijn verweerschrift, onderschrijft. Deze verdragsbepaling legt een verplichting op aan de verdragsluitende lidstaten en een burger kan hier niet rechtstreeks een beroep op doen.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat het in strijd is met de rechtszekerheid om een niet in duur beperkte terugkijktermijn te hanteren. Eiser heeft desgevraagd ter zitting toegelicht dat hij hiermee bedoelt dat de strafbare feiten die hij heeft begaan hem tot in lengte van jaren worden tegengeworpen en dat er maar geen eind aan komt. Eiser heeft aangegeven dat dit bij nader inzien meer van doen heeft met de evenredigheid en niet zo zeer met de rechtszekerheid.
De rechtbank zal dit hierna bespreken bij eisers beroepsgrond dat de besluitvorming onevenredig voor hem uitpakt.
11. Eiser stelt, samengevat weergegeven, dat de belangenafweging bij de beoordeling van het subjectieve criterium in zijn voordeel had moeten uitvallen, mede gelet op het evenredigheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak nader is uitgewerkt. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 2 februari 2022 ECLI:N:RVS:2022:285. Eiser stelt dat hij voor onbepaalde tijd in belangrijke mate wordt belemmerd in zijn activiteiten op de arbeidsmarkt, met name in zijn werkzaamheden als touringcarchauffeur, terwijl hij dit werk al meer dan 20 jaar doet.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij al zeer geruime tijd werkzaam is als chauffeur heeft eiser bij zijn beroepschrift stukken gevoegd en heeft hij op 8 augustus 2023 ook nog stukken ingebracht. Uit het JDS blijkt dat hij al geruime tijd geen strafbare feiten heeft gepleegd c.q. niet met justitie in aanraking is gekomen. Omdat hij er blijk van heeft gegeven deze werkzaamheden gedurende een lange periode te verrichten zonder ‘in de fout te gaan’ had verweerder het tijdsverloop in zijn voordeel moeten laten meewegen.
12. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
12.1.
Verweerder heeft in het kader van de afgifte van een VOG beoordelingsruimte. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of verweerder in redelijkheid het belang van de bescherming van (minderjarige) passagiers en of andere personen waarmee vanuit (met name) de functie van touringcarchauffeur/reisleider in aanraking wordt gekomen, zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eiser.
Volgens de rechtspraak (onder meer de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022) is voor gevallen, zoals de thans voorliggende beroepszaak, waarin het bestreden besluit berust op een discretionaire bevoegdheid die is ingevuld met beleidsregels, het volgende van belang. Artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geldt ook voor beleidsregels. Als de (on)evenredigheid van het bestreden besluit tussen partijen in geschil is en dat besluit in zoverre (mede) op een beleidsregel berust, dan toetst de bestuursrechter, al dan niet uitdrukkelijk, ook de evenredigheid van de beleidsregel. Als de beleidsregel zelf niet onrechtmatig is, toetst de bestuursrechter het bestreden besluit aan de norm van artikel 4:84 (slot) van de Awb ("tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen"). Daarbij gelden dezelfde maatstaven als bij toetsing van een besluit (rechtstreeks) aan de norm van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Onder ‘bijzondere omstandigheden’ in artikel 4:84 van de Awb worden zowel niet in de beleidsregel verdisconteerde omstandigheden als reeds in de beleidsregel verdisconteerde omstandigheden begrepen. Als sprake is van strijd met artikel 4:84 (slot) van de Awb, wordt het bestreden besluit wegens schending van die bepaling vernietigd.
12.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft gesteld dat de Beleidsregels onevenredig zijn. Eiser heeft ‘enkel’ gesteld dat toepassing van de Beleidsregels onevenredig voor hem uitpakt. Gelet op het hiervoor weergegeven toetsingskader moet de rechtbank het bestreden besluit dan toetsen aan de norm van artikel 4:84 van de Awb. In deze zaak ligt dus de vraag voor of het weigeren van de gevraagde VOG dermate onevenredig voor eiser uitpakt dat verweerder van de Beleidsregels had moeten afwijken.
12.3.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
12.3.1.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiser al jarenlang als freelancer werkzaamheden als touringcarchauffeur/reisleider verricht zonder te beschikken over een VOG. Blijkbaar heeft eiser helemaal geen VOG nodig om deze werkzaamheden te kunnen verrichten. Eiser heeft ter zitting meegedeeld dat hij inderdaad nu geen VOG nodig heeft, maar dat dit in de toekomst, volgens eiser op 1 januari 2025, gaat wijzigen. Vanaf dat moment heeft hij wel een VOG nodig. Verweerder kon deze datum desgevraagd ter zitting niet bevestigen.
Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat eiser geen actueel belang heeft bij afgifte van de gevraagde VOG. Er is daarentegen sprake van een (wellicht) toekomstig belang.
Verder oordeelt de rechtbank dat uit de door eiser ingebrachte stukken niet blijkt hoe hoog de gestelde (toekomstige) inkomensderving is als eiser de gevraagde VOG niet krijgt. In het beroepschrift en ter zitting heeft eiser aangevoerd dat hij al 30 jaar touringcarchauffeur is en dat hij hiermee substantiële inkomsten genereert. In de toelichting op zijn aanvraag heeft eiser daarentegen gesteld dat dit incidentele werkzaamheden zijn. Ook heeft eiser ter zitting aangevoerd dat het voor zijn nevenfunctie als instructeur van chauffeurs vereist is dat hij zelf ook werkzaamheden als touringcarchauffeur verricht. [bedrijf 2] zal hem in de toekomst niet meer inhuren als instructeur als hij niet de vereiste VOG heeft om als touringcarchauffeur werkzaam te mogen zijn, zodat hij deze inkomsten ook kwijt raakt. De rechtbank constateert dat deze stelling niet in overeenstemming is met de toelichting op de aanvraag. Daarin staat dat opdrachtgevers het fijn vinden dat de instructeur/trainer de beschikking heeft over een VOG. Het ‘fijn vinden’ is naar het oordeel van de rechtbank van een geheel andere orde dan een keihard vereiste. Ten slotte overweegt de rechtbank dat eiser bovendien inkomsten heeft uit zijn eigen zaak [bedrijf 1] .
12.3.2.
Hier tegenover staan de belangen van verweerder bij het beschermen van kwetsbare personen in de samenleving. Eiser is immers gediagnosticeerd met een pedo seksuele stoornis. Deze diagnose is inderdaad geruime tijd geleden gesteld en eiser heeft aangevoerd dat hij een behandeltraject heeft doorlopen en dit traject met succes heeft afgerond, maar stukken van deskundigen die dit bevestigen, ontbreken.
12.3.3.
Gelet op vorenstaande oordeelt de rechtbank dat het niet krijgen van de gevraagde VOG op dit moment voor eiser niet dermate onevenredig uitpakt dat verweerder van de Beleidsregels had moeten afwijken. Verweerder heeft in redelijkheid het belang van de maatschappij om beschermd te worden tegen zedendelicten op dit moment zwaarder kunnen laten wegen dan de (toekomstige) belangen van eiser.
Dit betekent dat het bestreden besluit in rechte in stand blijft. Het beroep is daarom ongegrond.
13. De rechtbank wenst nog het volgende op te merken.
Eiser kan voor 1 januari 2025 (ervan uitgaande dat per die datum voor freelance-werkzaamheden als touringcarchauffeur inderdaad een VOG vereist is) een nieuwe aanvraag voor afgifte van een VOG bij verweerder indienen. Alsdan is er wel sprake van een actueel belang. Ook is het tijdsverloop op dat moment groter geworden. Misschien valt de toetsing aan het subjectieve criterium dan (meer) in het voordeel van eiser uit.
De rechtbank geeft eiser in overweging om in deze toekomstige aanvraag ‘open kaart’ te spelen door duidelijkheid te verschaffen over voor welke werkzaamheden hij precies de VOG vraagt en door inzicht te geven in de financiële gevolgen voor hem als hij deze VOG niet krijgt. In deze procedure komen eisers stellingen en de stukken die hij in beroep heeft ingebracht niet overeen met de aanvraag. Zo heeft eiser in zijn aanvraag aangevoerd dat zijn (incidentele) werkzaamheden als touringcarchauffeur/reisleider met name betrekking hebben op de doelgroep 50-plussers. Uit de stukken die eiser in beroep heeft overgelegd blijkt evenwel dat eiser ook (meer dan incidenteel) werkzaam is in het personenvervoer, met als doelgroep minderjarige scholieren.
Verder geeft de rechtbank eiser in overweging om zijn stellingen en standpunten te onderbouwen met stukken, vooral als hier expliciet om wordt gevraagd. In deze zaak immers heeft verweerder in zijn besluitvorming mee laten wegen dat eiser weigert de stukken te overleggen waar verweerder meermaals om heeft gevraagd.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering om aan eiser de gevraagde VOG te verlenen in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier de rechter is verhinderd deze uitspraak te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35, eerste lid
Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Beleidsregels VOG-NP-RP 2018
Paragraaf 3. Beoordeling van de aanvraag
Ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag ontvangt het COVOG alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het JDS. De justitiële gegevens kunnen zowel uit Nederland als uit het buitenland afkomstig zijn. Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).
Paragraaf 3.1.1. Periode terugkijktermijn
Ten aanzien van de periodes waarover wordt teruggekeken wordt een onderscheid gemaakt tussen gevallen waarin de terugkijktermijn niet in duur wordt beperkt en gevallen waarin de terugkijktermijn wel in duur wordt beperkt.
Terugkijktermijn niet in duur beperkt
In de navolgende gevallen wordt de terugkijktermijn niet in duur beperkt:
Indien het justitiële gegevens betreft over misdrijven tegen de zeden zoals opgenomen in de artikelen 240b tot en met 250 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 250a tot en met 250ter (oud) en/of artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, voor zover de gedraging het dwingen of bewegen tot prostitutie betreft en/of artikel 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht, voor zover de gedraging een zedendelict betreft. In het navolgende zal in dit verband worden gesproken over zedendelicten zoals bedoeld in deze beleidsregels.
Paragraaf 3.2. Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Paragraaf 3.3. Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Voor de toepassing van het subjectieve criterium wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds aanvragen waarop het reguliere beoordelingskader van toepassing is (zie paragraaf 3.3.1) en anderzijds aanvragen waarop het verscherpte toetsingskader van paragraaf 3.3.2 van toepassing is (zie paragraaf 3.3.2).
Paragraaf 3.3.1. Omstandigheden van het geval
Het subjectieve criterium ziet op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG.
Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn:
− de afdoening van de strafzaak;
− het tijdsverloop;
− de hoeveelheid antecedenten.
Paragraaf 3.3.2. Subjectief criterium – misdrijven tegen de zeden in combinatie met een
gezags- of afhankelijkheidsrelatie of specifieke locatie.
Bij misdrijven tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels bestaat slechts zeer beperkte ruimte om op basis van het subjectieve criterium alsnog over te gaan tot de afgifte van een VOG wanneer sprake is van een functie met een gezags- of afhankelijkheidsrelatie en een belemmering wordt aangenomen voor een behoorlijke uitoefening van de taak of bezigheid. Dit geldt ook wanneer op grond van de locatie, vanwege de aanwezigheid van kwetsbare personen een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie wordt aangenomen. In de hieronder genoemde gevallen geldt een verscherpt toetsingskader waarin als uitgangspunt wordt genomen dat de VOG wordt geweigerd
1. De aanvrager is voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels twee of meer malen veroordeeld tot:
− een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf,
− (on)voorwaardelijke terbeschikkingstelling aan de staat (TBS),
− (on)voorwaardelijke jeugddetentie,
− een (on)voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ), tuchtschool of
− algemeen psychiatrisch ziekenhuis (APZ) en/of
− een (on)voorwaardelijke taakstraf
− een beroepsverbod.
2. De aanvrager is in de twintig jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels éénmaal veroordeeld tot:
− een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf,
− (on)voorwaardelijke TBS,
− (on)voorwaardelijke jeugddetentie,
− een (on)voorwaardelijke PIJ, plaatsing in een tuchtschool of APZ en/of
− een (on)voorwaardelijke taakstraf.
3. Met betrekking tot de aanvrager is in de tien jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling ter zake van een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in deze beleidsregels:
− een veroordeling uitgesproken inhoudende de oplegging van een andere straf dan een
gevangenisstraf of taakstraf, schuldigverklaring zonder strafoplegging, of is
− een door het Openbaar Ministerie aangeboden transactie geaccepteerd, of
− een strafzaak voorwaardelijk geseponeerd.
De VOG kan in deze gevallen enkel worden afgegeven indien de weigering van de VOG evident disproportioneel is. Of de weigering evident disproportioneel is, wordt beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval.