ECLI:NL:RBOVE:2023:3586

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
10315762 \ CV EXPL 23-403
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsgeschil over een auto in het kader van een financiële leaseovereenkomst met retentierecht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, draait het om een geschil tussen [Partij A] B.V. en [Partij C] over de eigendom van een auto die onder een financiële leaseovereenkomst valt. [Partij A] stelt dat zij de rechtmatige eigenaar is van de auto, terwijl [Partij C] zich beroept op een retentierecht vanwege onbetaalde bedragen door [Partij B]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [Partij A] de auto moet terugkrijgen, omdat zij aan haar verplichtingen heeft voldaan en de eigendom van de auto op haar is overgegaan. De rechter heeft ook geoordeeld dat [Partij C] niet kan volhouden dat zij de auto mag vasthouden totdat het btw-bedrag is betaald, omdat dit een verplichting is die enkel tussen [Partij B] en [Partij C] geldt. De kantonrechter heeft de vorderingen van [Partij A] toegewezen en [Partij C] veroordeeld tot afgifte van de auto, met een dwangsom voor het geval van niet-nakoming. In reconventie zijn de vorderingen van [Partij C] afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De proceskosten zijn toegewezen aan [Partij A].

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10315762 \ CV EXPL 23-403
Vonnis in het incident en in de hoofdzaak van 5 september 2023
in de zaak van
[Partij A] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in conventie,
eiseres in het incident,
verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [Partij A] ,
gemachtigde: mr.drs. P.J.M. Veuger te Genemuiden,
tegen

1.[Partij B] ,

te [woonplaats 1] ,
gedaagde in conventie,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: [Partij B] ,
niet verschenen,

2.2. V.O.F. [Partij (C 1)] , tevens handelend onder de naam [Partij (C 1)] ,

te [vestigingsplaats 2] ,
3.
[Partij (C 2)], vennoot van gedaagde sub 2,
te [woonplaats 2] ,
4.
[Partij ( C 3)], vennoot van gedaagde sub 2,
te [woonplaats 3] ,
5.
[Partij ( C 4)], vennoot van gedaagde sub 2,
te [woonplaats 4] ,
gedaagden in conventie,
verweerders in het incident,
eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [Partij C] ,
gemachtigde: mr. D.J. Kap te Haren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het (tussen)vonnis van 18 april 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen;
- de akte overlegging producties (14 t/m 16) van [Partij C] ;
- de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie tevens antwoordakte afwijzing voorlopige voorziening tevens houdende akte wijziging van eis;
- de mondelinge behandeling van 6 juli 2023, ter gelegenheid waarvan [Partij C] spreekaantekeningen heeft overgelegd en door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- het tegen [Partij B] verleende verstek;
- de brief van [Partij C] van 12 juli 2023 met de mededeling dat zij geen gebruik zal maken van de mogelijkheid om bij akte of conclusie op de conclusie van repliek in conventie te reageren.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
In deze zaak draait het in de kern om de vraag wie van partijen eigenaar is van een auto en of [Partij C] zich ter zake op het retentierecht kan beroepen. De kantonrechter is van oordeel dat [Partij A] als rechtmatige eigenaar van de auto heeft te gelden en dat [Partij C] de auto aan haar moet afgeven. De kantonrechter zal haar beslissing hierna toelichten. Voor het oordeel zijn de volgende feiten relevant.

3.De feiten

3.1.
[Partij A] exploiteert een onderneming die zich bezig houdt met de lease en financiering van onder andere bedrijfsauto's.
3.2.
[Partij C] exploiteert een onderneming die zich bezig houdt met de handel en reparatie van personen- en bedrijfsauto’s.
3.3.
Wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden heeft de kantonrechter bij beschikking van 29 december 2021 voor de duur van vijf jaar een bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [Partij B] , waarbij De Financiële Hulpverlener B.V. te Deventer tot bewindvoerder is benoemd.
3.4.
Op 5 mei 2022 is [Partij B] een eenmanszaak gestart onder de naam [bedrijf].
3.5.
Nadat Autokan (die zich net als [Partij A] bezig houdt met financial lease) tussen partijen had bemiddeld, heeft [Partij A] als leasemaatschappij op 13 mei 2022 met [Partij B] h.o.d.n. [bedrijf]. als eindgebruiker en gedaagde sub 2 als leverancier een financiële lease (huurkoop) overeenkomst met een looptijd van 60 maanden gesloten ter zake van een auto, merk/model Audi A3 1.6 TDI 81 KW Sportback S-Tronic, bouwjaar 2017, kenteken [kenteken] (hierna: de auto). Deze overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Overwegende als volgt:
(A) De Leverancier en de Eindgebruiker zijn overeengekomen dat het Object (zoals hierna gedefinieerd) door de Leverancier aan de Eindgebruiker wordt verkocht en dat de eigendom van het Object wordt overgedragen aan de Eindgebruiker onder opschortende voorwaarde van betaling van de koopprijs (hierna: de Koopprijs) door Eindgebruiker aan Leverancier (hierna: Koop);
(B) De Leverancier en de Eindgebruiker wensen deze Koop te vervangen door onderhavige huurkoop overeenkomst (hierna: de Huurkoop) waarbij de leaseprijs (hierna: de Leaseprijs) door de Eindgebruiker in termijnen betaald dient te worden;
(C) De Leverancier wenst de rechten en plichten ten opzichte van de Eindgebruiker uit de bij Huurkoop en de door de Leverancier voorbehouden eigendom van het Object over te dragen aan de Leasemaatschappij, gelijk de Leasemaatschappij deze overdracht wenst te aanvaarden;
(…).
Huurkoop
2.1
De Leverancier verklaart te hebben verkocht en in eigendom te zullen overdragen onder opschortende voorwaarde van betaling van onder meer de Leaseprijs het volgende object aan de Eindgebruiker, gelijk de Eindgebruiker van de Leverancier het Object heeft gekocht en overdracht ervan heeft geaccepteerd onder opschortende voorwaarde van betaling van onder meer de Leaseprijs:
(…).
2.2
Op grond van de tussen de Eindgebruiker en de Leverancier overeengekomen Huurkoop, behoudt de Leverancier de eigendom van het Object voor totdat de Leaseprijs en het overige verschuldigde zoals nader bepaald in de in artikel 5.2 genoemde algemene voorwaarden (tezamen: het Verschuldigde) volledig is voldaan door de Eindgebruiker (de Voorbehouden Eigendom).
(…).
2.5
De verschuldigde BTW en inruil en aanbetaling dienen door de Eindgebruiker aan de Leverancier per datum van de ondertekening van onderhavige overeenkomst zijn voldaan.
(…).
2.8
De Leverancier verklaart dat hij per datum van de ondertekening van onderhavige Overeenkomst van de Eindgebruiker heeft ontvangen:
(i) (…).
(ii) een bedrag van € 3.222,23 welk bedrag gelijk is aan de door de Eindgebruiker verschuldigde BTW.
Voor zover de Leverancier voornoemde bedragen niet per datum van de overeenkomst zal hebben ontvangen, zal hij die voor eigen rekening en risico incasseren.
(…).
Overdracht van de rechten en verplichtingen uit de huurkoopovereenkomst
3.1
De Leverancier draagt hierbij haar rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de Huurkoop door middel van contractsoverneming over aan de Leasemaatschappij, gelijk de Leasemaatschappij hierbij de overdracht van die rechten en verplichtingen uit de Huurkoop aanvaardt. De Eindgebruiker verklaart hierbij van de overdracht te hebben kennis genomen en daaraan haar medewerking te verlenen.
3.2
De Leverancier draagt hierbij (al dan niet bij voorbaat) de door haar Voorbehouden Eigendom over aan de Leasemaatschappij, gelijk de Leasemaatschappij die overdracht aanvaardt. De Eindgebruiker erkent hierbij de overdracht van de Voorbehouden Eigendom en zal het Object vanaf de datum van aflevering van het Object gaan houden voor de Leasemaatschappij (de overdracht op grond van artikel 3.1 en 3.2 gezamenlijk hierna: de Overdracht).
(…).
Verplichtingen leverancier
4.1
Partijen komen overeen dat de Leverancier jegens de Eindgebruiker aansprakelijk is voor de verplichtingen ter zake van de aflevering van het Object en eventuele garantieverplichtingen voortvloeiend uit de Huurkoop en door deze tijdig en correct zullen worden nagekomen. De Leverancier verklaart dat al hetgeen in de onderhavige overeenkomst is opgenomen ten aanzien van het Object, de Koopprijs, en de Aanbetaling juist, correct en niet misleidend is.
4.2
De Leverancier zal de Leasemaatschappij volledig vrijwaren in geval van een aanspraak door de Eindgebruiker dan wel een derde die rechtstreeks verband houdt met niet nakoming van de verplichtingen van Leverancier voortvloeiend uit de Huurkoop dan wel indien een verklaring van Leverancier als weergegeven in deze Overeenkomst niet volledig, onjuist of misleidend is.
(…).”
3.6.
Op de huurkoopovereenkomst zijn de Algemene voorwaarden financiële lease (Huurkoop) versie 01-12-2021 van toepassing verklaard.
3.7.
Ter uitvoering van de huurkoopovereenkomst heeft [Partij A] op of omstreeks
17 mei 2022 de koopprijs van € 16.727,77 exclusief btw aan [Partij C] voldaan.
3.8.
Bij brief van 9 juni 2022, herhaald op 21 september 2022 en 1 december 2022, heeft [Partij C] aan [Partij B] verzocht en gesommeerd om het btw-bedrag te betalen. Daarbij heeft [Partij C] ook meegedeeld dat zij het retentierecht op de auto heeft ingeroepen totdat dit bedrag is betaald en dat [Partij B] stallingskosten is verschuldigd. Aan deze sommaties heeft [Partij B] geen gevolg gegeven.
3.9.
Bij brief van 6 september 2022 heeft [Partij A] [Partij B] gesommeerd een bedrag van € 1.873,90 aan achterstallige leasetermijnen (inclusief rente en incassokosten) te voldoen. Aan deze sommatie heeft [Partij B] geen gevolg gegeven.
3.10.
Bij brief van 27 oktober 2022 heeft [Partij A] de huurkoopovereenkomst jegens [Partij B] ontbonden.
3.11.
Op 11 november 2022 is het bewind over de goederen van [Partij B] opgeheven.

4.Het geschil in het incident en in conventie

4.1.
[Partij A] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
(I) In het incident:
( a) [Partij B] en [Partij C] hoofdelijk zal veroordelen tot afgifte van de auto, de sleutels, het kentekenbewijs en de tenaamstellingscode van de auto aan [Partij A] , dan wel een door haar aan te wijzen derde, binnen 72 uur na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 400,00 per dag dat zij met de afgifte in gebreke blijven, met een maximum van € 24.000,00, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
( b) [Partij B] en [Partij C] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van het bedrag van € 915,97, indien [Partij A] tot inname van de auto moet overgaan;
( c) [Partij B] en [Partij C] hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
(II) In conventie ten aanzien van [Partij B] :
( a) voor recht zal verklaren dat de huurkoopovereenkomst met betrekking tot de auto is ontbonden;
( b) [Partij B] zal veroordelen tot afgifte van de auto, de sleutels, het kentekenbewijs en de tenaamstellingscode van de auto aan [Partij A] , dan wel een door haar aan te wijzen derde, binnen 72 uur na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 400,00 per dag dat hij met de afgifte in gebreke blijft, met een maximum van € 24.000,00, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
( c) [Partij B] zal veroordelen tot betaling van het bedrag van € 23.535,04 (hoofdsom + rente), vermeerderd met de contractuele rente (zijnde 1½% per maand), althans de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, over dit bedrag vanaf 2 december 2022, althans de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat indien de auto wordt ingeleverd en vervolgens verkocht door [Partij A] , dit bedrag in mindering wordt gebracht op de openstaande vordering;
( d) [Partij B] zal veroordelen tot betaling van het bedrag van de buitengerechtelijke kosten, primair ten bedrage van € 2.337,57 en subsidiair ten bedrage van € 1.008,76, althans een ex aequo et bono te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
( e) [Partij B] zal veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
( f) [Partij B] zal veroordelen tot betaling van het bedrag van € 915,97, indien [Partij A] tot inname van de auto moet overgaan;
( g) [Partij B] zal veroordelen in de nakosten;
(III) In conventie – na eiswijziging – ten aanzien van [Partij C] :
Primair:
( a) [Partij C] hoofdelijk zal veroordelen tot afgifte van de auto, de sleutels, het kentekenbewijs en de tenaamstellingscode van de auto aan [Partij A] , dan wel een door haar aan te wijzen derde, binnen 72 uur na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van
€ 400,00 per dag dat zij met de afgifte in gebreke blijven, met een maximum van
€ 24.000,00, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
( b) [Partij C] hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
( c) [Partij C] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van het bedrag van € 915,97, indien [Partij A] tot inname van de auto moet overgaan;
( d) [Partij C] hoofdelijk zal veroordelen in de nakosten;
Subsidiair:
( a) [Partij C] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van het bedrag van € 16.727,77, te vermeerderen met de wettelijke rente;
( b) [Partij C] hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
( c) [Partij C] hoofdelijk zal veroordelen in de nakosten.
4.2.
[Partij A] vordert primair nakoming van de huurkoopovereenkomst. Daartoe voert [Partij A] aan dat zij eigenaar/rechthebbende van de auto is. [Partij A] bestrijdt het retentierecht van [Partij C] . Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij, onder meer, naar het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 29 september 2017 (zaaknummer 6073602 \ CV EXPL 17-2760). Subsidiair beroept [Partij A] zich op dwaling. Volgens [Partij A] heeft [Partij C] in strijd met de artikelen 2.8, 4.1 en 4.2 van de huurkoopovereenkomst verklaard dat zij het btw-bedrag van [Partij B] heeft ontvangen, terwijl dat niet het geval was. Als [Partij C] juist had verklaard, dan zou de huurkoopvereenkomst niet zijn gesloten, aldus [Partij A] .
4.3.
[Partij C] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [Partij A] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [Partij A] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [Partij A] in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen zal de kantonrechter hierna, voor zover nodig voor de beoordeling van het geschil, nader ingaan.

5.Het geschil in reconventie

5.1.
[Partij C] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
( a) voor recht zal verklaren dat [Partij C] nog steeds eigenaar van de auto is;
( b) voor recht zal verklaren dat [Partij A] schadeplichtig is jegens [Partij C] ;
( c) [Partij A] zal veroordelen tot betaling van de stallingskosten ad € 10,00 per dag, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, vanaf 9 juni 2022 tot en met de dag dat vonnis is gewezen;
( d) [Partij A] zal veroordelen in de kosten van juridische bijstand alsmede de relevante kosten zijdens [Partij C] gemaakt voor het innen van de vordering op [Partij B] en het zich verweren tegen de stellingen van [Partij A] ad € 2.993,85;
( e) [Partij A] zal veroordelen tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat, zijnde de waardevermindering van de auto in de periode gelegen tussen 6 mei 2022 en de dag dat het vonnis is gewezen;
( f) [Partij A] zal veroordelen tot betaling van primair de wettelijke handelsrente en subsidiair de wettelijke rente over de vorderingen (c) t/m (e) vanaf de ontstaansdatum, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dag, tot de dag van algehele voldoening;
Subsidiair:
( g) voor zover vordering (a) wordt afgewezen, voor recht zal verklaren dat [Partij C] rechtmatig het retentierecht op grond van de algemene leveringsvoorwaarden van de BOVAG, dan wel op de voet van artikel 3:290 BW e.v., op de auto mocht uitoefenen en mag uitoefenen totdat [Partij A] haar schadevergoeding aan [Partij C] heeft voldaan;
( h) [Partij A] zal veroordelen tot betaling van de stallingskosten ad € 10,00 per dag, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, vanaf 9 juni 2022 tot en met de dag dat vonnis is gewezen;
( i) [Partij A] zal veroordelen in de kosten van juridische bijstand alsmede de relevante kosten zijdens [Partij C] gemaakt voor het innen van de vordering op [Partij B] en het zich verweren tegen de stellingen van [Partij A] ad € 2.993,85;
( j) [Partij A] zal veroordelen het btw-bedrag ad € 3.222,23 dat [Partij C] wel aan de belastingdienst heeft afgedragen, maar niet heeft ontvangen, aan [Partij C] te voldoen;
( k) [Partij A] zal veroordelen tot betaling van primair de wettelijke handelsrente en subsidiair de wettelijke rente over de vorderingen (h), (i) en (j) vanaf de ontstaansdatum, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen dag, tot de dag van algehele voldoening;
Primair en subsidiair:
( l) [Partij A] zal veroordelen in de proceskosten.
5.2.
[Partij A] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [Partij C] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [Partij C] , met veroordeling van [Partij C] in de kosten van deze procedure.
5.3.
Op de stellingen van partijen zal de kantonrechter hierna, voor zover nodig voor de beoordeling van het geschil, nader ingaan.

6.De beoordeling in het incident

6.1.
Omdat de kantonrechter in dit vonnis een beslissing zal nemen op de vorderingen in conventie heeft [Partij A] geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van de incidentele vorderingen (voorlopige voorzieningen) die zij ook heeft ingesteld. Deze vorderingen zullen daarom worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beoordeling in conventie en in reconventie

7.1.
Vanwege de onderlinge samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie gelijktijdig worden behandeld.
Het verstek tegen [Partij B] en het gevolg hiervan
7.2.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. [Partij B] is niet in het geding verschenen. De kantonrechter stelt vast dat de voorgeschreven formaliteiten en termijnen in acht zijn genomen, zodat tegen [Partij B] verstek is verleend. Omdat [Partij C] wel in de procedure is verschenen, zal op grond van artikel 140 lid 3 Rv één vonnis worden gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd. Daarbij betrekt de kantonrechter dat de eis van [Partij A] ten aanzien van [Partij B] niet is gewijzigd. Het gevorderde sub (II) onder (a), (c) en (d) ten aanzien van [Partij B] komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze vorderingen zullen worden toegewezen. De vorderingen sub (II) onder (b) en (f) zullen worden afgewezen, omdat vast staat dat de auto zich feitelijk niet bij [Partij B] maar bij [Partij C] bevindt. Ten aanzien van de sub (II) onder (e) en (g) gevorderde proces- en nakosten zal de kantonrechter hierna een beslissing nemen.
Wie is eigenaar van de auto?
7.3.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van de huurkoopovereenkomst. [Partij A] stelt zich op het standpunt dat zij vanaf de totstandkoming van de huurkoopovereenkomst eigenaar is geworden van de auto. Volgens [Partij A] volgt dit met zoveel woorden uit de tekst van deze overeenkomst en haar algemene voorwaarden, die daarop van toepassing zijn verklaard. Daartegenover meent [Partij C] dat er geen verkoop en levering van de auto heeft plaatsgevonden, omdat het btw-bedrag niet is betaald, en dat zij daarom nog steeds de eigendom van de auto heeft. Subsidiair beroept [Partij C] zich op het retentierecht.
7.4.
Voor het antwoord op de vraag hoe in schriftelijke contracten de verhouding tussen partijen is geregeld komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltex-maatstaf). Daarbij zijn telkens van betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar een taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang.
7.5.
De kantonrechter is van oordeel dat een redelijke uitleg van de huurkoopovereenkomst met zich brengt dat [Partij A] de rechtmatige eigenaar van de auto is en dat [Partij C] zich tegenover [Partij A] niet kan beroepen op het retentierecht. Daartoe overweegt zij het volgende.
7.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de huurkoopovereenkomst slechts in de rechtsverhouding tussen [Partij A] en [Partij B] is ontbonden (en dus niet in de rechtsverhouding tussen [Partij A] en [Partij C] ) en dat op deze overeenkomst de algemene voorwaarden van [Partij A] (zie 3.6) van toepassing zijn. Anders dan [Partij C] betoogt, geldt dat niet voor de door haar gehanteerde Algemene voorwaarden zakelijke markt BOVAG autobedrijven koop/reparatie & onderhoud (de BOVAG-voorwaarden) die zij als productie 11 in het geding heeft gebracht. Uit niets blijkt dat [Partij A] en [Partij C] de toepasselijkheid van deze voorwaarden op de huurkoopovereenkomst in hun rechtsverhouding zijn overeengekomen. De enkele stelling van [Partij C] dat [Partij A] bekend was, dan wel bekend had kunnen zijn, met het feit dat [Partij C] lid van de BOVAG is en dat zij op alle transacties die zij aangaat de BOVAG-voorwaarden hanteert, is daarvoor onvoldoende.
7.7.
Uit de considerans van de huurkoopovereenkomst volgt expliciet dat [Partij C] haar rechten en plichten ten opzichte van [Partij B] uit de huurkoopovereenkomst, waaronder het eigendomsvoorbehoud, aan [Partij A] heeft overgedragen. Voorts staat vast dat [Partij A] heeft voldaan aan de opschortende voorwaarde van betaling van de leaseprijs (exclusief btw). Dit betekent dat [Partij A] vanaf dat moment (bloot) eigenaar is geworden van de auto totdat [Partij B] middels (60) maandelijkse leasetermijnen de koopprijs volledig aan haar heeft betaald. De eigendom van de auto zou dan op [Partij B] overgaan. Dat [Partij B] het btw-bedrag niet heeft betaald, doet aan de kwalificatie van [Partij A] als eigenaar niets af. In de eerste plaats staat [Partij A] hier geheel buiten, omdat deze betalingsverplichting van [Partij B] enkel geldt in diens rechtshouding met [Partij C] . Daarnaast heeft [Partij A] er terecht op gewezen dat [Partij C] met de ondertekening van de huurkoopovereenkomst uitdrukkelijk heeft verklaard dat zij het btw-bedrag van [Partij B] heeft ontvangen dan wel, voor zover zij dit bedrag niet per datum van de overeenkomst zal hebben ontvangen, zij die voor eigen rekening en risico zal incasseren. Dat het volgens [Partij C] in de autobranche ten behoeve van de voortgang van het verkoop- en leveringsproces gebruikelijk is dat betrokken partijen de huurkoopovereenkomst ook ondertekenen als het btw-bedrag nog niet is betaald, komt voor haar rekening en risico. Ondanks meerdere vergeefse incassopogingen van [Partij C] , kan zij de tekortkoming van [Partij B] als het gaat om de betaling van het btw-bedrag niet op [Partij A] afwentelen. [Partij C] kan daarom het retentierecht niet tegenover [Partij A] inroepen teneinde (alsnog) betaling van het btw-bedrag af te dwingen. Als financier van de leaseprijs heeft [Partij A] bovendien, zoals zij terecht naar voren heeft gebracht, een zwaarwegend belang bij het verkrijgen van de onbezwaarde eigendom van de auto, in die zin dat [Partij C] en derden daarop geen zekerheidsrechten (waaronder het retentierecht) kunnen uitoefenen.
Tussenconclusie
7.8.
De kantonrechter concludeert dat het primaire standpunt van [Partij A] slaagt. Het primair gevorderde sub (III) onder (a) en (c) ten aanzien van [Partij C] – afgifte van de auto (inclusief dwangsom, die zal worden gematigd) en vergoeding van de kosten van inname van de auto als [Partij A] daartoe moet overgaan – is toewijsbaar. De door [Partij C] in reconventie primair gevorderde verklaring voor recht dat zij nog steeds eigenaar van de auto is, zal worden afgewezen. Daarmee is aan de voorwaarde voldaan voor het instellen van de in reconventie subsidiair gevorderde verklaring voor recht dat [Partij C] op grond van de BOVAG-voorwaarden dan wel op grond van artikel 3:290 BW rechtmatig het retentierecht op de auto mocht en mag uitoefenen totdat [Partij A] [Partij C] schadeloos heeft gesteld. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
Is [Partij A] tegenover [Partij C] schadeplichtig?
7.9.
[Partij C] stelt dat [Partij A] tegenover [Partij B] haar zorgplicht heeft geschonden waardoor zij schade heeft geleden en nog steeds lijdt, bestaande uit (1) stallingskosten,
(2) kosten van juridische bijstand en interne kosten en (3) afdracht van het btw-bedrag aan de fiscus dat niet is terugontvangen. Volgens [Partij C] heeft [Partij A] de kredietwaardigheid van [Partij B] onvoldoende onderzocht en had zij hem nooit als klant mogen accepteren.
7.10.
[Partij A] voert onder meer als verweer dat zij voorafgaand aan het sluiten van de huurkoopovereenkomst de kredietwaardigheid van (de eenmanszaak van) [Partij B] heeft gecontroleerd aan de hand van een zogenoemde EDR-toets. Volgens [Partij A] volstond deze toets en is daaruit niet gebleken dat [Partij B] insolvabel was en/of onder bewind stond. Bovendien is in haar ogen financiering middels huurkoop geen complex product die voor haar een bijzondere zorgplicht oplevert. [Partij A] betwist dat zij jegens [Partij C] onrechtmatig heeft gehandeld. Het is juist [Partij C] die tegenover [Partij A] onrechtmatig heeft gehandeld door in strijd met de waarheid te verklaren dat [Partij B] het btw-bedrag heeft betaald, reden waarom aan [Partij C] geen retentierecht toekomt, aldus [Partij A] .
7.11.
De kantonrechter is van oordeel dat [Partij A] haar zorgplicht heeft geschonden door de kredietwaardigheid van [Partij B] onvoldoende te onderzoeken. Weliswaar stelt [Partij A] dat zij ten aanzien van [Partij B] een (digitale) EDR-toets heeft uitgevoerd, maar daarbij heeft zij niet het curatele- en bewindregister geraadpleegd dat openbaar toegankelijk is. Gelet op de beschikking van de kantonrechter van 29 december 2021 (zie 3.3) staat voldoende vast dat die beschikking in dat register ten tijde van de totstandkoming van de huurkoopovereenkomst was ingeschreven en dus voor een ieder (online) te raadplegen was. Voor zover [Partij A] betoogt dat zij kon en mocht afgaan op de financiële check die Autokan al ten aanzien van [Partij B] had gedaan, faalt dit betoog. [Partij A] heeft immers zelf verklaard dat Autokan nimmer in haar opdracht heeft gehandeld. Het had daarom op de weg van [Partij A] gelegen om vóór het aangaan van de huurkoopovereenkomst zichzelf te vergewissen van de kredietwaardigheid van [Partij B] . Deze taak behoort bij uitstek tot het domein van de kredietverstrekker zoals [Partij A] . Dit heeft zij evenwel nagelaten. Door slechts een (beperkte) EDR-toets uit te voeren en niet mede het openbare curatele- en bewindregister te raadplegen heeft [Partij A] met het toezenden van de huurkoopovereenkomst bij [Partij C] de indruk kunnen wekken dat [Partij B] kredietwaardig was.
7.12.
De vraag is vervolgens of dit onzorgvuldig handelen van [Partij A] tegenover [Partij C] onrechtmatig is. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend. Daartoe overweegt zij dat [Partij C] als leverancier ook een eigen verantwoordelijkheid heeft bij het aangaan van transacties als de onderhavige. Zoals hiervoor is overwogen, is het curatele- en bewindregister openbaar toegankelijk. Zij had daarom zelf kunnen – en wellicht moeten – constateren dat [Partij B] wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden onder (goederen)bewind stond waardoor hij handelingsonbevoegd was. Net als [Partij A] heeft [Partij C] dat nagelaten. Partijen hebben niet afgesproken dat deze verantwoordelijkheid volledig bij [Partij A] ligt, althans dat is niet gesteld en evenmin gebleken. Dit betekent dat [Partij C] de door haar gemaakte stallingskosten en kosten van juridische bijstand en interne kosten niet bij [Partij A] in rekening kan brengen. Bovendien heeft [Partij C] deze kosten gemaakt als gevolg van de uitoefening van het retentierecht jegens [Partij B] . Zij zal [Partij B] daarvoor moeten aanspreken. Het enkele gegeven dat [Partij A] de huurkoopovereenkomst met [Partij B] heeft ontbonden (en [Partij B] waarschijnlijk geen verhaal biedt) betekent niet dat de aansprakelijke (rechts)persoon van kleur verschiet, in die zin dat [Partij A] dan voor de kosten van [Partij C] moet opdraaien.
Tussenconclusie
7.13.
De kantonrechter concludeert dat de vorderingen in reconventie, zowel primair als subsidiair, alle zullen worden afgewezen. Over de gevorderde schadevergoeding voor de gestelde waardevermindering van de auto, op te maken bij staat, merkt de kantonrechter bovendien op dat deze vordering in het lichaam van de conclusie van eis in reconventie niet is toegelicht. Ditzelfde geldt voor de beweerdelijke afdracht van het btw-bedrag aan de belastingdienst dat door [Partij C] niet zou zijn terugontvangen. Die vorderingen liggen daarom direct voor afwijzing gereed.
Eindconclusie
7.14.
De kantonrechter komt tot de slotsom dat [Partij A] , ondanks dat zij haar zorgplicht heeft geschonden, gelijk heeft en [Partij C] ongelijk.
Proceskosten
7.15.
In conventie zullen [Partij B] en [Partij C] op de voet van artikel 237 Rv in de kosten van de procedure worden veroordeeld, zij het op de wijze als hierna vermeld, nu [Partij C] in tegenstelling tot [Partij B] verweer heeft gevoerd.
In reconventie zal [Partij C] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, op de wijze als hierna vermeld.

8.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
8.1.
wijst de vorderingen van [Partij A] af;
8.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in conventie
ten aanzien van [Partij B] :
8.3.
verklaart voor recht dat de huurkoopovereenkomst met betrekking tot de auto is ontbonden;
8.4.
veroordeelt [Partij B] tot betaling aan [Partij A] , zulks tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van het bedrag van € 23.535,04 (hoofdsom + rente), vermeerderd met de contractuele rente (zijnde 1½% per maand) over het bedrag van € 23.375,75 vanaf
2 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat indien de auto wordt ingeleverd en vervolgens verkocht door [Partij A] , dit bedrag in mindering wordt gebracht op de openstaande vordering;
8.5.
veroordeelt [Partij B] tot betaling aan [Partij A] , zulks tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten ad € 2.337,57, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW indien betaling van dit bedrag na betekening van het vonnis niet binnen de door de deurwaarder te vermelden termijn plaatsvindt;
ten aanzien van [Partij C] :
8.6.
veroordeelt [Partij C] hoofdelijk, in die zin dat als de één presteert de anderen zullen zijn bevrijd, tot afgifte van de auto, de sleutels, het kentekenbewijs en de tenaamstellingscode van de auto aan [Partij A] , dan wel een door haar aan te wijzen derde, binnen 72 uur na betekening van dit vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 400,00 per dag dat zij met de afgifte in gebreke blijft, tot een maximum van € 17.000,00;
8.7.
veroordeelt [Partij C] hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, tot betaling aan [Partij A] , zulks tegen behoorlijk bewijs van kwijting, van het bedrag van € 915,97 indien [Partij A] tot inname van de auto moet overgaan;
ten aanzien van [Partij B] en [Partij C] :
8.8.
veroordeelt [Partij B] en [Partij C] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [Partij A] vastgesteld op € 228,22 aan dagvaardingskosten (twee dagvaardingen x
€ 114,11), € 1.384,00 aan griffierecht, € 1.058,00 aan salaris voor haar gemachtigde (2 punten x tarief € 529,00) en € 132,00 aan nakosten, in die zin dat:
• [Partij B] en [Partij C] hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, worden veroordeeld tot betaling van het griffierecht ad € 1.384,00, € 529,00 (1 punt) aan salaris gemachtigde en de nakosten ad € 132,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
• [Partij B] daarenboven wordt veroordeeld tot betaling van € 114,11 aan dagvaardingskosten (één dagvaarding), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
• [Partij C] daarenboven hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt de anderen zullen zijn bevrijd, wordt veroordeeld tot betaling van € 114,11 aan dagvaardingskosten (één dagvaarding) en € 529,00 (aantal punten minus 1) aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
8.9.
wijst af het meer of anders gevorderde;
8.10.
verklaart 8.4 t/m 8.8 uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
8.11.
wijst de vorderingen van [Partij C] af;
8.12.
veroordeelt [Partij C] in de proceskosten, aan de zijde van [Partij A] tot op heden begroot op € 660,00 (2 punten x tarief € 330,00), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op
5 september 2023. (PS)