ECLI:NL:RBOVE:2023:3585

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
ak_23_1688
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor grondwerkzaamheden in Albergen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 6 september 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld dat is ingediend door een verzoeker tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen. Dit besluit betreft de verlening van een omgevingsvergunning aan het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) voor grondwerkzaamheden in Albergen, specifiek voor het verzwaren van de elektriciteitsaansluiting door Enexis Netbeheer B.V. De verzoeker stelt dat hij belanghebbende is bij dit besluit, omdat zijn belangen als natuurlijk persoon zouden worden geschaad door de vergunningverlening. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de verzoeker niet voldoet aan de criteria voor belanghebbendheid, aangezien hij geen officiële woonplaats in Nederland heeft en zijn feitelijke verblijfplaats niet in de directe omgeving van de vergunde werkzaamheden ligt. Bovendien is niet aangetoond dat de verzoeker eigenaar is van aanliggende gronden of dat hij specifieke belangen heeft die hem onderscheiden van andere personen. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening dan ook niet-ontvankelijk, met de opmerking dat deze beslissing een voorlopig karakter heeft en dat de rechtbank in een eventuele hoofdzaak niet aan dit oordeel gebonden is.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1688

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verblijvende te [plaats 1] , verzoeker

en

het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen, verweerder

(gemachtigde: mr. E.P. Stekelenburg)

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2023 heeft verweerder aan het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) een omgevingsvergunning verleend als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ten behoeve van grondwerkzaamheden in het kader van het verzwaren van de electriciteitsaansluiting door Enexis Netbeheer B.V. te Hengelo, voor de locatie aan de Gravendijk in Albergen (op het traject tussen het transformatiehuis nabij nummer 2 en Gravendijk 6).
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft verzoeker bij brief van 22 augustus 2023 om informatie verzocht.
Bij brief van 23 augustus 2023 heeft verzoeker aan dit verzoek voldaan.
Bij brief van 1 september 2023 heeft verweerder een reactie gegeven.
Bij e-mailbericht van 6 september 2023 heeft verweerder de voorzieningenrechter gewezen op de belangen van het COA als vergunninghouder.

Overwegingen

1. De wettelijke bepalingen genoemd in deze uitspraak zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak en maken onderdeel uit van deze uitspraak.
2.. De beslissing van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter in die zin dat de rechtbank in een eventuele hoofdzaak aan dit oordeel niet is gebonden. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
3. In de aan verzoeker geschreven brief van 22 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter het volgende opgenomen:
“De rechtbank is ambtshalve gehouden om te beoordelen of u belang heeft bij het opkomen tegen de aan het COA verleende omgevingsvergunning voor het verzwaren van de electriciteitsaansluiting aan de Gravendijk in Albergen omdat alleen belanghebbenden tegen die vergunning kunnen opkomen. Dit volgt uit het bepaalde in de artikel 7:1, 8:1 en 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Als uitgangspunt geldt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit.
U heeft aangegeven geen woonplaats te hebben in Nederland. Op grond hiervan verzoek ik u binnen een week aan de rechtbank mee te delen welk belang u heeft bij het opkomen tegen de hiervoor genoemde omgevingsvergunning. “.
4. In zijn reactie hierop van 23 augustus 2022 heeft verzoeker - kort samengevat - als volgt gereageerd:
-er is binnen de VOVO-procedure slechts sprake van een voorlopig oordeel over het al dan niet belanghebbend zijn en dit helemaal nu er geen beroep of verzet open staat;
-het is juist dat hij als natuurlijk persoon geen woonplaats heeft in Nederland;
-hij heeft een RNI-adres in Malta;
-zijn feitelijke verblijfplaats is wel in Nederland, enkele van zijn bedrijven zijn in Nederland gevestigd en hij betaalt belasting in Nederland;
-de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State heeft recent het begrip “belanghebbende” flink opgerekt;
- één van zijn bedrijven, gevestigd te [plaats 2] , heeft als omschrijving in de handelsactiviteiten: “het bevorderen van de populatie van bodemdieren en behoud van flora en fauna in de gehele Europese Unie inclusief IJsland door middel van het procederen en juridisch adviseren in dit verband”.
-tevens is hij belanghebbende aangezien zijn belangen als natuurlijk persoon direct worden geschaad door deze vergunningverlening.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vraag naar de belanghebbendheid van de indiener van het bezwaarschrift en het verzoek om voorlopige voorziening van formele aard is en voorafgaand aan de beoordeling van de inhoud van het bezwaar en het verzoek om voorlopige voorziening dient te worden behandeld. Het is aan de voorzieningenrechter om te bepalen of hij daarvoor de standpunten van verweerder en eventuele derde-partij inwint. In het onderhavige geval heeft de voorzieningenrechter om die reden vergunninghouder nog niet in het geding betrokken.
De voorzieningenrechter zal thans eerst de voorliggende vraag naar de belanghebbendheid beoordelen.
6. De voorzieningenrechter is met verzoeker van oordeel dat ook het oordeel ten aanzien van de belanghebbendheid van een verzoeker een voorlopig karakter heeft. Dat leidt er echter niet toe dat daarmee de beoordeling van die belanghebbendheid niet gemaakt hoeft te worden of op een andere (ruimere) wijze.
7. Voor de vraag naar de belanghebbendheid blijft relevant dat de specifieke belangen van verzoeker betrokken moeten zijn bij het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sinds enige jaren een vaste jurisprudentielijn ten aanzien van het belanghebbende-begrip in het omgevingsrecht hanteert. Het uitgangspunt daarbij is dat iemand die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit belanghebbende is, tenzij ‘gevolgen van enige betekenis’ ontbreken. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2071. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat de Afdeling na deze uitspraak het belanghebbende-begrip verder heeft opgerekt.
8. De voorzieningenrechter wijst er allereerst op dat de verleende omgevingsvergunning ziet op het verrichten van grondwerkzaamheden in het kader van het project “verzwaren van de electriciteitsaansluiting”. De werkzaamheden vinden grotendeels plaats onder een geasfalteerde weg en deels in de berm van die weg.
De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser in privé bezwaar heeft gemaakt en voorts in privé het verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend. Hij heeft dat niet (mede) namens zijn gestelde bedrijven gedaan. De beoordeling beperkt zich dan ook tot de vraag of verzoeker in privé belanghebbende is bij het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat verzoeker heeft bevestigd dat hij als natuurlijk persoon geen officiële woonplaats in Nederland heeft. Hij heeft wel verklaard thans feitelijk in Nederland te verblijven, doch, zo is de voorzieningenrechter gebleken uit de adressering van verzoekers brieven, die feitelijke verblijfplaats bevindt zich in Arnhem en daarmee niet in de directe omgeving van de locatie waar de vergunde werkzaamheden zijn voorzien.
Daarnaast is niet gebleken, verzoeker heeft zich daarover niet uitgelaten, dat verzoeker eigenaar is van aanliggende gronden. Dit wordt ondersteund door verweerders verklaring in zijn verweerschrift dat uit eigen onderzoek niet is gebleken dat verzoeker eigendommen heeft in de nabijheid van de gronden waarin de werkzaamheden zijn voorzien. Niet is de voorzieningenrechter voorts gebleken dat verzoeker dergelijke gronden in gebruik heeft.
Dit leidt de voorzieningenrechter tot het voorlopig oordeel dat aan het nabijheids- en zichtcriterium niet wordt voldaan. Voorts kan, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ervan worden uitgegaan dat verzoeker ook om andere redenen geen feitelijke gevolgen van enige betekenis van de bestreden omgevingsvergunning ondervindt. Daarbij is relevant dat het om specifieke belangen van verzoeker moet gaan die zich onderscheiden van personen in het algemeen.
De enkele omstandigheid dat verzoeker zich betrokken voelt bij het wel en wee van de populatie van bodemdieren en flora en fauna in het algemeen is op zichzelf onvoldoende om dat aan te merken als specifieke belangen van verzoeker waarmee hij zich onderscheidt van andere personen. De omstandigheid dat hij belasting in Nederland betaalt onderscheidt hem ook niet van anderen.
Nu, zoals hiervoor reeds is vastgesteld, verzoeker in privé bezwaar heeft gemaakt en het verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend, leidt dat er toe dat de gestelde belangen van zijn gestelde bedrijven niet kunnen worden meegewogen.
Ook anderszins heeft verzoeker niet aangetoond belanghebbende te zijn.
6. Gelet op dat wat hiervoor is overwogen, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter verzoeker kennelijk geen belanghebbende bij het bestreden besluit. Het bezwaar van verzoeker zal daarom naar de verwachting van de voorzieningenrechter niet-ontvankelijk worden verklaard omdat voor verzoeker bij het ontbreken van belanghebbendheid geen rechtsmiddelen op grond van de Awb ter beschikking staan. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom met toepassing van 8:83, derde lid, van de Awb zonder zitting niet-ontvankelijk verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:2
1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
(..)
Artikel 7:1
1. Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij:
(..)
Artikel 8:1
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 8:81
1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83
1. Partijen worden zo spoedig mogelijk uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting te verschijnen.
(…)
3. Indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is, kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder toepassing van het eerste lid.