ECLI:NL:RBOVE:2023:354

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
ak_21_865
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor wijziging varkens- en geitenhouderij naar geitenhouderij

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een omgevingsvergunning die was verleend voor het veranderen van een varkens- en geitenhouderij naar een geitenhouderij. De eisers, waaronder Stichting Omgevingsrecht en Stichting Leefbaar Buitengebied, stelden dat zij belanghebbenden waren en dat de vergunning in strijd was met de Wet natuurbescherming (Wnb) en het Verdrag van Aarhus. De rechtbank oordeelde echter dat Stichting Omgevingsrecht niet-ontvankelijk was, omdat niet was aangetoond dat de stichting feitelijke werkzaamheden had verricht die haar als belanghebbende kwalificeerden. De overige eisers werden wel als belanghebbenden erkend, maar hun beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat er geen duidelijke verwevenheid was tussen de individuele belangen van de eisers en het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. De rechtbank oordeelde verder dat de procedure correct was gevolgd en dat de eisers voldoende gelegenheid hadden gehad om zienswijzen in te dienen. De rechtbank verklaarde het beroep van Stichting Omgevingsrecht niet-ontvankelijk en het beroep van de overige eisers ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/865

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , uit [plaats] ,

[naam 2], uit [plaats] ,
[naam 3], uit [plaats] ,
[naam 4], uit [plaats] ,
[naam 5], uit [plaats] ,
Stichting Omgevingsrecht, uit Almelo,
Stichting Leefbaar Buitengebied, uit Geerdijk,
eisers,
gemachtigde: ing. M.H. Middelkamp,
en

het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe, verweerder.

Inleiding

Bij besluit van 30 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan [bedrijf]
(de maatschap) een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van het bedrijf aan de [adres] van een varkens- en geitenhouderij naar (alleen) een geitenhouderij.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2022 op zitting behandeld. Namens eisers was hun gemachtigde bij deze zitting aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Karolak-Landman, A. Zwiers en S. Bodha.

Beoordeling door de rechtbank

Aanleiding
1.1
De maatschap exploiteerde op het perceel aan de [adres]
(de locatie) een geitenhouderij met biggenopfok (gespeende biggen). Ten behoeve van
dit bedrijf heeft verweerder bij besluit van 9 juni 2016 aan de maatschap een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend (een zogenoemde omgevingsvergunning beperkte milieutoets). In deze vergunning is aan de maatschap toestemming verleend voor het houden van 1.890 geiten ouder dan 1 jaar, 25 opfokgeiten en afmestlammeren tot en met 60 dagen, 75 opfokgeiten van 61 dagen tot en met 1 jaar, 3.176 gespeende biggen en
5 vleesvarkens, opfokberen van ca. 25 kg tot 7 maanden, opfokzeugen van ca. 25 kg tot eerste dekking.
1.2
Op 8 maart 2018 heeft de maatschap bij verweerder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van haar inrichting naar (alleen) een geitenhouderij. In deze aanvraag vraagt de maatschap om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo (een revisievergunning/milieuvergunning) en om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo (een vergunning voor het verrichten van een activiteit die van invloed kan zijn op de fysieke leefomgeving). De aanvraag voor deze laatstgenoemde vergunning ziet op het krijgen van toestemming voor het verrichten van handelingen met gevolgen voor beschermde natuurgebieden in de zin van artikel 2.2aa, aanhef en onder a, van het Besluit omgevingsrecht.
1.3
Na 8 maart 2018 heeft de maatschap haar aanvraag aangevuld en gewijzigd.
Daarna heeft verweerder op 2 april 2019 een ontwerpbesluit tot verlening van de gevraagde omgevingsvergunning vastgesteld. Dit ontwerpbesluit heeft van 11 april 2019 tot en met
22 mei 2019 ter inzage gelegen. Tegen dit ontwerpbesluit hebben, met uitzondering van
de Stichting Omgevingsrecht, alle eisers een zienswijze ingediend.
1.4
Het ontwerpbesluit van 2 april 2019 was onder meer gebaseerd op het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (PAS). Naar aanleiding van de zogenaamde PAS-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] heeft de maatschap haar aanvraag aangevuld en gewijzigd en heeft verweerder op 20 oktober 2020 een nieuw ontwerpbesluit vastgesteld. Dit ontwerpbesluit heeft van 29 oktober 2020 tot en met
9 december 2020 ter inzage gelegen. Tegen dit ontwerpbesluit zijn geen zienswijzen ingediend.
1.5
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Het bestreden besluit
2.1
In het bestreden besluit heeft verweerder aan de maatschap een omgevingsvergunning verleend voor het houden van 2.400 geiten ouder dan 1 jaar, 500 opfokgeiten
en afmestlammeren tot en met 60 dagen en 500 opfokgeiten van 61 dagen tot en met 1 jaar.
De verleende vergunning betreft een revisievergunning voor het veranderen en in werking hebben van de inrichting (milieuvergunning).
2.2
Verder heeft verweerder in het bestreden besluit besloten om de aanvraag om omgevingsvergunning, voor zover die betrekking heeft op het verrichten van handelingen met gevolgen voor beschermde natuurgebieden, buiten behandeling te laten. Aan dit onderdeel van het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel (GS) in zijn brief van 4 maart 2021 heeft verklaard dat de aangevraagde activiteit, ten opzichte van de referentiesituatie, niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied. Om die reden is volgens GS voor de aangevraagde activiteit geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) en geen verklaring van geen bedenkingen (vvgb) vereist.
Het beroep van Stichting Leefbaar Buitengebied
3. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eisers ter zitting het beroep, voor zover dat is ingediend door Stichting Leefbaar Buitengebied, heeft ingetrokken. Daarmee is de behandeling van het beroep van deze stichting beëindigd.
Het beroep van Stichting Omgevingsrecht
4.1
Verweerder heeft in het verweerschrift aangevoerd dat het beroep, voor zover dat is ingediend door Stichting Omgevingsrecht, niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze stichting geen belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is.
Hierover overweegt de rechtbank het volgende.
4.2
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
4.3
In een uitspraak van 6 juli 2022 [2] heeft de Afdeling geoordeeld dat de doelstellingen van Stichting Omgevingsrecht, die zijn neergelegd in de op 27 oktober 2020 gewijzigde statuten, voor een onvoldoende concreet afgebakend werkgebied gelden en algemeen zijn geformuleerd. Daarom is volgens de Afdeling juist van belang of de stichting met het oog op de behartiging van haar doelstelling feitelijke werkzaamheden verricht in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. De Afdeling oordeelde in die uitspraak dat onvoldoende was gebleken dat Stichting Omgevingsrecht voorafgaand aan het instellen van het beroep
in die zaak feitelijke werkzaamheden heeft verricht die gericht zijn op het doelbereik. Vanwege de algemene statutaire doelstelling en omdat niet was gebleken dat Stichting Omgevingsrecht werkzaamheden verricht die kunnen worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb, oordeelde de Afdeling dat de stichting niet een rechtstreeks bij het in die procedure bestreden besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt. Op grond hiervan oordeelde de Afdeling in die uitspraak dat Stichting Omgevingsrecht geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb was bij het in die procedure bestreden besluit. [3]
4.4
Tijdens de zitting op 8 december 2022 heeft de gemachtigde van Stichting Omgevingsrecht aangevoerd dat de gewijzigde statuten van de stichting hetzelfde luiden
als de statuten van Stichting Leefbaar Buitengebied en dat deze laatstgenoemde stichting
in bezwaar- en beroepsprocedures tegen omgevingsrechtelijke besluiten doorgaans wél
als belanghebbende in de zin van de Awb wordt aangemerkt. Wat hier verder ook van zij, dit leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat Stichting Omgevingsrecht in dit geval als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt. Ook in dit geval is namelijk niet gebleken dat Stichting Omgevingsrecht met het oog op de behartiging van haar doelstelling feitelijke werkzaamheden verricht in de zin van artikel 1:2, derde lid,
van de Awb. Het moet daarbij gaan om werkzaamheden die los staan van het voeren van juridische procedures of de voorbereiding daarvan. De periode die voor de beoordeling van de belanghebbendheid in dit geschil relevant is, is de periode tot het einde van de beroepstermijn bij de rechtbank. Dat is 19 mei 2021.
Ter zitting heeft de gemachtigde van Stichting Omgevingsrecht hierover desgevraagd verklaard dat de stichting vanwege de coronapandemie geen feitelijke werkzaamheden ter behartiging van haar doelstelling heeft kunnen verrichten. De rechtbank maakt hieruit op
dat de stichting in de periode voorafgaand aan het instellen van beroep geen feitelijke werkzaamheden heeft verricht die zijn gericht op het doelbereik. De coronapandemie vindt de rechtbank daarvoor geen excuus. De rechtbank ziet niet in waarom Stichting Omgevingsrecht vanwege corona geen feitelijke werkzaamheden kon verrichten met het oog op de behartiging van haar doelstelling.
4.5
Omdat niet is gebleken dat Stichting Omgevingsrecht in de periode die voor de onderhavige beoordeling van belang is feitelijke werkzaamheden heeft verricht in de zin
van artikel 1:2, derde lid, van de Awb, is de rechtbank van oordeel dat de stichting niet
een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt.
De rechtbank zal het beroep van Stichting Omgevingsrecht niet-ontvankelijk verklaren, omdat de stichting geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
4.6
Ter zitting heeft de gemachtigde van Stichting Omgevingsrecht gesteld dat het in strijd met het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (het Verdrag van Aarhus) is als haar beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. In deze niet onderbouwde en pas ter zitting ingenomen stelling ziet de rechtbank geen reden om het beroep van Stichting Omgevingsrecht niet niet-ontvankelijk te verklaren. Daarbij betrekt de rechtbank het feit dat Stichting Omgevingsrecht geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit en niet is gebleken dat dit de Stichting redelijkerwijs niet kan worden verweten. [4]
4.7
De rechtbank is van oordeel dat [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] bij het bestreden besluit wel belanghebbenden in de zin van de Awb zijn. De rechtbank zal daarom in het vervolg van deze uitspraak ingaan op de beroepsgronden die zij tegen het bestreden besluit hebben aangevoerd. Waar hierbij over ‘eisers’ wordt gesproken, worden deze vijf personen bedoeld.
De beroepsgronden van eisers
5. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat de kans op bodemvervuiling, luchtvervuiling en lawaai als gevolg van het bestreden besluit toeneemt en dat de drinkwatervoorziening teveel wordt aangetast. Ook is volgens hen sprake van een ingreep in
het landschap met (mogelijk) nadelige gevolgen voor de flora en fauna en is die schade onvoldoende in beeld gebracht. Verder is ten onrechte geconcludeerd dat de wijziging van de inrichting geen toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Eisers zijn van mening dat de activiteit waarvoor in het bestreden besluit een omgevingsvergunning is verleend wél leidt tot een toename van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden en dat daarom voor die activiteit ook een vergunning op grond van
de Wnb is vereist. Ook veroorzaakt de nu vergunde activiteit volgens eisers veel luchtvervuiling en is ten onrechte geen milieueffectrapportage gemaakt. Verder hebben zij aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd met onder meer de artikelen 6 en 9 van het Verdrag van Aarhus en het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tot stand is gekomen, omdat geen goede inspraak heeft plaatsgevonden. Volgens eisers is niemand in de gelegenheid gesteld om in te spreken over de verleende vergunning, is ten onrechte geen hoorzitting gehouden en is in de kennisgeving van het bestreden besluit ten onrechte vermeld dat daartegen beroep kan worden ingesteld door belanghebbenden. Zij vinden dat de procedure opnieuw moet worden gevoerd.
Beoordeling van de beroepsgronden
Stikstofdepositie
6.1
Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
6.2
De regels uit de Wnb, waarop eisers zich bij hun beroepsgrond over de toename van stikstofdepositie beroepen, strekken tot bescherming van het behoud van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Deze regels strekken in beginsel niet tot bescherming van de individuele en persoonlijke belangen van eisers. Een natuurlijke persoon kan in rechte niet opkomen voor een algemeen belang. Indien een natuurlijke persoon zich beroept op de bepalingen van de Wnb die strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, beroept hij zich op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. De individuele belangen van een natuurlijke persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- of leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, kunnen echter zo verweven zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt
te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen. [5]
6.3
Daarvan is in dit geval naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake.
Via Google/maps en de kaarten op www.natura2000.nl is de rechtbank gebleken dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op een aantal kilometers afstand van de woningen van eisers ligt. Eisers wonen in de nabijheid van de locatie. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers gesteld dat de locatie op minder dan 10 kilometer van een Natura 2000-gebied ligt en dat dat in zijn ogen niet ver is. Naar het oordeel van de rechtbank liggen de woningen van eisers echter zo ver van omliggende Natura 2000-gebieden, dat deze gebieden geen deel uitmaken van hun directe leefomgeving. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen duidelijke verwevenheid bestaat tussen de individuele belangen van eisers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving en het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Dit betekent dat eisers zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb, niet op schending van de normen in de Wnb kunnen beroepen en dat hun betoog over de toename van stikstofdepositie niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, ongeacht of dit betoog van eisers juist is. De rechtbank zal daarom een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond achterwege laten.
6.4
Wel merkt de rechtbank op dat zij van oordeel is dat verweerder, vanwege de conclusie dat de aangevraagde activiteit niet leidt tot een toename van stikstofdepositie
op Natura 2000-gebieden, de aanvraag om omgevingsvergunning voor het verrichten van handelingen met gevolgen voor beschermde natuurgebieden had moeten afwijzen in plaats van buiten behandeling laten. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt echter dat dit vanwege het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Awb niet tot een gegrond beroep leidt.
Inspraak en procedure
7.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder voor de vaststelling van het bestreden besluit de uniforme openbare voorbereidingsprocedure heeft gevolgd. Er is twee keer een ontwerpbesluit ter inzage gelegd en in beide ontwerpbesluiten staat dat daartegen door eenieder mondeling of schriftelijk een zienswijze kan worden ingediend. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat inspraak over een ontwerpplan of een ontwerpbesluit vroegtijdige inspraak is op een moment dat alle opties open zijn en doeltreffende inspraak kan plaatsvinden. [6] Eisers hebben de mogelijkheid gehad om zienswijzen tegen de ontwerpbesluiten
in te dienen. Dat zij niet de gelegenheid hebben gehad om (mondeling) in te spreken over
de ontwerpbesluiten en dat er geen hoorzitting is gehouden, acht de rechtbank niet onrechtmatig of in strijd met het Verdrag van Aarhus. Als eisers een mondelinge zienswijze hadden willen indienen, hadden zij daar onder verwijzing naar artikel 3:15 van de Awb bij verweerder om kunnen vragen.
7.2
Verder stelt de rechtbank vast dat in de publicatie van het bestreden besluit ten onrechte wordt vermeld dat alleen belanghebbenden die tijdig een zienswijze tegen het ontwerpbesluit hebben ingediend beroep kunnen instellen tegen het bestreden besluit. In het bestreden besluit wordt echter op correcte wijze vermeld dat (alle) belanghebbenden beroep kunnen instellen. De rechtbank ziet in de onjuiste tekst in de publicatie geen reden om te oordelen dat het bestreden besluit in strijd met het Verdrag van Aarhus of met het EVRM tot stand is gekomen. [7] Daarbij stelt de rechtbank vast dat alle eisers beroep hebben ingesteld tegen het bestreden besluit en dat niet is gebleken dat zij nadeel hebben ondervonden van de wijze waarop het bestreden besluit is gepubliceerd.
7.3
Het betoog dat het bestreden besluit in strijd met het Verdrag van Aarhus of het EVRM tot stand is gekomen leidt ook niet tot een gegrond beroep.
Overige gronden
8.1
In wat eisers voor het overige in beroep hebben aangevoerd ziet de rechtbank ook geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De op geen enkele wijze onderbouwde stellingen dat de kans op bodemvervuiling, luchtvervuiling en lawaai als gevolg van het bestreden besluit toeneemt en dat de drinkwatervoorziening te veel wordt aangetast, zijn daarvoor onvoldoende. Dat geldt ook voor de enkele stellingen dat de vergunde activiteit luchtvervuiling veroorzaakt, dat ten onrechte geen milieueffectrapportage is gemaakt en dat de gevolgen voor de flora en fauna onvoldoende in beeld zijn gebracht. Verweerder heeft deze aspecten onderzocht en in het bestreden besluit betrokken. Uit wat eisers hierover hebben gesteld volgt niet dat de conclusies uit het bestreden besluit over deze aspecten onjuist zijn.
8.2
Eisers hebben in beroep verder nog gesteld dat ten onrechte is afgeweken van het bestemmingsplan, dat het bestemmingsplan de bouw niet toestaat en dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
8.3
De rechtbank stelt echter vast dat het bestreden besluit geen betrekking heeft op de uitvoering van bouwactiviteiten en dat daarin ook geen toestemming is verleend voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting verklaard dat ten behoeve van de activiteit waarvoor nu omgevingsvergunning is verleend, geen vergunningplichtige bouwactiviteiten hoeven te worden uitgevoerd. Eisers hebben deze stelling niet concreet bestreden.

Conclusie en gevolgen

9.1
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het beroep, voor zover dat is ingediend door Stichting Omgevingsrecht, niet-ontvankelijk verklaren en, voor zover het is ingediend door [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] , ongegrond verklaren.
9.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover dat is ingediend door Stichting Omgevingsrecht, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover dat is ingediend door [naam 1] ,
[naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] , ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzitter, en mr. E. Hoekstra en mr. drs. F. Onrust, leden, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603.
3.In een tweede uitspraak van 6 juli 2022, met nummer ECLI:NL:RVS:2022:1909, kwam de Afdeling tot een soortgelijk oordeel, met dien verstande dat die uitspraak nog is gebaseerd op de statuten van Stichting Omgevingsrecht zoals die luidden vóór 27 oktober 2020.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, r.o. 4.7: “Aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, maar die tegen het ontwerpbesluit op basis van de hem in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid wel een zienswijze heeft ingediend, zal in beroep niet worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.”
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3736.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2394, rechtsoverweging 16.3.
7.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, rechtsoverweging 6.2.