ECLI:NL:RBOVE:2023:3506

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
C/08/285856 / HA ZA 22-328
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging koopovereenkomst auto wegens dwaling en onrechtmatige daad

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [partij A] en de besloten vennootschappen [partij B 1] en [partij B 2] over de koop van een Nissan Navara. [partij A] heeft de auto gekocht van [partij B 1] en stelt dat de koopovereenkomst is tot stand gekomen onder invloed van dwaling, omdat [partij B 1] niet heeft geïnformeerd over een restrictie met betrekking tot de maximummassa van het voertuig met aanhanger. De rechtbank oordeelt dat [partij B 1] zijn mededelingsplicht heeft geschonden, waardoor [partij A] recht heeft op vernietiging van de koopovereenkomst. Dit leidt ook tot de vernietiging van de financial leaseovereenkomst met [partij B 2]. De rechtbank kent schadevergoeding toe aan [partij A] voor de kosten die zij heeft gemaakt als gevolg van het onrechtmatig handelen van [partij B 1]. Daarnaast wordt [partij B 1] veroordeeld tot teruglevering van de auto en betaling van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen [partij A] en [partij B 2].

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/285856 / HA ZA 22-328
Vonnis van 30 augustus 2023
in de zaak van
[partij A]h.o.d.n.
[bedrijf 1],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
advocaat: mr. R.A. Rila te Utrecht,
tegen

1.de besloten vennootschap [partij B 1],

gevestigd te [vestigingsplaats 1],
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen [partij B 1],
advocaat: mr. J.W. Koehoorn te Nijmegen,
en

2.2. de besloten vennootschap [partij B 2],

gevestigd te [vestigingsplaats 2],
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B 2],
advocaat: mr. H.H.M. Meijroos te 's-Gravenhage,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, uitgebracht op 7 september 2022,
- de conclusie van antwoord van [partij B 1], met daarin een eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord van [partij B 2], met daarin een eis in reconventie,
- de brief van de rechtbank van 9 november 2022, waarin staat dat er een mondelinge behandeling is bepaald,
- de conclusie van antwoord in reconventie van [partij A], met daarin ook een vermeerdering van eis,
- de mondelinge behandeling van 25 januari 2023, waarna de zaak enige tijd is aangehouden voor minnelijk overleg,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling,
- de akte van uitlating, tevens houdende akte overlegging producties en akte wijziging en vermeerdering van eis van [partij A],
- de akte van uitlating van [partij B 2],
- de akte uitlating, tevens houdende akte overlegging producties, tevens houdende wijziging van eis en tevens houdende vordering in incident van [partij B 1],
- de e-mail van de rechtbank van 13 april 2023, waarin het bezwaar van [partij B 1] tegen de akte van [partij A] wordt gepasseerd en [partij B 1] in de gelegenheid wordt gesteld om bij akte op de nadere producties van [partij A] te reageren,
- de akte uitlating producties van [partij B 1],
- de antwoordakte van [partij A],
- het vonnis in incident van 17 mei 2023,
- het op 28 augustus 2023 door mr. Rila ingediende B2-formulier, waarin hij aangeeft dat mr. T. Hooyman met ingang van 6 september 2023 in zijn plaats als advocaat van [partij A] zal optreden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

Deze zaak gaat over een auto, een Nissan Navara, die [partij A] van [partij B 1] heeft gekocht. Volgens [partij A] is de auto vanwege een restrictie van de fabrikant
met betrekking tot de trekkracht niet geschikt voor het door [partij A] beoogde gebruik, namelijk het transporteren en importeren van paarden vanuit Zwitserland. Omdat [partij B 1] hierover geen mededelingen heeft gedaan, wat zij wel had moeten doen, is er volgens [partij A] sprake van dwaling en van onrechtmatig handelen van [partij B 1]. Daarnaast hebben er tijdens het rijden meermaals storingen voorgedaan, zodat er volgens [partij A] ook sprake is van non-conformiteit. Beoordeeld zal moeten worden of er sprake is van dwaling, dan wel non-conformiteit, en als dat zo is of [partij B 1] gehouden is tot het betalen van schadevergoeding aan [partij A].

3.De feiten

3.1.
[partij A] houdt zich bezig met het importeren en verkopen van paarden uit Zwitserland. [partij B 1] verkoopt bedrijfsmatig auto’s.
3.2.
Op 16 juni 2021 heeft [partij A] van [partij B 1] een Nissan Navara gekocht met kenteken [kenteken 1] (hierna: de nieuwe Nissan). [partij A] heeft daarbij de Nissan Navara die zij op dat moment in bezit had, met kenteken [kenteken 2], ingeruild (hierna: de oude Nissan). In opdracht van [partij A] heeft [partij B 1] een dubbele cabine in de nieuwe Nissan geplaatst, waarmee de nieuwe Nissan in aanmerking kwam voor een grijs kenteken.
3.3.
Voor de koop van de nieuwe Nissan heeft [partij A] een financial leaseovereenkomst gesloten met [partij B 2].
3.4.
Op het conformiteitsbewijs (overeenkomstig artikel 6 van richtlijn 96/53/EG) van de Dienst Wegverkeer (RDW) van de nieuwe Nissan staat onder meer het volgende:
“Toelaatbare maximummassa voertuig 3250 kg
Toelaatbare maximummassa samenstel 6130 kg
(…)
Toelaatbare maximummassa aanhangwagen autonoom geremd 3500 kg”
En op het conformiteitsbewijs van de oude Nissan:
“Toelaatbare maximummassa voertuig 3010 kg
Toelaatbare maximummassa samenstel -
(…)
Toelaatbare maximummassa aanhangwagen autonoom geremd 3500 kg”
3.5.
De nieuwe Nissan is op 23 september 2021 aan [partij A] geleverd. Enkele dagen na levering heeft [partij A] contact opgenomen met [partij B 1] omdat [partij A] meende te merken dat de nieuwe Nissan een verminderd vermogen had ten opzichte van de oude Nissan. Partijen hebben vervolgens de afspraak gemaakt dat [partij B 1] zou gaan proberen om de motor van de nieuwe Nissan te
tunen. Dat bleek niet mogelijk.
3.6.
Eind 2021 volgt er een briefwisseling tussen (de gemachtigden van) partijen plaats. Kort gezegd geeft [partij A] hierin aan de koop ongedaan te willen maken, en stelt [partij B 1] zich op het standpunt dat daar geen aanleiding toe bestaat.
3.7.
[partij A] heeft vervolgens [bedrijf 2], een onderzoeksbedrijf, ingeschakeld. [bedrijf 2] heeft op 29 maart 2022 onderzoek verricht aan de auto en van dat onderzoek op 5 april 2022 een rapport uitgebracht. [bedrijf 2] heeft – kort gezegd – onder meer geconcludeerd dat de oude Nissan en de nieuwe Nissan ongeveer hetzelfde vermogen hebben en dat storingen die zich hebben voorgedaan niet meer kunnen worden uitgelezen omdat het storingsgeheugen is gewist.
3.8.
Tijdens een rit op 12 juni 2022 in Zuid-Limburg, waarbij meerdere paarden werden vervoerd, heeft de nieuwe Nissan opnieuw een storingsmelding gegeven en is de auto in de noodloopregeling gegaan.
3.9.
Op 20 juni 2022 heeft [bedrijf 2] in opdracht van [partij A] een vervolgonderzoek uitgevoerd aan de nieuwe Nissan. Bij dit onderzoek was [partij B 1] ook aanwezig. [bedrijf 2] heeft toen onder meer het volgende vastgesteld:
“Uit het onderzoek is geconstateerd dat er thans wederom een foutcode aanwezig is die verband houdt met de verstuivers. Deze foutcode en storing werd door [partij B 1] ook vastgesteld in oktober 2021 bij 4.400 kilometer. Daarbij werd alleen een software update uitgevoerd.
De aanwezige storingscode duidt op een afwijking in het verbrandingsproces, waarbij kennelijk de verstuiver van de eerste cilinder in storing valt. Aangezien deze afwijking een direct verband houdt met de milieueisen zal het motorstoringslampje gaan branden en uit voorzorg voor ernstige motorschade treedt de noodloop in werking.
Nader onderzoek is noodzakelijk om de exacte oorzaak en de daarbij mogelijke herstelmethode vast te stellen. Door het feit dat de klachten optreden bij een lange, met zwaardere aanhanger, rit, is reproduceren van de klacht erg lastig.”
3.10.
Vervolgens hebben partijen weer via hun gemachtigden gecorrespondeerd. Bij e-mail van 29 juli 2022 heeft [partij A] de koopovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd op grond van dwaling en heeft zij aanspraak gemaakt op schadevergoeding.
3.11.
[partij A] is momenteel nog steeds in het bezit van de nieuwe Nissan. De oude Nissan is in bezit van [partij B 1].

4.Het geschil

In conventie
4.1.
[partij A] vordert na wijziging en vermeerdering van eis, primair:
I. Een verklaring voor recht dat de tussen [partij A] en [partij B 1] gesloten koopovereenkomst op goede gronden is vernietigd op grond van dwaling, althans deze overeenkomst alsnog te vernietigen,
II. Een verklaring voor recht dat de vernietiging van de koopovereenkomst tevens leidt tot vernietiging van de daaraan verbonden financial leaseovereenkomst, bij welke overeenkomst [partij A], [partij B 1] en [partij B 2] partij zijn,
en subsidiair:
III. Een verklaring voor recht dat de tussen [partij A] en [partij B 1] gesloten koopovereenkomst op goede gronden is ontbonden op grond van non-conformiteit, althans deze overeenkomst alsnog te ontbinden,
IV. Een verklaring voor recht dat de ontbinding van de koopovereenkomst tevens leidt tot ontbinding van de daaraan verbonden financial leaseovereenkomst, bij welke overeenkomst [partij A], [partij B 1] en [partij B 2] partij zijn,
zowel primair als subsidiair:
V. [partij B 1] te veroordelen om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 45.107,68, te vermeerderen met de wettelijke rente,
V-I. [partij B 1] te veroordelen om de Nissan met kenteken [kenteken 2] aan [partij A]
terug te leveren en medewerking te verlenen aan het overschrijven van het
kenteken en het vrijwaren van deze Nissan, alsmede [partij B 1] te veroordelen om
alle aangebrachte wijzigingen aan de Nissan ongedaan te maken, ervoor te
zorgen dat de ontstane beperking met betrekking tot de toelaatbare
maximummassa van het samenstel van deze Nissan niet meer geldt en de
Nissan in die hoedanigheid onder afgifte van toebehoren aan [partij A] terug
te leveren, op straffe van een dwangsom,
VI. [partij B 2] te veroordelen om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 3.633,20, te vermeerderen met de wettelijke rente,
VII. [partij B 1] te veroordelen om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 2.072,82 aan buitengerechtelijke incassokosten,
VIII. [partij B 2] te veroordelen om aan [partij A] te betalen een bedrag van € 590,87 aan buitengerechtelijke incassokosten,
IX. [partij B 1] te veroordelen haar medewerking te verlenen tot het overschrijven van de Nissan met kenteken [kenteken 1], op straffe van een dwangsom,
X. [partij B 1] te veroordelen in de proceskosten van zowel [partij A] als van [partij B 2], te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[partij B 1] en [partij B 2] voeren verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie ([partij B 1])
Voorwaardelijke reconventie
4.4.
[partij B 1] vordert – samengevat en na wijziging van eis –,
in het geval dat de rechtbank tot het oordeel komt dat de overeenkomst tussen [partij B 1] en [partij A] is of wordt vernietigd c.q. ontbonden, veroordeling van [partij A] tot het teruggeven van de Nissan met kenteken [kenteken 1] met toebehoren, op straffe van een dwangsom, als ook tot het afnemen van de Nissan met kenteken [kenteken 2] en daarbij de medewerking te verlenen tot het overschrijven, op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert [partij B 1] dat zij zal worden bevrijdt van haar verplichting tot levering van de Nissan met kenteken [kenteken 2] indien [partij A] deze, nadat de maximale dwangsom is bereikt, nog niet heeft afgenomen. Ten slotte vordert [partij B 1] veroordeling van [partij A] in de proceskosten. Zij vordert dat de rechtbank haar vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.
4.5.
[partij A] voert verweer.
Onvoorwaardelijke reconventie
4.6.
[partij B 1] vordert voorts, maar dan onvoorwaardelijk, dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, [partij A] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 250,00 (met wettelijke rente), en zal veroordelen om binnen zeven dagen te verwijderen en verwijderd te houden alle negatieve uitlatingen over [partij B 1], op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per uitlating, met veroordeling van [partij A] in de proceskosten. [1]
4.7.
Ook tegen deze vordering voert [partij A] verweer.
In reconventie ([partij B 2])
4.8.
[partij B 2] vordert – samengevat – veroordeling van [partij A] tot nakoming van haar verplichtingen op grond van de financial leaseovereenkomst, te vermeerderen met de rente.
4.9.
[partij A] voert verweer.
4.10.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

In het geschil tussen [partij A] en [partij B 1]
5.1.
Vanwege de samenhang zullen de vorderingen in conventie en in reconventie hierna gezamenlijk worden beoordeeld.
5.2.
[partij A] heeft haar vordering tot terug levering van de oude Nissan en betaling van schadevergoeding kort gezegd gebaseerd op de stelling dat zij bij het aangaan van de koopovereenkomst van de nieuwe Nissan heeft gedwaald, en dat die dwaling komt doordat [partij B 1] essentiële informatie over de nieuwe Nissan heeft achtergehouden. [partij B 1] heeft gemotiveerd weersproken dat er sprake is van dwaling en dat zij gehouden is tot schadevergoeding.
Dwaling: juridisch kader
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat een partij bij het aangaan van een overeenkomst nagaat of zij haar wil baseert op een juiste voorstelling van zaken. Een dwaling komt in beginsel dan ook voor eigen risico, tenzij er in het concrete geval een rechtvaardiging is om dit te corrigeren. Die rechtvaardiging kan bijvoorbeeld zijn gelegen in een verwijtbare verzwijging van de wederpartij. Uit de stellingen van [partij A] blijkt dat zij daarop een beroep doet, namelijk artikel 6:228 lid 1 onder b BW. In dit artikel is bepaald dat voor vernietiging wegens dwaling plaats kan zijn, ‘indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten’. Het gaat hier dus om een verplichting de ander tijdig (voorafgaand aan de rechtshandeling) te informeren. Of sprake is van dergelijke mededelingsplicht moet worden beoordeeld op basis van alle omstandigheden van het specifieke geval. Voor een mededelingsplicht is in ieder geval vereist dat de wederpartij weet, of behoort te begrijpen, dat de omstandigheid die het betreft voor de potentieel dwalende van doorslaggevende betekenis is. Er moet, met andere woorden, kenbaar causaal verband bestaan tussen een mogelijke dwaling omtrent de desbetreffende omstandigheid en het aangaan van de overeenkomst.
Onjuiste voorstelling van zaken
5.4.
Allereerst de vereiste onjuiste voorstelling van zaken. [partij A] heeft aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van de restrictie die geldt met betrekking tot de toelaatbare maximummassa van auto en aanhanger tezamen die staat aangegeven op het conformiteitsbewijs van de nieuwe Nissan. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat er bij controles in het buitenland met betrekking tot de belading van een voertuig naar het conformiteitsbewijs wordt gekeken. Op het conformiteitsbewijs van de oude Nissan stond geen maximumgewicht van het samenstel van auto en aanhanger vermeld. [partij A] was van de restrictie dan ook niet van op de hoogte. De rechtbank is van oordeel dat [partij A] bij het aangaan van de koopovereenkomst aldus is uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken, zodat aan dit vereiste is voldaan.
5.5.
[partij B 1] heeft weliswaar aangevoerd dat [partij A] een professionele vervoerder is, en dus van de restrictie op de hoogte had moeten zijn, maar daar gaat de rechtbank niet in mee. [partij A] heeft de nieuwe Nissan namelijk als particulier gekocht bij [partij B 1]. Daarnaast vervoert [partij A] weliswaar bedrijfsmatig paarden, maar dat is niet haar kernactiviteit. Dat is het aan- en verkopen van Freiberger paarden.
Causaal verband
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat [partij A] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de koopovereenkomst niet of niet onder dezelfde voorwaarden had gesloten indien zij op de hoogte was geweest van de restrictie met betrekking tot het maximumgewicht. [partij A] heeft namelijk aangevoerd dat zij tijdens iedere rit naar Zwitserland, naast een paardentrailer, meerdere passagiers en vracht meeneemt.
Kenbaarheid
5.7.
Verder is de rechtbank van oordeel dat [partij B 1] wist of behoorde te weten dat de restrictie met betrekking tot het maximumgewicht van het samenstel van auto en aanhanger voor [partij A] van groot belang was. Vaststaat namelijk dat tijdens het verkoopgesprek ter sprake is gekomen dat [partij A] met de nieuwe Nissan een aanhanger met paarden wilde gaan trekken, die zij ophaalde uit Zwitserland, en dat [partij A] dus een zware lading met de auto wilde gaan vervoeren in een bergachtige omgeving. Daarnaast is van belang dat [partij B 1] op verzoek van [partij A] de nieuwe Nissan heeft verlengd, verhoogd en er een dubbele cabine in heeft geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze omstandigheden dat het voor [partij B 1] kenbaar was, of geweest moest zijn, dat de restrictie met betrekking tot het maximumgewicht van het samenstel van doorslaggevend belang was. Dat [partij B 1] naar eigen zeggen niet beter wist dan dat de ombouw van de nieuwe Nissan enkel een fiscale reden had, omdat het noodzakelijk was voor het verkrijgen van een grijs kenteken, acht de rechtbank niet overtuigend en maakt het oordeel van de rechtbank daarom niet anders.
Schending mededelingsplicht
5.8.
Ter zitting is door [partij B 1] verklaard dat zij op de hoogte was van de restrictie met betrekking tot het maximumgewicht van het samenstel van auto en aanhanger. Gezien deze wetenschap en hetgeen hiervoor onder punt 5.7. is overwogen lag het op de weg van [partij B 1] om [partij A] hierover in te lichten. Dit geldt temeer nu [partij B 1] een professionele verkoper van auto’s is. Dat de restrictie met betrekking tot het samenstel ook gold voor de oude Nissan, zoals door [partij B 1] is aangevoerd, maakt niet dat [partij B 1] [partij A] daarop niet hoefde te attenderen (zij had wanneer dit was meegedeeld bijvoorbeeld de keuze voor een andere nieuwe auto kunnen maken), daargelaten dat dit door [partij A] is betwist en dus niet is vast komen te staan.
5.9.
De stelling van [partij B 1] aangaande de maximummassa van het samenstel, namelijk dat er 410 kilogram aan laadgewicht overblijft, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Ten eerste omdat deze stelling door [partij A] gemotiveerd is betwist, en dus niet is vast komen te staan. Daarnaast omdat de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel is dat het [partij B 1] kenbaar moet zijn geweest dat trekkracht en de belading van de nieuwe Nissan van groot belang was voor [partij A]. Het feit dat er een restrictie geldt voor het maximumgewicht voor een samenstel van auto en aanhanger maakt dat naar het oordeel van de rechtbank [partij B 1] [partij A] daarover had behoren in te lichten, ongeacht hoe die restrictie in de praktijk precies door de betreffende instanties wordt beoordeeld.
Dwaling voor eigen rekening van [partij A]?
5.10.
[partij B 1] heeft nog aangevoerd dat [partij A] een professionele partij is die met een eenvoudige controle op de website van de RDW had kunnen nagaan of er een restrictie gold voor de nieuwe Nissan.
5.11.
De rechtbank overweegt dat het vaste rechtspraak is dat de redelijkheid en billijkheid zich er in het algemeen tegen verzetten dat de dwaling voor rekening van de dwalende blijft, indien de wederpartij de dwalende had behoren in te lichten (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 16 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2885). Anders gezegd, de mededelingsplicht prevaleert in het algemeen boven de onderzoeksplicht. De rechtbank ziet in deze kwestie geen aanleiding af te wijken van die hoofdregel. Zoals hiervoor al is overwogen heeft [partij A] de nieuwe Nissan als particulier gekocht. Daar komt bij dat juist [partij B 1] de professionele partij is op het gebied van auto’s. Aan dit verweer van [partij B 1] gaat de rechtbank om die reden voorbij.
Tussenconclusie
5.12.
De conclusie van het voorgaande is dat het beroep op dwaling slaagt. Dat betekent dat [partij A] zich terecht op dwaling heeft beroepen en de door haar ingeroepen buitengerechtelijk vernietiging van de koopovereenkomst effect heeft gehad. Dit betekent dat de door [partij A] op dit punt gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is.
Gevolgen vernietiging koopovereenkomst
5.13.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden wat de verdere consequenties van de vernietiging van de koopovereenkomst zijn. De vernietiging van de overeenkomst heeft terugwerkende kracht. Dat betekent dat de koopovereenkomst nooit heeft bestaan en dat de door partijen over- en weer verrichtte prestaties zonder rechtsgrond zijn verricht en daarom onverschuldigd zijn (artikel 6:203 BW). Het verplicht partijen tot ongedaanmaking van hetgeen zij in dit kader aan prestaties van de andere partij hebben ontvangen.
5.14.
[partij A] en [partij B 1] vorderen beide veroordeling van de ander tot het ongedaan maken van de ontvangen prestaties, op straffe van een dwangsom. Deze vorderingen zijn toewijsbaar, met inachtneming van het volgende. [partij A] noch [partij B 1] heeft naar het oordeel van de rechtbank (voldoende) onderbouwd waarom er aan deze veroordelingen een dwangsom moet worden verbonden. De dwangsommen zullen om die reden worden afgewezen. De wijzigingen die [partij B 1] aan de oude Nissan heeft aangebracht kunnen naar eigen zeggen van [partij B 1] eenvoudig worden teruggedraaid, zodat veroordeling hiertoe toewijsbaar is. Verder heeft [partij A] gevorderd dat [partij B 1] de restrictie met betrekking tot de trekkracht van de oude Nissan ongedaan maakt. Ook dit deel van de vordering wordt afgewezen. Zoals [partij B 1] terecht heeft opgemerkt heeft zij geen invloed op de inhoud van de documenten die de RDW bij overschrijving van de voertuigen uitgeeft. [partij B 1] kan niet worden veroordeeld tot iets wat buiten haar macht ligt.
5.15.
Beide partijen vorderen teruggave van de oude Nissan respectievelijk de nieuwe Nissan, onder meer onder afgifte van
“andere toebehoren”. Nu dit door partijen niet nader is gespecificeerd, en om executiegeschillen te voorkomen, zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
5.16.
Omdat het primair door [partij A] gevorderde wordt toegewezen, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van hetgeen [partij A] subsidiair heeft gevorderd.
Onrechtmatige daad; schade
5.17.
[partij A] vordert een bedrag aan schadevergoeding van [partij B 1] op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Volgens [partij A] heeft [partij B 1] in strijd gehandeld met haar wettelijke plicht en met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt door de restrictie met betrekking tot het maximumgewicht van het samenstel van de nieuwe Nissan niet mee te delen, terwijl zij daartoe wel verplicht was.
5.18.
De rechtbank overweegt als volgt. Indien er dwaling is ontstaan die te wijten is aan een schending van een mededelingsplicht, zoals in dit geval, kan dat tevens meebrengen dat degene die een mededelingsplicht schond, aansprakelijk is voor de schade die de dwalende daardoor lijdt. Hetgeen hiervoor onder 5.7.-5.9. is geoordeeld brengt mee dat het in dit geval verwijtbaar en daarmee onrechtmatig was voor [partij B 1] om de voor [partij A] relevante informatie niet mee te delen. Dat betekent dat [partij B 1] aansprakelijk is jegens [partij A] voor de schade die zij heeft geleden doordat zij niet correct is ingelicht. Uitgangspunt daarbij is dat [partij A] door de schadevergoeding in de positie moet worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd wanneer de mededelingsplicht wel was nageleefd, en [partij A] wel was verteld over de restrictie met betrekking tot het maximumgewicht van het samenstel van auto en aanhanger van de nieuwe Nissan. Uit de stellingen van [partij A] vloeit voort dat zij in dat geval niet tot aankoop van de nieuwe Nissan was overgegaan en de oude Nissan was blijven gebruiken. Daarvan uitgaande is in hoge mate aannemelijk – en is de betwisting door [partij B 1] onvoldoende gemotiveerd – dat [partij A] in die situatie het vervoer van paarden uit Zwitserland bedrijf tamelijk onverstoord had kunnen voortzetten, zoals voor de aankoop van de nieuwe Nissan al het geval was geweest. Dat brengt mee dat [partij A] terecht aanvoert dat haar huidige situatie, waarin zij met de nieuwe Nissan geen volle paardentrailer vanuit Zwitserland kan vervoeren, schade vertegenwoordigt. De rechtbank zal hierna de verschillende door [partij A] gestelde schadeposten beoordelen.
Verzekeringspremie en wegenbelasting
5.19.
[partij A] vordert allereerst kosten die zij voor de nieuwe Nissan heeft moeten maken, namelijk een bedrag van € 2.041,45 aan verzekeringspremie en een bedrag van € 928,00 aan wegenbelasting. Volgens [partij A] is dit gevolgschade aangezien zij geen gebruik heeft kunnen van de nieuwe Nissan.
5.20.
Volgens [partij B 1] houden deze kosten verband met het bezit van een auto, en niet met het gebruik daarvan. Volgens [partij B 1] zou [partij A] deze kosten ook zonder onrechtmatig handelen van [partij B 1] hebben gemaakt.
5.21.
De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de door [partij A] gevorderde schade toewijsbaar is. Het zijn namelijk kosten die direct verband houden met de nieuwe Nissan, en dus kosten die [partij A] niet had gemaakt indien zij de nieuwe Nissan niet had gekocht. Het is dus schade die het gevolg is van het onrechtmatig handelen van [partij B 1]. Om die reden wordt het standpunt van [partij B 1] niet gevolgd. Een bedrag van een bedrag van € 2.969,45 zal worden toegewezen.
Eurovignetten
5.22.
[partij A] vordert een bedrag van in totaal € 134,52 aan kosten voor drie eurovignetten voor het mogen rijden met een auto in Zwitserland, te weten een voor de nieuwe Nissan, een voor de paardentrailer van [partij A] en een voor vervangend vervoer waarmee [partij A] naar Zwitserland is gereden.
5.23.
Volgens [partij B 1] is niet duidelijk voor welke voertuigen de vignetten zijn gekocht, waarom [partij A] deze kosten heeft gemaakt, waarom het schade betreft en ontbreekt er een causaal verband met een normschending van [partij B 1].
5.24.
Naar het oordeel van de rechtbank is een deel van deze kosten als schade toewijsbaar. Voor wat betreft het vervangend vervoer geldt dat het evident kosten zijn die [partij A] heeft gemaakt als gevolg van het niet kunnen gebruiken van de nieuwe Nissan. Het zijn dus kosten die zij niet had gemaakt indien zij de koopovereenkomst met betrekking tot de nieuwe Nissan niet had gesloten. Voor de nieuwe Nissan zelf en voor de paardentrailer had [partij A] echter sowieso vignetten gekocht (alleen dan voor de oude Nissan), waardoor die kosten niet als schade zijn aan te merken.
5.25.
[partij B 1] heeft weliswaar aangevoerd dat het onduidelijk is voor welke voertuigen de vignetten zijn gekocht, maar dat dat maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. [partij A] heeft met de door haar overgelegde factuur dit deel van haar vordering voldoende onderbouwd. Dat [partij A] het vignet voor een ander voertuig dan zij stelt heeft aangeschaft, wat overigens niet door [partij B 1] gesteld is, acht de rechtbank niet aannemelijk. Een bedrag van € 44,62 zal worden toegewezen.
Extra kosten inseminator en dierenarts
5.26.
[partij A] vordert een bedrag van € 350,00 en een bedrag van € 874,49 aan reiskosten van het bedrijf dat de paarden van [partij A] insemineert en van de dierenarts. Deze kosten zijn volgens [partij A] het gevolg van dat zij haar paarden niet zelf kon brengen, hetgeen [partij A] normaliter wel doet.
5.27.
De rechtbank is van oordeel dat [partij A] deze kosten niet had gemaakt indien zij de nieuwe Nissan niet had gekocht, en dus het gevolg is van het onrechtmatig handelen van [partij B 1]. Immers had [partij A] in die situatie haar paarden met de oude Nissan zelf kunnen brengen. Gelet hierop zal een bedrag van € 1.224,49 worden toegewezen.
Kosten vervangend vervoer
5.28.
[partij A] vordert een bedrag van € 7.274,09 aan kosten voor vervangend vervoer. Hiertoe heeft [partij A] aangevoerd dat zij een bedrijf heeft ingeschakeld om paarden uit Zwitserland te importeren, terwijl zij normaliter de paarden die zij koopt zelf vervoert.
5.29.
De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de vordering toewijsbaar is. Het zijn namelijk kosten die [partij A] heeft moeten maken als gevolg van het onrechtmatig handelen van [partij B 1]. Indien [partij B 1] aan haar mededelingsplicht had voldaan dan had [partij A] immers de nieuwe Nissan niet gekocht en had zij, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, haar bedrijf kunnen voortzetten. Gelet hierop wordt een bedrag van € 7.274,09 toegewezen.
Rente zakelijke lening
5.30.
[partij A] vordert een bedrag van € 746,58 aan rente over een zakelijke lening die [partij A] naar eigen zeggen heeft moeten afsluiten om haar bedrijfsvoering draaiende te kunnen houden. Deze kosten zijn naar het oordeel van de rechtbank niet toewijsbaar, omdat ze niet een direct gevolg zijn van het onrechtmatig handelen van [partij B 1]. Nu er geen oorzakelijk verband bestaat tussen deze kosten en het onrechtmatig handelen van [partij B 1], wordt dit deel van de vordering afgewezen.
Terugbetaling € 650,00
5.31.
[partij A] vordert terugbetaling van een bedrag van € 650,00. Dit bedrag is toewijsbaar, nu [partij A] voldoende heeft onderbouwd dat [partij B 1] dit bedrag op grond van de door de vernietiging van de koopovereenkomst ontstane ongedaanmakingsverplichting aan haar dient terug te betalen en [partij B 1] op dit punt geen verweer heeft gevoerd. Gelet hierop wordt een bedrag van € 650,00 toegewezen.
Gederfde inkomsten
5.32.
[partij A] vordert een bedrag van € 32.855,13 aan gederfde inkomsten dan wel gederfde winst. [partij A] heeft aangevoerd dat vanwege het geschil met [partij B 1] haar bedrijfsvoering nagenoeg stil is komen te liggen. Door [partij B 1] is dit deel van de vordering van [partij A] gemotiveerd betwist.
5.33.
Dit deel van de vordering is naar het oordeel van de rechtbank niet toewijsbaar. Voor dit oordeel is van belang dat op een benadeelde partij de plicht rust om, binnen redelijke grenzen, schade zoveel mogelijk te beperken. In dat kader is de rechtbank van oordeel dat van [partij A] verwacht mocht worden dat zij naar alternatieven zocht om haar onderneming voort te zetten. Die alternatieven waren ook voorhanden, zo blijkt uit het feit dat [partij A] op enig moment in privé een auto heeft aangeschaft om naar Zwitserland af te kunnen reizen en het vervangend vervoer dat [partij A] heeft geregeld. Dat dit laatste niet ideaal was, zoals door [partij A] is gesteld, is geen valide reden om van die mogelijkheid af te zien en om de schade af te wentelen op [partij B 1]. Gelet hierop zal dit deel van de vordering worden afgewezen.
Tussenconclusie schade
5.34.
Gelet op het voorgaande is een bedrag van € 12.162,65 aan schade toewijsbaar. Het overige wordt afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.35.
[partij A] maakt aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten voor een bedrag van € 2.072,82. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is (hierna: het Besluit). [partij A] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag is, gelet op de hoogte van het toewijsbare bedrag, echter hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De rechtbank zal de vordering op dit punt daarom toewijzen tot € 896,63.
De onvoorwaardelijke reconventionele vordering van [partij B 1]
5.36.
[partij B 1] heeft bij akte van 12 april 2023 haar eis vermeerderd, door – naast de voorwaardelijke eis, die hiervoor onder 5.14. is besproken – een onvoorwaardelijke eis in te stellen (zie hiervóór onder 4.6.). [partij A] heeft daar bezwaar tegen gemaakt op de grond dat een reconventionele vordering op grond van art. 137 Rv niet later dan bij conclusie van antwoord mag worden ingesteld. [partij A] redeneert dat de
voorwaardelijkeeis van [partij B 1] niet als reconventionele vordering in de zin van voornoemd artikel kwalificeert, en [partij B 1] daarom ook bij akte van 12 april 2023 geen eisvermeerdering kon indienen, als dat tot gevolg zou hebben dat een
onvoorwaardelijkereconventionele eis onderwerp van geschil zou worden. De rechtbank verwerpt dit bezwaar. In haar conclusie van antwoord
heeft[partij B 1] een reconventionele vordering ingediend. Deze is onderhevig gemaakt aan de voorwaarde dat de rechtbank de vorderingen van [partij A] toewijst, maar dat maakt de vordering niet minder reconventioneel. [partij B 1] kon die vordering dan ook wijzigen of vermeerderen, net zoals dat bij een onvoorwaardelijk geformuleerde reconventionele vordering het geval zou zijn. Bij die latere wijziging/vermeerdering was [partij B 1] niet verplicht dezelfde voorwaarde op te nemen als voor de oorspronkelijke eis geldt. Het bezwaar van [partij A] wordt dus gepasseerd.
5.37.
De rechtbank komt daarmee toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering van [partij B 1], die gebaseerd is op de stelling dat [partij A] zich op onrechtmatige wijze uitlaat over [partij B 1] op het internet. In het tussenvonnis van 17 mei 2023, toen in het kader van de (inhoudelijk vergelijkbare) provisionele vordering, heeft de rechtbank geoordeeld dat [partij A] zich door middel van de door [partij B 1] geïdentificeerde uitlatingen niet onrechtmatig tegenover [partij B 1] heeft gehandeld. De rechtbank blijft bij dat oordeel, verwijst in dit verband naar de overwegingen uit dat tussenvonnis van 17 mei 2023, en komt ook met betrekking tot de onvoorwaardelijke reconventionele vordering van [partij B 1] tot het oordeel dat deze moet afgewezen om dezelfde redenen als de provisionele vordering in het tussenvonnis van 17 mei 2023 is afgewezen.
Proceskosten
5.38.
[partij B 1] is de partij die deze procedure grotendeels verliest. Dat betekent dat zij de proceskosten van [partij A] moet betalen. Die kosten worden als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
108,41
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
2.392,00
(4,00 punten × € 598,00)
Totaal
3.801,41
De nakosten worden toegewezen als hierna te vermelden.
In het geschil tussen [partij A] en [partij B 2]
5.39.
[partij A] vordert een verklaring voor recht dat de vernietiging van de koopovereenkomst tussen [partij A] en [partij B 1] ook tot vernietiging van de financial leaseovereenkomst met [partij B 2] leidt. De rechtbank overweegt als volgt. Het is vaste rechtspraak dat een overeenkomst zo sterk kan samenhangen met een andere overeenkomst, dat bepaalde gebeurtenissen in de ene overeenkomst doorwerken in die andere overeenkomst (zie het arrest van de Hoge Raad van 23 januari 1998, ECLI:NL:HR:
1998:ZC2555). In dit geval is de rechtbank van oordeel dat die samenhang er tussen de beide overeenkomsten is. Net als in het hiervoor genoemde arrest gaat het in deze zaak namelijk om een financieringsovereenkomst ten behoeve van een koopovereenkomst. Blijkens de stellingen van [partij B 2] gaat zij ook van die samenhang uit. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de buitengerechtelijk vernietiging van de koopovereenkomst tussen [partij A] en [partij B 1] ook heeft geleid tot vernietiging van de financial leaseovereenkomst tussen [partij A] en [partij B 2]. Dat betekent dat ook deze verklaring voor recht toewijsbaar is.
5.40.
Daarnaast vordert [partij A] terugbetaling van de door haar op grond van de financial leaseovereenkomst betaalde bedragen. De rechtbank overweegt als volgt. Ook voor de overeenkomst tussen [partij A] en [partij B 2] geldt dat de vernietiging van de overeenkomst terugwerkende kracht heeft. Dat betekent dat de financial leaseovereenkomst achteraf bezien nooit rechtsgeldig heeft bestaan en dat de door partijen over en weer verrichtte prestaties zonder rechtsgrond zijn verricht en daarom onverschuldigd waren (artikel 6:203 BW). Gelet daarop is de vordering van [partij A] toewijsbaar en moet de reconventionele vordering van [partij B 2] worden afgewezen. De wettelijke rente is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat deze zal worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, nu door [partij A] niet is gesteld vanaf welk moment [partij B 2] met terugbetaling in verzuim is geraakt.
5.41.
Ten slotte vordert [partij A] een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [partij A] voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag komt daarnaast overeen met de in het Besluit genoemde tarieven en zal dan ook worden toegewezen.
5.42.
Hoewel [partij A] gelijk krijgt, kan [partij B 2] geen verwijt worden gemaakt ten aanzien van de vernietiging van de financial leaseovereenkomst. Dat is immers het gevolg van de vernietiging van de koopovereenkomst tussen [partij A] en [partij B 1]. De rechtbank ziet hierin aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
In conventie
6.1.
verklaart voor recht dat de tussen [partij A] en [partij B 1] gesloten koopovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk is vernietigd op grond van dwaling,
6.2.
verklaart voor recht dat de vernietiging van de koopovereenkomst tevens leidt tot vernietiging van de daaraan verbonden financial leaseovereenkomst, bij welke overeenkomst [partij A], [partij B 1] en [partij B 2] partij zijn,
6.3.
veroordeelt [partij B 1] tot betaling aan [partij A] van een bedrag van € 12.162,65, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 7 september 2022 totdat volledig is betaald,
6.4.
veroordeelt [partij B 1] tot betaling aan [partij A] van een bedrag van € 896,63 aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.5.
veroordeelt [partij B 1] om de Nissan met kenteken [kenteken 2] aan [partij A] terug te leveren en medewerking te verlenen aan het overschrijven van het kenteken en het vrijwaren van deze Nissan, alsmede om alle wijzigingen die [partij B 1] na de koopovereenkomst met [partij A] aan de Nissan heeft aangebracht ongedaan te maken, onder afgifte van de autosleutels, kentekenbewijzen en het conformiteitsbewijs, en het meest recente APK-keuringsrapport,
6.6.
veroordeelt [partij B 1] tot het verlenen van haar medewerking aan het overschrijven van de Nissan met kenteken [kenteken 1],
6.7.
veroordeelt [partij B 2] tot betaling aan [partij A] van een bedrag van € 3.633,20, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 7 september 2022 totdat volledig is betaald,
6.8.
veroordeelt [partij B 1] in de proceskosten tussen [partij A] en [partij B 1], aan de kant van [partij A] vastgesteld op € 3.801,41, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis,
6.9.
veroordeelt [partij B 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met, onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis plaats heeft gevonden, een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis;
6.10.
veroordeelt [partij B 2] tot betaling aan [partij A] van een bedrag van € 590,87 aan buitengerechtelijke incassokosten,
In reconventie
6.11.
veroordeelt [partij A] tot het teruggeven van de Nissan met kenteken [kenteken 1] inclusief autosleutels en kentekenbewijzen,
6.12.
veroordeelt [partij A] tot het afnemen van de Nissan met kenteken [kenteken 2] en daarbij medewerking te verlenen aan het overschrijven van het kenteken en daarbij [partij B 1] voor het voertuig te vrijwaren,
In conventie en in reconventie
6.13.
compenseert de proceskosten tussen [partij A] en [partij B 2], in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.14.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.15.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023. (wv)

Voetnoten

1.Deze vordering is ook onderwerp geweest van een incidentele vordering strekkende tot voorlopige voorziening. Die vordering heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 17 mei 2023 afgewezen.