ECLI:NL:RBOVE:2023:3505

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
C/08/299813 / KG ZA 23-143
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave van een veulen na verkoop van een drachtig paard

In deze zaak heeft eiser, een particulier, een drachtige merrie verkocht aan gedaagde. Na de bevalling van het veulen, dat bij gedaagde is geboren, vordert eiser de teruggave van het veulen op basis van revindicatie. Eiser stelt dat bij de verkoop is afgesproken dat het veulen zijn eigendom zou blijven. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen, omdat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat er een andere afspraak is gemaakt over de eigendom van het veulen. De rechter oordeelt dat door de verkoop van de merrie ook de eigendom van het veulen is overgegaan op gedaagde. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er in een kort geding geen ruimte is voor bewijslevering, en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij eigenaar is van het veulen. Eiser is in de proceskosten veroordeeld, omdat hij ongelijk heeft gekregen in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/299813 / KG ZA 23-143
Vonnis in kort geding van 30 augustus 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. L. Laken-Steehouwer te Assen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 7, uitgebracht op 21 juli 2023,
- de e-mail van [gedaagde] van 4 augustus 2023,
- de producties 8 tot en met 13 van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 18 augustus 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota van [eiser] .

2.Inleiding en korte samenvatting van de beslissing

2.1.
[eiser] heeft een drachtige merrie verkocht aan [gedaagde] . Eind mei 2023 is de merrie bij [gedaagde] bevallen van een veulen. Volgens [eiser] hebben partijen bij de verkoop van de merrie afgesproken dat het veulen zijn eigendom zou blijven. Omdat [gedaagde] ondanks sommaties daartoe het veulen niet heeft afgeven, vraagt [eiser] in deze procedure om [gedaagde] daartoe te veroordelen.
2.2.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eiser] af. Het staat namelijk vast dat [eiser] een drachtige merrie heeft verkocht en geleverd aan [gedaagde] . Door die overdracht is ook de eigendom van het veulen overgegaan op [gedaagde] . Dit is alleen anders wanneer over de eigendom van het veulen een andere afspraak is gemaakt. [eiser] heeft aangevoerd dat partijen een dergelijke afspraak hebben gemaakt, maar naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] het bestaan van die afspraak onvoldoende aannemelijk gemaakt. Omdat er in een kort geding geen ruimte is voor verdere bewijslevering, worden de vorderingen van [eiser] afgewezen.
2.3.
Dit verkort weergegeven oordeel zal hierna worden gemotiveerd.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben op of omstreeks 2 december 2023 een mondelinge koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het paard [paardnaam] (een merrie), met levensnummer [levensnummer] (hierna: de merrie). De koopovereenkomst is tot stand gekomen door tussenkomst van de [naam] (hierna: [naam] ). De koopprijs bedroeg € 5.750,00.
3.2.
Enkele dagen na het sluiten van de koopovereenkomst heeft [eiser] de merrie bij [gedaagde] afgeleverd.
3.3.
Ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst was de merrie drachtig. Op of omstreeks 23 mei 2023 is de merrie bevallen van een veulen (hierna: het veulen).
3.4.
[eiser] heeft [gedaagde] meermaals per brief gesommeerd het veulen af te geven. [gedaagde] heeft aan die sommaties geen gehoor gegeven.
3.5.
Zowel de merrie als het veulen verblijven momenteel bij [gedaagde] in [woonplaats 2] .

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - [gedaagde] te veroordelen zijn medewerking te verlenen aan het laten chippen en schetsen van het uit het paard [paardnaam] geboren veulen, als ook veroordeling van [gedaagde] tot afgifte van het veulen, allebei op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.2.
Omdat [gedaagde] in Duitsland woont, heeft deze zaak een internationaal karakter. De voorzieningenrechter moet daarom eerst ambtshalve (uit zichzelf) de vraag beantwoorden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is bij de beoordeling van de vordering van [eiser] .
5.3.
Er is in deze zaak sprake van een internationaal geschil waarop de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Verordening Brussel I bis) van toepassing is, namelijk zowel materieel, temporeel als formeel.
5.4.
[gedaagde] heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet betwist, zodat de Nederlandse rechter op grond van het bepaalde in artikel 26 lid 1 Brussel I-bis Verordening bevoegd is van de vordering kennis te nemen.
5.5.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord welk recht op de zaak van toepassing is. Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de bepalingen uit de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I). Nu niet is gesteld of gebleken dat partijen een rechtskeuze hebben gemaakt, en van een overeenkomst als bedoeld in artikel 5 tot en met 8 van Rome I evenmin is gebleken, dient voor de bepaling van het toepasselijk recht te worden aangesloten bij artikel 4 Rome I. Lid a van dat artikel bepaalt dat een overeenkomst ter zake de koop of verkoop van roerende zaken wordt beheerst door het recht van het land waar de verkoper zijn gewone verblijfplaats heeft. Nu [eiser] woonplaats heeft in [woonplaats 1] , Nederland, is Nederlands recht van toepassing.
Spoedeisend belang
5.6.
[eiser] baseert zijn vordering op de stelling dat hij de eigenaar van het veulen is, en dat [gedaagde] inbreuk maakt op dat eigendomsrecht door het veulen niet af te geven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de vordering daarmee naar zijn aard spoedeisend, zodat aan het voor dit kort geding vereiste spoedeisend belang is voldaan.
De inhoudelijke beoordeling
5.7.
Deze zaak draait om de vraag of [eiser] afgifte van het veulen kan vorderen. Artikel 5:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de eigenaar van een zaak bevoegd is haar van een ieder die haar zonder recht houdt, op te eisen. Voor de beantwoording van de vraag of [eiser] afgifte van het veulen kan vorderen is dus van belang of hij als eigenaar van het veulen heeft te gelden.
5.8.
[eiser] heeft kort gezegd aangevoerd dat hij de merrie door tussenkomst [naam] aan [gedaagde] heeft verkocht, onder de voorwaarde dat het (op dat moment nog ongeboren) veulen zijn eigendom zou blijven. Volgens [eiser] zou de merrie enkele weken voor de bevalling bij hem op stal komen te staan. Nadat het veulen niet meer afhankelijk is van moedermelk, zou de merrie weer naar [gedaagde] gaan. Vanwege ziekte in de stal van [eiser] kon de merrie echter niet bij [eiser] bevallen, waardoor de merrie bij [gedaagde] is bevallen.
5.9.
[gedaagde] heeft kort gezegd betwist dat er een andere afspraak is gemaakt over de eigendom van het veulen. Volgens [gedaagde] is er wel over gesproken dat de bevalling van de merrie bij [eiser] zou plaatsvinden, maar heeft dat niet tot een afspraak geleid.
5.10.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. De merrie is rechtsgeldig in eigendom aan [gedaagde] overgedragen. Er is namelijk sprake geweest van een levering van het paard ( [eiser] heeft de merrie naar [gedaagde] gebracht), op grond van een rechtsgeldige titel (koop), door een beschikkingsbevoegde ( [eiser] , als eigenaar). Door de eigendomsoverdracht van de merrie is automatisch ook de eigendom van het ongeboren veulen aan [gedaagde] overgedragen. Volgens de in het maatschappelijk verkeer levende opvatting maakt een ongeboren veulen namelijk onderdeel uit van de drachtige merrie. En alles wat volgens de verkeersopvatting onderdeel van een zaak uitmaakt, is bestanddeel van die zaak (zie artikel 3:4 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek). De eigendom van een zaak omvat alle bestanddelen van die zaak (artikel 5:3 BW).
5.11.
Door de verkoop van de merrie is de eigendom van het (ongeboren) veulen dus ook overgegaan op [gedaagde] . Dit is alleen anders als over de eigendom van het veulen een andere afspraak is gemaakt. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat partijen over de eigendom van het veulen een andere afspraak hebben gemaakt, maar [eiser] heeft het bestaan van die afspraak naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt. [eiser] heeft aangevoerd dat [naam] de afspraak namens hem met [gedaagde] heeft gemaakt, via de telefoon. [eiser] was op dat moment wel in de aanwezigheid van [naam] , maar hij heeft naar eigen zeggen niet gehoord wat [naam] met [gedaagde] besproken heeft. [eiser] heeft daarnaast niet specifiek gesteld wat, dat wil zeggen in welke bewoordingen, [naam] namens hem met [gedaagde] heeft afgesproken. Voor het horen van [naam] (als getuige) tijdens de mondelinge behandeling, zoals [eiser] wenste, biedt dit kort geding geen ruimte, zoals hiervoor in rechtsoverweging 5.1. is uitgelegd. Ook heeft [eiser] geen verklaring van [naam] in het geding gebracht waaruit dit kan worden afgeleid. Het is de voorzieningenrechter daarom niet voldoende duidelijk geworden of, en zo ja wat, er precies is afgesproken over (de eigendom van) het veulen. De enkele stelling van [eiser] dat partijen door tussenkomst van [naam] hebben afgesproken dat hij eigenaar zou blijven van het veulen, is ieder geval onvoldoende. Dit geldt temeer nu [gedaagde] gemotiveerd heeft betwist dat partijen een dergelijke afspraak hebben gemaakt. Dit maakt dat hetgeen [eiser] in deze kort geding procedure heeft aangevoerd onvoldoende is om aan te kunnen nemen dat er over de eigendom van het veulen een andere afspraak is gemaakt.
5.12.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat [gedaagde] in zijn e-mails heeft erkend dat hij enkel de merrie, en niet ook het veulen, van [eiser] heeft gekocht. Dit standpunt wordt niet gevolgd. [gedaagde] heeft in zijn e-mails weliswaar genoemd dat de merrie voor de bevalling terug zou gaan naar [eiser] , maar [gedaagde] heeft niet gezegd dat het veulen na de bevalling bij [eiser] zou blijven. Hieruit kan naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen erkenning van [gedaagde] worden afgeleid. Bovendien is deze lezing gemotiveerd door [gedaagde] betwist; [gedaagde] wilde vanwege zijn leeftijd niet dat de merrie bij hem zou bevallen.
5.13.
De voorzieningenrechter merkt nog op dat in een gewone procedure (de bodemprocedure) bij deze stand van zaken er waarschijnlijk een bewijsopdracht zou volgen die inhoudt dat [eiser] moet bewijzen dat de volgens hem gemaakte afspraak daadwerkelijk is gemaakt, maar dat voor bewijslevering in een kort geding, zoals hiervoor al uitgelegd, geen plaats is.
Conclusie
5.14.
Gelet op het voorgaande heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat hij eigenaar is van het veulen. Dat betekent dat zijn vorderingen moeten worden afgewezen.
Tot slot
5.15.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 314,00 aan griffierecht en op € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten vanwege de verschijning op de mondelinge behandeling, in totaal een bedrag van € 364,00.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 364,00,
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.F. van Aalst en in het openbaar uitgesproken op
30 augustus 2023. (wv)