ECLI:NL:RBOVE:2023:3412

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
10502699 \ CV EXPL 23-1054
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggave van gestolen aanhanger en schadevergoeding

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een B.V., en meerdere gedaagden, ook B.V.'s en een natuurlijk persoon. De eiser vorderde de teruggave van een aanhanger die in 2019 was gestolen. De aanhanger was door een derde partij verkocht aan de gedaagden, die stelden de aanhanger te goeder trouw te hebben gekocht. De kantonrechter oordeelde dat de eiser op grond van artikel 5:2 BW en artikel 3:86 lid 3 BW recht had op teruggave van de aanhanger, aangezien zij binnen de wettelijk gestelde termijn haar eigendom had opgeëist. De gedaagden konden zich niet beroepen op goede trouw, omdat zij de aanhanger zonder de benodigde papieren hadden gekocht en niet aan hun onderzoeksplicht hadden voldaan. De rechtbank heeft de gedaagden veroordeeld om de aanhanger binnen drie dagen na betekening van het vonnis aan de eiser te retourneren, op straffe van een dwangsom. Daarnaast zijn de gedaagden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van €5.175,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de veroordelingen, wat betekent dat elke gedaagde kan worden gedwongen om de volledige verplichtingen na te komen.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10502699 \ CV EXPL 23-1054
Vonnis van 22 augustus 2023
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. H.R. Yucesan,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

te [vestigingsplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2] B.V.,
te [vestigingsplaats 3] ,
3.
[gedaagde 3],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
procederend in persoon.
De eisende partij zal hierna
“ [eiser] ”(vrouwelijk enkelvoud) worden genoemd en de gedaagde partijen zullen hierna samen
“ [gedaagden].” (mannelijk enkelvoud) worden genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
In 2019 is de aanhanger van [eiser] gestolen. [eiser] vordert in deze procedure teruggave van de aanhanger, met een beroep op haar eigendomsrecht. [gedaagden] . stelt dat hij in 2021 de auto te goeder trouw van [naam] heeft gekocht voor de prijs van € 1.250,- en dat hij dit bedrag contant aan [naam] heeft betaald.
1.2.
De kantonrechter oordeelt dat [eiser] op grond van artikel 5:2 BW en artikel 3:86 lid 3 BW binnen drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal af, haar eigendom kan opeisen. [eiser] heeft dit op tijd gedaan en de vorderingen zullen daarom grotendeels worden toegewezen. Het verweer van [gedaagden] . dat hij te goeder trouw was, slaagt niet. Dit oordeel zal hierna worden toegelicht.

2.De procedure

2.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 mei 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte van [eiser] van 17 juli 2023 met productie 10,
- de mondelinge behandeling van 25 juli 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] exploiteert een bedrijf dat o.a. machines en installaties voor de bouw verhuurt.
3.2.
Tussen 8 april 2019 en 3 mei 2019 is de aanhanger met kenteken [kenteken] (hierna: de aanhanger) van [eiser] gestolen. De aanhanger was op dat moment niet verzekerd tegen diefstal.
3.3.
[gedaagden] . heeft in het voorjaar van 2021 de aanhanger gekocht van [naam] voor een bedrag van € 1.250,00. Dit bedrag is contant betaald.
3.4.
[gedaagden] . heeft op 12 februari 2021 een aanvraag bij de RDW ingediend voor afgifte van een kenteken voor de aanhanger. [eiser] heeft hiervan bericht ontvangen.
3.5.
[eiser] heeft vervolgens op 5 maart 2021 aangifte gedaan van diefstal.
3.6.
Op 13 december 2021 is de aanhanger door de politie op het bedrijfsterrein van [gedaagden] . aangetroffen. De aanhanger is toen in beslag genomen.
3.7.
Het OM heeft de aanhanger aan [gedaagden] . teruggegeven en het beslag opgeheven. [eiser] heeft op 4 maart 2022 een klaagschrift ingediend bij het OM. Het OM heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser] niet-ontvankelijk is in haar beklag.
3.8.
Bij deurwaardersexploot van 10 januari 2023 heeft [eiser] de aanhanger opgeëist van [gedaagden] . [gedaagden] . heeft hier niet op gereageerd.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] , vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden] . veroordeelt om binnen 24 uur na betekening van het vonnis in goede staat aan [eiser] te retourneren de aanhanger, op straffe van een dwangsom;
II. [gedaagden] . veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 5.175,00 (exclusief btw), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, een en ander onder de voorwaarde dat de aanhanger niet kan worden geretourneerd en/ of niet binnen de 15 dagen na het in deze te wijzen vonnis is geretourneerd;
III. [gedaagden] . veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 625,00, vermeerderd met de wettelijke rente;
IV. [gedaagden] . veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
V. [gedaagden] . veroordeelt in de nakosten.
4.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij als eigenaar van een roerende zaak die deze zaak door diefstal heeft verloren, op grond van artikel 3:86 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gerechtigd is om gedurende drie jaren na de diefstal die zaak als haar eigendom op te eisen. [gedaagden] . kan zich ook niet beroepen op derdenbescherming omdat de aanhanger is verkocht door een natuurlijk persoon en [gedaagden] . deze bedrijfsmatig gebruikt. Verder gaat een beroep op te goeder trouw door [gedaagden] . niet op omdat [gedaagden] . geen marktconforme prijs voor de aanhanger heeft betaald en geen eigendoms- en kentekenbewijs heeft ontvangen. Tegen deze achtergrond staat volgens [eiser] vast dat [gedaagden] . gehouden is om de aanhanger aan [eiser] terug te geven en als dat niet mogelijk is om de schade te vergoeden.
4.3.
[gedaagden] . voert verweer. [gedaagden] . stelt dat hij de aanhanger in het voorjaar van 2021 voor € 1.250,00 te goeder trouw heeft gekocht van [naam] . Bij de RDW stond en staat de aanhanger niet geregistreerd als gestolen. Daarop moet hij als koper kunnen vertrouwen. [gedaagden] . concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Wie is eigenaar van de aanhanger?
5.1.
[eiser] heeft onweersproken gesteld dat zij ten tijde van de diefstal in 2019 eigenaar van de aanhanger was en geen medewerking heeft verleend aan vervreemding daarvan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagden] . ook erkend dat niet hij, maar [eiser] eigenaar van de aanhanger is. Hiermee staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast dat de aanhanger aan [eiser] toebehoorde en van haar is gestolen. Door de diefstal heeft de overdracht van de aanhanger aan een opvolgend verkrijger, alsmede alle andere overdrachten daarna, plaatsgevonden door een niet bevoegde vervreemder. Hierdoor is geen rechtsgeldige eigendomsoverdracht ontstaan. Dit betekent dat [naam] niet (beschikkings)bevoegd was om de aanhanger aan [gedaagden] . over te dragen.
Mag [eiser] de aanhanger opeisen?
5.2.
Op grond van artikel 5:2 BW is [eiser] bevoegd de aanhanger van een ieder die haar zonder recht houdt, op te eisen. [eiser] heeft daarnaast een beroep gedaan op artikel 3:86 lid 3 BW. Daarin staat dat de eigenaar van een roerende zaak die het bezit daarvan door diefstal heeft verloren, deze gedurende drie jaren te rekenen van de dag van de diefstal af, als zijn eigendom kan opeisen. Dit behoudens de in artikel 3:86 lid 3 onder a en b genoemde uitzonderingen, die in deze zaak verder geen rol spelen. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat zij drie jaar de tijd heeft om de aanhanger op te eisen en dat zij dit voor het eerst op 5 maart 2021 heeft gedaan met het doen van aangifte. Verder heeft zij op 4 maart 2022 een klaagschrift ingediend en daarna nog een sommatie verstuurd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] hiermee tijdig haar eigendom opgeëist en kan de op artikel 5:2 BW en 3:86 lid 3 BW gegronde vordering van [eiser] worden toegewezen.
Was [gedaagden] . te goeder trouw?
5.3.
[gedaagden] . heeft als belangrijkste verweer aangevoerd dat hij te goeder trouw was ten tijde van de aankoop van de aanhanger. [gedaagden] . voert in dat verband aan dat hij € 1.250,00 voor de aanhanger heeft betaald. Verder heeft [gedaagden] . voorafgaand aan de koop van de aanhanger bij de RDW gecontroleerd of de aanhanger als gestolen geregistreerd stond. Bij de RDW stond niet dat de aanhanger gestolen was. Verder is [gedaagden] . van mening dat het Openbaar Ministerie heeft bepaald dat hij de aanhanger mag houden.
5.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Zelfs in het geval [gedaagden] . te goeder trouw zou zijn geweest, wordt hij niet beschermd door artikel 3:86 BW. Op grond van lid 3 van dit artikel komt in geval van diefstal een verkrijger te goeder trouw slechts bescherming toe indien (een van) de in dit artikellid genoemde uitzonderen zich voordoet. Daarvan is in dit geval geen sprake, omdat [gedaagden] . de aanhanger niet in hoedanigheid van consument heeft gekocht van een professionele verkoper. Dit betekent dat het verweer van [gedaagden] . niet slaagt.
5.5.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog het volgende. Er is geen aanwijzing dat [gedaagden] . ten tijde van de koop van de aanhanger ervan op de hoogte was dat deze afkomstig was van diefstal. Op grond van artikel 3:11 BW ontbreekt goede trouw echter niet alleen indien [gedaagden] . de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook als hij deze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Volgens vaste rechtspraak dient de koper van een tweedehands auto bij de aanschaf daarvan in ieder geval de (complete) autopapieren te onderzoeken, wat in elk geval inhoudt dat moet worden gecontroleerd of de kentekenpapieren aanwezig zijn en of die papieren onregelmatigheden vertonen. Een aanhanger met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg, zoals in deze zaak, moet op grond van de Wegenverkeerswet een kenteken hebben. De aanhanger in deze zaak had daarom kentekenpapieren moeten hebben. Daarom is de rechtspraak over autopapieren ook van toepassing op de aanhanger in deze zaak. [gedaagden] . had de papieren van de aanhanger moeten onderzoeken. Ter zitting heeft hij heeft desgevraagd verklaard dat hij dit niet heeft gedaan. [gedaagden] . heeft bij de verkoper niet naar de papieren geïnformeerd. Hij heeft de papieren bij de verkoop niet van de verkoper ontvangen en dacht dat deze kwijt waren geraakt. [gedaagden] . heeft wel in het register van de RDW gecontroleerd of de aanhanger was gestolen, maar daarmee heeft hij niet, althans onvoldoende aan zijn onderzoeksplicht voldaan. Dat [gedaagden] . ten tijde van de aankoop van de aanhanger te goeder trouw was, kan daarom niet worden aangenomen. Ten slotte overweegt de kantonrechter dat het Openbaar Ministerie enkel het strafrechtelijk beslag heeft opgeheven, maar dat dit niet betekent dat [gedaagden] . hiermee civielrechtelijk eigenaar is geworden van de aanhanger.
Conclusie
5.6.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagden] . de aanhanger moet teruggeven aan [eiser] . [eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd dat de aanhanger in goede staat terug moet. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat dit betekent dat de aanhanger in een bruikbare staat aan haar wordt teruggegeven. [gedaagden] . heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat hij de aanhanger gebruikt en dat deze recent onderhouden is. De vordering van [eiser] om [gedaagden] . te veroordelen om de aanhanger in goede staat aan [eiser] te retourneren zal daarom worden toegewezen. De termijn waarbinnen [gedaagden] . dit moet doen zal worden vastgesteld op drie dagen na betekening van dit vonnis.
Dwangsom
5.7.
[gedaagden] . heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij niet bereid is om de aanhanger terug te geven. Ook niet als dat volgens dit vonnis moet. Het opleggen van een dwangsom bij toewijzing van de vordering van [eiser] om de aanhanger in goede staat terug te geven, vindt de kantonrechter daarom passend en geboden. De dwangsom zal ten opzichte van het gevorderde worden gematigd en gemaximeerd zoals vermeld in de beslissing.
Schadevergoeding
5.8.
[eiser] vordert [gedaagden] . te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.175,00 (exclusief btw), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2021 voor het geval de aanhanger niet kan worden geretourneerd en/of niet binnen de 15 dagen na het in deze te wijzen vonnis is geretourneerd. [eiser] heeft deze vordering voldoende onderbouwd. [gedaagden] . heeft geen verweer gevoerd tegen de wettelijke rente. De gevorderde schadevergoeding van € 5,175,00, vermeerderd met de wettelijke rente zal dan ook worden toegewezen onder de voorwaarde dat [gedaagden] . deze schadevergoeding pas verschuldigd is als hij de aanhanger niet binnen 15 dagen na betekening van het vonnis terug geeft aan [eiser] . Omdat de schadevergoeding niet eerder dan 15 dagen na het wijzen van dit vonnis is verschuldigd, is de wettelijke rente over deze schadevergoeding vanaf dat moment toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.9.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten en voert daartoe aan dat zij redelijke kosten heeft moeten maken die in zodanig verband staan met het onrechtmatig handelen, dat zij mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, aan [gedaagden] . kan worden toegerekend. [eiser] stelt dat zij een advocaat in heeft moeten schakelen.
5.10.
Het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten is niet van toepassing op de onderhavige vordering. De vraag of buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd, zal moeten worden beantwoord aan de hand van de eisen zoals geformuleerd in het Rapport Voorwerk II. Die eisen houden in dat [eiser] niet alleen dient te stellen en te specificeren dat zij daadwerkelijk buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt, maar ook dat deze kosten zien op andere werkzaamheden dan die waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding te sluiten. Het moet daarbij gaan om werkzaamheden die meer omvatten dan een enkele sommatie, het enkel doen van een schikkingsvoorstel of het inwinnen van (verhaals)inlichtingen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] in dit verband onvoldoende gesteld. Bovendien is [gedaagden] . niet in verzuim, nu [eiser] de (vervangende) schadevergoeding pas verschuldigd raakt, als hij de aanhanger niet (tijdig) aan [eiser] terug geeft. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen daarom worden afgewezen.
Proceskosten
5.11.
[gedaagden] . is de partij die ongelijk krijgt en gedaagden zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] , als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
110,55
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
660,00
(2,00 punten × € 330,00)
Totaal
1.284,55
5.12.
De kantonrechter zal de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten als niet weersproken toewijzen.
5.13.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Hoofdelijkheid
5.14.
Tijdens de mondelinge behandeling is, ondanks vragen daarover van de kantonrechter, niet gebleken wie van de drie gedaagden nu precies in juridische zin de aanhanger van [naam] heeft gekocht, maar wel dat dit één van gedaagden is geweest. De veroordeling wordt daarom hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen om de veroordelingen in dit vonnis na te komen. Als de één hier aan voldoet, hoeft de ander (dat deel van) de veroordeling niet meer na te komen.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagden] . hoofdelijk om binnen drie dagen na betekening van het vonnis in goede staat aan [eiser] te retourneren de aanhanger, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte daarvan als [gedaagden] . daaraan niet voldoet, tot een maximum van € 1.500,00 aan verbeurde dwangsommen is bereikt;
6.2.
veroordeelt [gedaagden] . hoofdelijk om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.175,00 (exclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 5.175,00 vanaf 15 dagen na dagtekening van dit vonnis, tot de dag van volledige betaling, een en ander onder de voorwaarde dat de aanhanger niet kan worden geretourneerd of niet binnen de 15 dagen na dagtekening van dit vonnis is geretourneerd;
6.3.
veroordeelt [gedaagden] . hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] , tot dit vonnis vastgesteld op € 1.284,55, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [gedaagden] . hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde;
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023.