ECLI:NL:RBOVE:2023:3393

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
ak_23_1462
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor bouw van twee wooneenheden te Olst

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 21 augustus 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 27 juni 2023 door het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe is verleend aan [naam 1] voor het bouwen van een bouwwerk met twee wooneenheden op een perceel in Olst. Verzoekster, die bezwaar heeft gemaakt tegen dit besluit, heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen om te voorkomen dat met de bouw wordt gestart voordat haar bezwaar is behandeld.

Tijdens de zitting op 16 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoekster en verweerder gehoord. Verzoekster stelt dat het bouwplan niet voldoet aan de beeldkwaliteitscriteria en dat het leidt tot een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het bouwwerk qua grootte en plaats binnen de planregels valt en dat de omgevingsvergunning op goede gronden is verleend. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de bouwactiviteiten niet onmiddellijk zullen starten.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geconcludeerd dat de omgevingsvergunning naar verwachting in stand zal blijven. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/1462

uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening

in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats 1] , verzoekster,

en

het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe, verweerder,

gemachtigde: A.B. Karolak-Landman.

Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen: [naam 1] te [woonplaats 2] ,

en
[naam 2]te [woonplaats 3] .

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2023 heeft verweerder aan [naam 1] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk met twee wooneenheden op het perceel [perceel] te Olst. Het is de bedoeling dat [naam 1] en [naam 2] daar gaan wonen.
Verzoekster heeft op 7 juli 2023 bij de rechtbank beroep ingesteld tegen dat besluit. Gelijktijdig heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening
te treffen. De rechtbank heeft het beroepschrift op 12 juli 2023 doorgezonden naar verweerder om dit te behandelen als een bezwaar. Verzoekster zelf heeft bij schrijven
van 11 juli 2023 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek om een voorlopige voorziening.
De derde-partij heeft een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2023. Verzoekster was
zelf aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
en V.P. Kuik. De derde-partij was, met bericht van verhindering, afwezig.

Overwegingen

De voorlopige voorzieningenprocedure
1. Als tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter,
die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningen-rechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. De beoordeling die de voorzieningenrechter hierin maakt is voorlopig van aard. De rechtbank die in een later stadium op het eventuele beroep beslist is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Spoedeisend belang
2. Voor het aannemen van het vereiste spoedeisende belang dient sprake te zijn van
een acuut en actueel belang dat geen uitstel kan leiden omdat er anders sprake is van een onomkeerbaar resultaat.
3. Verzoekster beoogt met haar verzoek om een voorlopige voorziening te voorkomen dat met de bouw van de vergunde wooneenheden wordt gestart voordat haar bezwaar door verweerder is behandeld. Ter zitting is door verweerders gemachtigde aangegeven, dat verzoekster waarschijnlijk niet eerder dan in november 2023 zal kunnen worden gehoord
en dat verweerder pas daarna op haar bezwaar zal kunnen beslissen. De voorzieningenrechter acht het niet onaannemelijk, dat – als vervolg op de op dit moment uitgevoerde sondering
op het bouwperceel – binnen afzienbare tijd feitelijk met bouwwerkzaamheden zal worden gestart, zodat verweerders beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Het spoed-eisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening is daarmee gegeven.
Feiten en omstandigheden
4. [naam 1] heeft op 1 maart 2023 bij verweerder een aanvraag ingediend voor
het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor de activiteiten:
- het bouwen van een bouwwerk;
- het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
5. Het bouwplan voorziet in een hoofdgebouw met daarin twee wooneenheden op
het perceel, kadastraal bekend Gemeente Olst, sectie [letter] , nummer [nummer] . Het bouwwerk
heeft een oppervlakte van 62 m2 en een (nok)hoogte van 7 m. Het bouwplan voorziet
verder in een aantal bijbehorende bouwwerken zoals een buitentrap.
6. Het bouwplan is volgens verweerder niet in strijd met de redelijke eisen van welstand. Het kwaliteitsteam heeft positief geadviseerd over het bouwplan. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
Relevant juridisch kader
7. Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, voor zover hier van belang, bepaalt
dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt onder c, samengevat weergegeven en
voor zover hier van belang, dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit
als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd
als de activiteit in strijd is met (onder andere) het bestemmingsplan.
Artikel 2:10, tweede lid van de Wabo bepaalt dat een aanvraag voor een project in strijd
met het bestemmingsplan mede wordt aangemerkt als een aanvraag om af te wijken van
het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wabo en wordt
de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van
artikel 2.12 van de Wabo niet mogelijk is.
Het bouwperceel is gelegen in het bestemmingsplan “Olstergaard” en heeft daarin
de bestemming “Wonen - Natuurlijk ecologisch” (artikel 7), met de bouwaanduiding “specifieke bouwaanduiding - afwijkende maatvoering 1”, de maatvoeringen “maximum aantal wooneenheden: 4” en “maximum bouwhoogte: 7 meter; maximum goothoogte 3,5 meter” en de dubbelbestemmingen “Waarde - Archeologie” (artikel 9) en “Waarde -
Natuurinclusief” (artikel 10). Dit bestemmingsplan is in 2020 in werking getreden.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend met afwijkingen van de regels van
het bestemmingsplan Olstergaard (hierna de planregels) voor wat betreft de bouwhoogte
van de buitentrap (5 m in plaats van de toegestane 4 m), de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bijgebouwen (18 m2 in plaats van de toegestane 10 m2) en het toestaan van
een tweede wooneenheid. Voor deze laatste afwijking heeft verweerder gebruik gemaakt
van de bevoegdheid gegeven in artikel 2.12 van de Wabo samen met artikel 7.3.1 van de
planregels.
Beoordeling
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening is er op gericht dat de aan [naam 1] verleende omgevingsvergunning in afwachting van de beslissing op het bezwaar wordt geschorst.
9. Verzoekster vindt het te bouwen bouwwerk met twee wooneenheden op elkaar en
een verbindende buitentrap te groot. Het past volgens haar niet in de opzet en het beeld
van de wijk. Het is niet kleinschalig en is qua grootte sterk afwijkend van de omliggende woningen (tiny en tiny+). Het doet afbreuk aan de zichtlijnen in en de openheid van
de wijk. Het bouwplan beperkt de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden zoals haar eigen perceel. Verzoekster wijst daarbij op schaduwwerking van de te bouwen woning in de herfst en winter op haar eigen woning en op de zonnepanelen op haar woning. Zij heeft daarover een zonnestudie overgelegd.
Verweerder stelt dat het bouwwerk qua plaats en grootte past binnen de planregels
Het bouwwerk is voorzien binnen het aangegeven bouwvlak. Het heeft een grond- oppervlakte van 62 m2 en een bouwhoogte van 7 m. De planregels staan dat toe.
De voorzieningenrechter overweegt dat hem niet is gebleken dat het bouwwerk
wat betreft plaats en of grootte in strijd is met de planregels. Verweerder kan daarom
de aangevraagde omgevingsvergunning op deze gronden niet weigeren. Dat zoals verzoekster aanvoert de ruime maatvoering in de planregels is bedoeld om ruimte
te bieden aan creatieve bouwvormen, maar niet is bedoeld voor zo’n groot bouwwerk
als nu is gepland, kan niet tot een ander oordeel leiden. Die opvatting is zo niet in
de planregels neergelegd. De maximale maatvoering van de planregels is bepalend.
10. Verzoekster beroept zich op planregel 7.2.1 onder a, waarin is te lezen dat bouwwerken moeten voldoen aan de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in de 'Paragraaf beeldkwaliteit Olstergaard' in Bijlage 1. Het bouwplan voldoet volgens haar
niet aan deze criteria.
Verweerder heeft in verweer gewezen op het positieve advies van het kwaliteitsteam
waarin het ontwerp van de woning akkoord is bevonden.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder in beginsel op het advies van het kwaliteitsteam mag afgaan. Verzoekster stelt daar haar eigen opvatting tegenover. Daarmee
is de voorzieningenrechter echter niet gebleken dat het bouwplan vanwege plaats en grootte niet aan de bedoelde criteria zou voldoen, indachtig dat het bouwplan past binnen de maatvoering van de planregels.
11. Verzoekster wijst verder op het afwegingskader in planregel 7.3.2 luidende:
een in 7.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien wordt aangesloten op de beeldkwaliteitscriteria zoals opgenomen in de 'Paragraaf beeldkwaliteit Olstergaard' in Bijlage 1 en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Het bouwplan leidt volgens haar tot een onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen zoals (de bezonning op) haar eigen perceel en woning.
Verweerder wijst erop dat planregel 7.3.2 het afwegingskader biedt voor de bevoegdheid
een tweede wooneenheid op het perceel toe te staan. Het toestaan van een tweede wooneenheid op het perceel leidt in dit geval niet tot een onevenredige aantasting van
het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen, alleen al omdat het bouwplan met de twee wooneenheden wat betreft plaats en grootte past binnen de planregels.
De voorzieningenrechter volgt verweerder hierin. De door verzoekster ervaren en genoemde aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van haar eigen perceel en woning, is een gevolg van wat het bestemmingsplan toelaat en niet van het besluit om een tweede wooneenheid toe te staan. Een bouwplan voor één wooneenheid zou immers volgens de planregels op dezelfde plaats mogen staan en dezelfde omvang mogen hebben.
12. Uit het vorenstaande volgt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter
dat verweerder de omgevingsvergunning op goede gronden heeft verleend en dat deze naar verwachting in bezwaar in stand zal blijven. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat dan geen grond.
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe af.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid
van R.K. Witteveen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
buiten staat om te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.