ECLI:NL:RBOVE:2023:3349

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
10397008 \ CV EXPL 23-641
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur door eiser aan gedaagde 1, met subsidiaire vordering tegen gedaagde 2, wegens onbevoegde vertegenwoordiging

In deze zaak vordert eiser, een metaalbewerkingsbedrijf, betaling van een factuur van €9.589,25 door gedaagde 1, die als chauffeur in dienst was bij gedaagde 2. Gedaagde 1 had eiser opdracht gegeven om een vrachtwagen op te bouwen, met de belofte dat gedaagde 2 de kosten zou dekken. Echter, gedaagde 2 heeft de factuur nooit betaald. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde 1 onbevoegd was om gedaagde 2 te vertegenwoordigen, maar dat hij wel aansprakelijk is voor de betaling aan eiser, omdat de werkzaamheden zijn uitgevoerd op zijn verzoek. De kantonrechter wijst de vordering toe, maar wijst de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten af, omdat gedaagde 1 nooit formeel in gebreke is gesteld. Daarnaast wordt gedaagde 1 veroordeeld in de proceskosten van eiser, en eiser in de proceskosten van gedaagde 2. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10397008 \ CV EXPL 23-641
Vonnis van 15 augustus 2023
in de zaak van
[eiser] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. Th. van Wijngaarden en H. Makkinga,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [gedaagde 1],
2.
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
hierna te noemen: [gedaagde 2],
gedaagde partijen,
gemachtigde: mr. drs. A.C.M. Brom.

1.De samenvatting

1.1.
[gedaagde 1] was als chauffeur in dienst bij [gedaagde 2]. [gedaagde 1] heeft [eiser] de opdracht gegeven een nieuwe vrachtwagen van [gedaagde 2] op te bouwen met traanplaat en andere accessoires. [gedaagde 1] zou daarbij hebben gezegd dat [gedaagde 2] toestemming had gegeven voor de werkzaamheden en dat [gedaagde 2] de factuur zou voldoen. Dit bleek niet het geval. De factuur van [eiser] is onbetaald gebleven. [eiser] vordert primair betaling van de factuur door [gedaagde 1], en subsidiair betaling daarvan door [gedaagde 2].
1.2.
De kantonrechter overweegt dat vaststaat dat [gedaagde 1] opdracht heeft gegeven aan [eiser] om werkzaamheden aan de vrachtwagen uit te voeren, en dat de werkzaamheden ook zijn uitgevoerd. Het komt voor rekening van [gedaagde 1] dat hij onbevoegd was om [gedaagde 2] te vertegenwoordigen. [eiser] had niet hoeven te begrijpen dat een toereikende volmacht ontbrak. Nu [gedaagde 1] op basis van de wet moet instaan voor zijn volmacht, oordeelt de kantonrechter dat de overeenkomst is gesloten tussen [eiser] en [gedaagde 1]. [gedaagde 1] moet dan ook de factuur van [eiser] betalen.
1.3.
Nu [gedaagde 1] nooit is aangemaand het factuurbedrag te voldoen, worden de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
1.4.
[gedaagde 1] wordt veroordeeld in de proceskosten van [eiser], en [eiser] in de proceskosten van [gedaagde 2].

2.De procedure

2.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding;
  • de incidentele conclusie van antwoord, ingediend namens [gedaagde 1];
  • de conclusie van antwoord in het incident en conclusie van repliek, ingediend namens [eiser];
  • de conclusie van antwoord, ingediend namens [gedaagde 2];
  • de conclusie van antwoord, ingediend namens [gedaagde 1].
2.2.
Bij tussenvonnis van 14 maart 2023 heeft de kantonrechter in Enschede zich relatief onbevoegd verklaard en de zaak doorverwezen naar de kantonrechter in Almelo.
2.3.
Bij tussenvonnis van 18 april 2023 is een mondelinge behandeling bevolen. Op 13 juli 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren namens [eiser] aanwezig: de vennoten van [eiser], de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2], en mr. Van Wijngaarden. Namens [gedaagde 2] was de heer [naam 3] aanwezig. Mr. Brom stond tijdens de mondelinge behandeling zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 1] bij. [gedaagde 1] was zelf niet aanwezig.
2.4.
De beslissing wordt vandaag meegedeeld en toegelicht in dit vonnis.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde 1] was als chauffeur in dienst bij [gedaagde 2].
3.2.
[eiser] is een metaalbewerkingsbedrijf.
3.3.
In april 2020 heeft [gedaagde 1] aan [eiser] de opdracht gegeven om een voor [gedaagde 2] nieuwe vrachtwagen op te bouwen met traanplaat en andere accessoires. [eiser] heeft de werkzaamheden in april en mei 2020 uitgevoerd.
3.4.
Op 3 juni 2020 heeft [eiser] voor de werkzaamheden en het gebruikte materiaal een factuur aan [gedaagde 2] gestuurd. [gedaagde 2] heeft de factuur onbetaald gelaten.
3.5.
Op 7 juni 2022 hadden mevrouw [naam 2] (van [eiser]) en [gedaagde 1] het volgende WhatsAppgesprek:
“[eiser]:(…)
Je hebt je truck oplaten bouwen door [eiser] met de goedkeuring van [gedaagde 2]. De truck waar je nu mee rijdt koop jij straks van [gedaagde 2] over.
De extra accessoires die je op je truck heb laten maken los je nu doormiddel van loon inhouding af zodat je vanaf het begin dat je met deze truck rijdt hij voldoet aan jou wensen.
Is dit juist of begrijp ik het verkeerd.
Groeten [naam 2]
[gedaagde 1]: Met mijn overuren af inderdaad, niet door middel van looninhouding.”

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – primair veroordeling van [gedaagde 1] en subsidiair, voor het geval [gedaagde 1] niet kan worden veroordeeld, veroordeling van [gedaagde 2], tot het betalen van:
de factuur van € 9.589,25 inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2022;
een bedrag van € 445,05 aan rente, berekend t/m 28 oktober 2022;
een bedrag van € 854,46 aan buitengerechtelijke incassokosten.
4.2.
[eiser] voert onder meer aan dat [gedaagde 1] tegen haar heeft gezegd dat [gedaagde 2] toestemming had gegeven voor de opbouw van de vrachtwagen en dat [gedaagde 2] de kosten van [eiser] zou betalen en intern met [gedaagde 1] zou verrekenen. Nu blijkt dat [gedaagde 1] onbevoegd was om [gedaagde 2] te vertegenwoordigen, is de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde 1] tot stand gekomen. [gedaagde 1] dient dan ook de factuur te betalen. Subsidiair stelt [eiser] dat [gedaagde 1] bevoegd was om [gedaagde 2] te vertegenwoordigen, [gedaagde 2] aan de overeenkomst is gebonden en [gedaagde 2] daarom de factuur moet betalen.
4.3.
[gedaagde 1] voert – kort gezegd – als verweer dat geen sprake is van een opeisbare vordering, nu [gedaagde 1] nooit een factuur en/of aanmaning heeft ontvangen. De hoofdsom, de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten dienen daarom te worden afgewezen. Daarnaast voert [gedaagde 1] aan dat hij zichzelf niet heeft willen binden, en dat er dus geen wilsovereenstemming was. Volgens [gedaagde 1] komt de onbevoegde vertegenwoordiging bovendien voor rekening van [eiser]; zij wist dat de vrachtwagen in eigendom van [gedaagde 2] was en desondanks heeft zij niet via de Kamer van Koophandel onderzocht of [eiser] een volmacht had. Ook heeft [eiser] niet bij [gedaagde 2] geverifieerd of zij toestemming had gegeven om [eiser] deze werkzaamheden te laten uitvoeren. Volgens [gedaagde 1] erkent [eiser] bovendien dat zij, voordat zij aan haar werkzaamheden begon, wist dat [gedaagde 1] niet bevoegd was om [gedaagde 2] te vertegenwoordigen. Tot slot betwist [gedaagde 1] de hoogte van de factuur.
4.4.
[gedaagde 2] voert – kort gezegd – als verweer dat [gedaagde 1] niet bevoegd was hem te vertegenwoordigen en hij de rechtshandeling niet heeft bekrachtigd.
4.5.
Zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] concluderen tot afwijzing van de vorderingen en tot veroordeling van [eiser] in de proceskosten, nakosten en wettelijke rente daarover.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter sluit zich aan bij het oordeel van de kantonrechter in Enschede dat de conclusie van repliek voorbarig door (de gemachtigde van) [eiser] is genomen, nog voordat [gedaagde 1] een conclusie van antwoord had ingediend. De kantonrechter heeft dit processtuk dan ook buiten beschouwing gelaten.
Primair: vordering op [gedaagde 1]
5.2.
Primair is [eiser] van mening dat [gedaagde 1] de factuur moet betalen.
5.3.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde 1] aan [eiser] opdracht heeft gegeven werkzaamheden aan de vrachtwagen uit te voeren. Daarnaast staat vast dat hij niet bevoegd was om [gedaagde 2] te vertegenwoordigen en [gedaagde 2] de rechtshandeling ook niet achteraf heeft bekrachtigd.
5.4.
Nu [gedaagde 1] niet vertegenwoordigingsbevoegd was, kon hij [gedaagde 2] niet aan de overeenkomst binden. Dit is slechts anders als – kort gezegd – de schijn van volmachtverlening door [gedaagde 2] is gewekt. [gedaagde 1] heeft niet gesteld dat [gedaagde 2] deze schijn (ook zelf) heeft gewekt. De overeenkomst is dus niet op naam van [gedaagde 2] gesloten.
5.5.
Vervolgens is het de vraag of [gedaagde 1] zelf aan de overeenkomst is gebonden. Op grond van artikel 3:70 BW moet de gevolmachtigde (hier: [gedaagde 1]) instaan voor het bestaan en de omvang van zijn volmacht, tenzij de wederpartij (hier: [eiser]) wist of had behoren te begrijpen dat een toereikende volmacht ontbrak of [gedaagde 1] de inhoud van de volmacht volledig aan [eiser] had medegedeeld.
5.6.
De kantonrechter gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde 1], dat de onbevoegde vertegenwoordiging voor rekening van [eiser] komt nu [eiser] wist of had behoren te begrijpen dat een toereikende volmacht ontbrak. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] mocht afgaan op de verklaringen van [gedaagde 1], dat hij bevoegd was om [gedaagde 2] te vertegenwoordigen. Het overgelegde WhatsAppgesprek ondersteunt de stelling van [eiser] dat [gedaagde 1] tegen [eiser] heeft gezegd dat [gedaagde 2] de kosten zou voldoen en [gedaagde 2] dit vervolgens met [gedaagde 1] zijn overuren zou verrekenen. Op [eiser] rustte niet de verplichting te onderzoeken in hoeverre deze verklaringen juist waren. Aldus hoefde [eiser] niet in het handelsregister te controleren of [gedaagde 1] gevolmachtigd was. [1]
5.7.
Bovendien verklaarde [gedaagde 2] ter zitting dat tussen haar en [gedaagde 1] was afgesproken dat de kosten van [eiser] voor rekening van [gedaagde 1] kwamen. Dit is niet door [gedaagde 1] betwist, waardoor de kantonrechter ervan uitgaat dat [gedaagde 1] ook zelf wist dat hij niet bevoegd was namens [gedaagde 2] een overeenkomst te sluiten.
5.8.
De stelling van de gemachtigde van [gedaagde 1] dat [eiser] in de dagvaarding erkent al voor de aanvang van de werkzaamheden ermee bekend te zijn geweest dat [gedaagde 1] niet vertegenwoordigingsbevoegd was, kan de kantonrechter niet volgen. De kantonrechter leest dit niet in de dagvaarding.
5.9.
Nu [gedaagde 1] buiten zijn volmacht is gegaan, heeft hij zichzelf dus aan de overeenkomst gebonden; dat hij dit niet heeft gewild, doet daar niet aan af.
5.10.
Tussen partijen is overigens niet in geschil dat [gedaagde 1] pas bij dagvaarding formeel voor het eerst is aangesproken op betaling van de factuur. Weliswaar is op 18 augustus 2023 mede aan [gedaagde 1] een aanmaningsbrief gestuurd, maar deze brief is naar het verkeerde adres (het adres van zijn ouders) verzonden. Dat [gedaagde 1] formeel niet eerder een verzoek heeft gehad de vordering te voldoen, doet echter niet af aan het bestaan van de vordering. De betalingsverplichting vloeit immers voort uit de overeenkomst. Een factuur is geen constitutief vereiste voor het bestaan daarvan. Nu bovendien geen termijn voor de nakoming is overeengekomen, volgt uit artikel 6:38 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dat de vordering direct opeisbaar is. [eiser] kan dan ook in rechte betaling vorderen van [gedaagde 1].
5.11.
Dat geen factuur en/of aanmaning is gestuurd, kan wel gevolgen hebben voor de toewijsbaarheid van de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente. Die vorderingen worden hieronder behandeld.
5.12.
De kantonrechter komt aldus tot het oordeel dat sprake is van een overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde 1] en de kosten van de door [eiser] verrichte werkzaamheden komen dan ook voor rekening van [gedaagde 1].
Hoogte van de vordering
5.13.
Vervolgens is de vraag welk bedrag [gedaagde 1] aan [eiser] dient te betalen.
5.14.
[gedaagde 1] betwist dat een overeenkomst op regiebasis is overeengekomen. Daarnaast betwist hij dat het door [eiser] gehanteerde uurtarief van € 37,50 exclusief btw is overeengekomen; zijn gemachtigde verklaarde tijdens de mondelinge behandeling dat het gefactureerde bedrag ongeveer het dubbele is van wat partijen zijn overeengekomen. Volgens [gedaagde 1] is hij bovendien pas bij dagvaarding op de hoogte gebracht van de hoogte van de factuur. Hierdoor heeft hij niet eerder over de hoogte daarvan kunnen klagen.
5.15.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde 1] onvoldoende (onderbouwd) heeft betwist dat het door [eiser] gehanteerde uurtarief niet correct is, nu hij niet heeft geconcretiseerd welk bedrag partijen dan wel zouden zijn overeengekomen.
5.16.
Voorts overweegt de kantonrechter dat tijdens de mondelinge behandeling [eiser] heeft verklaard een vast bedrag te zijn overeengekomen, maar dat er daarna op verzoek van [gedaagde 1] meerwerk is verricht. Dit is niet door [gedaagde 1] betwist. Ook de kosten van het meerwerk zijn niet (gemotiveerd) betwist.
5.17.
De kantonrechter oordeelt dan ook dat de hoogte van de factuur onvoldoende (gemotiveerd) is betwist en wijst het volledige factuurbedrag toe.
5.18.
Het lijkt bovendien onwaarschijnlijk dat [gedaagde 1] pas bij dagvaarding op de hoogte was van de hoogte van de factuur. [gedaagde 2] verklaarde immers tijdens de mondelinge behandeling dat op het moment dat hij de factuur van [eiser] ontving, hij de factuur aan [gedaagde 1] heeft laten zien. Desondanks heeft [gedaagde 1] niet eerder bij [eiser] geklaagd over de hoogte van de factuur.
Subsidiair: vordering op [gedaagde 2]
5.19.
Nu de primaire vordering van [eiser] wordt toegewezen en [gedaagde 1] wordt verplicht het factuurbedrag te betalen, komt de kantonrechter niet toe aan beoordeling van de subsidiaire vordering.
Wettelijke rente
5.20.
De wettelijke rente begint te lopen vanaf het moment dat [gedaagde 1] in verzuim was. De kantonrechter overweegt dat [gedaagde 1] in beginsel pas in verzuim raakt wanneer hij in gebreke is gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. [gedaagde 1] is formeel nooit in gebreke gesteld.
5.21.
De kantonrechter maakt echter uit de houding van [gedaagde 1] af dat aanmaning in dit geval nutteloos zou zijn. [gedaagde 1] wist van de onbetaalde rekening, maar stelde zich immers op het standpunt dat hij nooit een overeenkomst heeft gesloten met [eiser]. Artikel 6:82 lid 2 BW bepaalt in dat geval dat een ingebrekestelling kan plaatsvinden door een schriftelijke mededeling waaruit blijkt dat hij voor het uitblijven van de nakoming aansprakelijk wordt gesteld. Een dagvaarding kan worden aangemerkt als een dergelijke mededeling. [2]
5.22.
De wettelijke rente wordt dan ook toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.23.
[eiser] vordert vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten.
5.24.
Nu [gedaagde 1] de brief van 18 augustus 2022 niet heeft ontvangen en niet (onderbouwd) is gesteld dat er andere buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, die bovendien voldoen aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW, wijst de kantonrechter de gevorderde vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten af.
Proceskosten
- tussen [eiser] en [gedaagde 1]
5.25.
Aangezien [gedaagde 1] in het ongelijk wordt gesteld, veroordeelt de kantonrechter [gedaagde 1] ambtshalve in de proceskosten van [eiser]. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 113,12
- griffierecht € 514,00
- salaris gemachtigde €
660,00(2,0 punten × tarief € 330,00)
Totaal € 1.287,12
5.26.
Het liquidatietarief komt op € 330,00 uit, nu het toegewezen bedrag (de hoofdsom en de wettelijke rente daarover) minder bedraagt dan € 10.000,00.
5.27.
De nakosten zullen conform de landelijke aanbeveling worden begroot, zoals hieronder vermeld in de beslissing.
- tussen [eiser] en [gedaagde 2]
5.28.
Ondanks dat de kantonrechter niet aan de beoordeling van de subsidiaire vordering toekomt, heeft [gedaagde 2] wel verweer moeten voeren. De kantonrechter veroordeelt [eiser] daarom in de proceskosten van [gedaagde 2]. De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op € 792,00 (2 punten x tarief € 396,00) aan gemachtigdensalaris.
5.29.
Het liquidatietarief komt op € 396,00 uit, nu [gedaagde 2] zich heeft moeten verweren tegen de ingestelde vorderingen van [eiser], die tezamen een hoger bedrag vormen dan € 10.000,00.
5.30.
De nakosten zullen conform de landelijke aanbeveling worden begroot, zoals hieronder vermeld in de beslissing. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt tevens toegewezen, zoals hieronder vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 9.589,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
6.2.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van [eiser], tot op heden begroot op € 1.287,12;
6.3.
veroordeelt [gedaagde 1] in de nakosten van [eiser], tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 132,00, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde 2], tot op heden aan de zijde van [gedaagde 2] begroot op € 792,00, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.5.
veroordeelt [eiser] in de nakosten van [gedaagde 2], tot op heden aan de zijde van [gedaagde 2] begroot op € 132,00, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.6.
verklaart de veroordelingen onder 6.1. tot en met 6.5. uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2023. (JK)

Voetnoten

1.Zie ook: HR 26 juni 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4215 (https://new.navigator.nl/document/id15761981062611689admusp).
2.HR 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1012.