ECLI:NL:RBOVE:2023:3268

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
C/08/292903 / HA ZA 23-90
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en aansprakelijkheid van bestuurders voor onbehoorlijke taakvervulling en faillissementstekort

In deze zaak is de besloten vennootschap [bedrijf] B.V. failliet verklaard, met mr. [eiser] als curator. De curator heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2], als respectievelijk bestuurder en middellijk bestuurder van [bedrijf], aangeklaagd voor onbehoorlijke taakvervulling en paulianeus handelen. De curator vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aansprakelijk zijn voor het faillissementstekort en dat zij een voorschot van € 200.000,00 moeten betalen, evenals een bedrag van € 79.930,00 aan onverschuldigde betalingen. De rechtbank heeft de vorderingen grotendeels toegewezen, met uitzondering van de rente over het faillissementstekort, die is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de onbehoorlijke taakvervulling van de bestuurders een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [bedrijf]. De curator heeft ook conservatoir beslag laten leggen op de bezittingen van [gedaagde 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het faillissementstekort € 117.528,62 bedraagt, en heeft de vorderingen tot betaling van de bedragen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] toegewezen, evenals de beslagkosten en proceskosten. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding afgewezen, omdat deze al zijn verrekend met het faillissementstekort.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/292903 / HA ZA 23-90
Vonnis van 21 juni 2023
in de zaak van
MR. [eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. G.K. [eiser],
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: [gedaagde 1],
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen: [gedaagde 2],
gedaagde partijen,
advocaat: mr. R.A.M. Koolen.

1.De samenvatting

1.1.
De besloten vennootschap [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf]) is failliet verklaard, met aanstelling van mr. [eiser] als curator. De curator stelt dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] – als bestuurder en middellijk bestuurder van [bedrijf] – zich schuldig hebben gemaakt aan onbehoorlijke taakvervulling en paulianeus handelen en vordert dat dit voor recht wordt verklaard. Daarnaast vordert de curator dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] worden veroordeeld tot betaling van (een voorschot van € 200.000,00 op) het faillissementstekort en tot terugbetaling van een bedrag van € 79.930,00 aan onverschuldigd gedane betalingen. Ten slotte stelt de curator dat uit de jaarrekeningen blijkt dat [gedaagde 1] nog een bedrag van € 442.592,00 en [gedaagde 2] nog een bedrag van € 442.798,00 aan [bedrijf] verschuldigd is, en vordert zij betaling hiervan.
1.2.
De rechtbank wijst de vorderingen grotendeels toe. Nu niet is gebleken dat het faillissementstekort meer dan € 117.528,62 bedraagt, wordt het gevorderde voorschot slechts tot dat bedrag toegewezen. De gevorderde rente over het (voorschot op het) faillissementstekort wordt afgewezen. De vorderingen tot verklaring voor recht dat paulianeus is gehandeld en tot terugbetaling van een bedrag van € 79.930,00 zullen alleen worden toegewezen tegenover [gedaagde 2], nu is gebleken dat de bedragen door hem privé zijn opgenomen of gebruikt.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 16 februari 2023,
- de akte niet dienen van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] van 10 mei 2023.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[bedrijf] was een onderneming die zorg verleende aan voornamelijk Armeense cliënten.
3.2.
Bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf] is [gedaagde 1]. Bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde 1] is [gedaagde 2]. [gedaagde 2] is dus middellijk bestuurder van [bedrijf].
3.3.
Op 19 oktober 2022 is [bedrijf] bij vonnis van de rechtbank Overijssel failliet verklaard met aanstelling van mr. [eiser] tot curator.
3.4.
Uit het openbaar faillissementsverslag volgt dat het faillissementstekort van [bedrijf] in totaal € 117.528,62 bedraagt, bestaande uit de volgende faillissementsvorderingen:
  • kosten faillissementsaanvraag € 2.201,47;
  • preferente vorderingen (fiscus) € 89.037,00;
  • concurrente vorderingen € 26.290,15.
3.5.
Uit de (gecorrigeerde) jaarrekeningen 2020 en 2021 van [bedrijf] volgt dat zij een vordering van € 442.592,00 op [gedaagde 1] en een vordering van € 442.789,00 op [gedaagde 2] heeft.
3.6.
In de periode september 2021 tot en met oktober 2022 is een bedrag van in totaal € 79.930,00 van de rekening van [bedrijf] afgehaald, bestaande uit:
  • € 75.870,00 aan contante opnames;
  • een betaling van € 1.860,00 aan [naam];
  • € 2.200,00 aan geldopnames door [gedaagde 2].
3.7.
Op 26 december 2022 is er een dividendbesluit genomen over het jaar 2020 tot toekenning van dividend van ruim € 600.000,00 aan [gedaagde 2] en [gedaagde 1].
3.8.
[gedaagde 2] heeft op 23 januari 2023 een verklaring ondertekend. Hierin staat voor zover relevant het volgende:
“Ik heb de curator aangegeven dat ik mij er van bewust ben dat het dividendbesluit van 26 december 2022 niet rechtsgeldig is genomen, voor zover het wel rechtsgeldig is genomen zal ik dit dividendbesluit intrekken en verklaar ik dat er geen ander(e) dividendbesluit(en) zijn over 2020 en 2021. Ik zal de boekhouder vragen dit te verwerken in de jaarstukken,. Ik ben mij er van bewust dat dit zal leiden tot een verhoging van de RC-verhouding;”
“Ik heb de curator aan gegeven dat ik (in ieder geval) alle contante opnames in privé heb opgenomen. Ik ben mij ervan bewust dat dit zal leiden tot dan wel doen ontstaan van een RC verhouding op mij als privé persoon en dat ik deze dien terug te betalen aan de boedel;”
“[naam] betrof een privéaankoop ( € 1.860,--) en zal ik vergoeden aan de boedel;”
“Voorts betreffen de volgende betalingen ook privéopnames: 30 november 2021 (€ 1.200,--; omschrijving kerstmarkt cliënten), 15 december 2021 (€ 1.000,--)”
“Een groot deel van de gelden heb ik vergokt”
3.9.
De curator heeft conservatoir beslag laten leggen op het aandeel van [gedaagde 2] in de woning aan de [adres] en op alle gelden die ABN AMRO Bank N.V. heeft of zal hebben van [gedaagde 2].

4.Het geschil

4.1.
De curator vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat:
  • [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zich schuldig hebben gemaakt aan onbehoorlijke taakvervulling in de zin van artikel 2:248 BW, wat een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [bedrijf];
  • [gedaagde 2] en [gedaagde 1] geen behoorlijke taakvervulling hebben gepleegd ten opzichte van [bedrijf] in de zin van artikel 2:9 BW.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk te veroordelen om aan de curator de schulden van [bedrijf] te betalen voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan – zoals vastgesteld na een te houden verificatievergadering – te vermeerderen met de wettelijke rente.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk te veroordelen om binnen veertien dagen na dit vonnis een voorschot op het faillissementstekort van € 200.000,00 aan de curator te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk te veroordelen de schade die [bedrijf] door onbehoorlijke taakvervulling heeft geleden te betalen aan de curator, op te maken bij staat.
II. te verklaren voor recht dat:
  • de betalingen van [bedrijf] aan [gedaagde 2] of [gedaagde 1] begroot op € 79.930,00 paulianeus, dan wel onrechtmatig, dan wel onverschuldigd zijn gedaan;
  • de rechtshandelingen van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zoals omschreven in de dagvaarding, onrechtmatig zijn ten opzichte van [bedrijf] en/of haar schuldeisers, dan wel dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] onrechtmatig hebben gehandeld ten opzichte van [bedrijf] en/of haar schuldeisers waardoor zij schade heeft/hebben geleden die [gedaagde 2] en [gedaagde 1] aan [bedrijf] moeten vergoeden.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 79.930,00 aan de curator, vermeerderd met de wettelijke rente.
III. [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 442.592,00 aan de curator, vermeerderd met de wettelijke rente.
IV. [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 442.798,00 aan de curator, vermeerderd met de wettelijke rente.
V. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten en de beslagkosten.
4.2.
De curator stelt dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hun taak als (middellijk) bestuurder onbehoorlijk hebben vervuld en paulianeus hebben gehandeld, omdat er geen correcte administratie is bijgehouden, zodat niet is voldaan aan de boekhoudplicht en omdat er meerdere bedragen zijn overgeboekt of opgenomen waar geen grondslag voor was, waardoor de schuldeisers van [bedrijf] zijn benadeeld. Volgens de curator zijn [gedaagde 2] en [gedaagde 1] dan ook aansprakelijk voor het faillissementstekort en moeten zij een bedrag van € 79.930,00 aan onverschuldigde betalingen terugbetalen. Daarnaast stelt de curator dat het dividendbesluit van 26 december 2022 is teruggedraaid en verrekend met de rekeningcourant vordering in de jaarstukken, en dat uit de (gecorrigeerde) jaarstukken blijkt dat [gedaagde 1] nog € 442.592,00 en [gedaagde 2] nog € 442.798,00 verschuldigd is aan [bedrijf]. Volgens de curator heeft [gedaagde 2] een verklaring ondertekend waarin hij verklaart dat hij zich bewust is van het feit dat hij de bedragen moet vergoeden aan de boedel.
4.3.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben een akte niet dienen ingediend. Hierin verklaren zij dat zij verstek laten gaan, omdat zij geen recht hebben op gefinancierde rechtsbijstand en daardoor niet verder kunnen procederen. In de akte geven zij nog wel een korte toelichting op het verloop van de gebeurtenissen en de omstandigheden. [gedaagde 2] erkent dat hij een persoonlijke crisis met een periode van gokken heeft gehad, waarbinnen hij zijn verantwoordelijkheid als bestuurder niet goed heeft vervuld. Daarnaast verklaart hij dat hij zich zal inspannen om het faillissementstekort te betalen.

5.De beoordeling

Vordering I
Verklaring voor recht onbehoorlijke taakvervulling ex artikel 2:248 BW
5.1.
De curator baseert haar eerste vordering (onder vordering I) op artikel 2:248 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In lid 1 van dit artikel is bepaald dat iedere bestuurder hoofdelijk aansprakelijk is voor het faillissementstekort als het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Lid 2 van artikel 2:248 BW bepaalt dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld, indien het bestuur niet heeft voldaan aan de verplichting om de boekhouding bij te houden zoals bedoeld in artikel 2:10 BW. In dat geval wordt ook vermoed dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
5.2.
De curator heeft onderbouwd gesteld dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] niet of nauwelijks enige administratie hebben gevoerd en dat wat zij hebben ingevoerd of aan de boekhouder hebben toegezonden grotendeels onvolledig en/of onjuist is. Uit deze boekhouding kunnen volgens de curator niet de bestaande rechten en verplichtingen van [bedrijf] worden afgeleid. Nu [gedaagde 2] en [gedaagde 1] dit niet hebben weersproken, is de rechtbank van oordeel dat zij niet hebben voldaan aan hun verplichtingen op grond van artikel 2:10 BW. Daarmee is vast komen te staan dat zij hun taak als bestuurder onbehoorlijk hebben vervuld. Het wettelijk vermoeden dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is, is ook niet weersproken (weerlegd) en daarmee vast komen te staan.
5.3.
De gevorderde verklaring voor recht dat sprake is van onbehoorlijke taakvervulling in de zin van artikel 2:248 BW en dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement van [bedrijf] is, zal dan ook worden toegewezen.
Verklaring voor recht onbehoorlijke taakvervulling ex artikel 2:9 BW
5.4.
De curator baseert haar tweede vordering (onder vordering I) op artikel 2:9 BW. In lid 1 van dit artikel is bepaald dat elke bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden is tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. In lid 2 is bepaald dat elke bestuurder voor het geheel aansprakelijk is voor onbehoorlijk bestuur, tenzij hem geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden.
5.5.
De rechtbank stelt vast dat de curator aan haar beroep op artikel 2:9 BW dezelfde feitelijke stellingen ten grondslag heeft gelegd als die waarmee zij haar beroep op artikel 2:248 BW heeft onderbouwd.
5.6.
Nu al is vast komen te staan dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] niet hebben voldaan aan hun administratieplicht op grond van artikel 2:10 BW, forse bedragen aan zichzelf hebben toegekend en [gedaagde 2] en [gedaagde 1] niet hebben betwist dat hen een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is de gevorderde verklaring voor recht dat sprake is van onbehoorlijke taakvervulling in de zin van artikel 2:9 BW ook toewijsbaar.
Aansprakelijkheid voor faillissementstekort
5.7.
Aangezien vast is komen te staan dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hun taak als bestuurder onbehoorlijk hebben vervuld en dit een belangrijk oorzaak van het faillissement van [bedrijf] is, zijn [gedaagde 2] en [gedaagde 1] aansprakelijk voor het faillissementstekort van [bedrijf] op grond van artikel 2:248 lid 1 BW. De vordering tot veroordeling van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] tot betaling van het faillissementstekort, zoals dat zal komen vast te staan na een te houden verificatievergadering, zal dan ook worden toegewezen.
5.8.
De vordering tot betaling van wettelijke rente over het faillissementstekort wordt afgewezen. Toewijzing van de wettelijke rente over het faillissementstekort zou ertoe leiden dat na voldoening van alle geverifieerde vorderingen en boedelschulden nog een bedrag resteert. Dat is niet de bedoeling van de regeling van artikel 2:248 BW (zie ook ECLI:NL:RBDHA:2020:9221, r.o. 2.3.).
Betaling voorschot faillissementstekort
5.9.
De curator stelt dat het faillissementstekort op het moment van dagvaarden € 117.528,62 bedraagt, in welk bedrag de rekening-courant vorderingen op [gedaagde 2] en [gedaagde 1] niet zijn meegenomen. Zij heeft een lijst met faillissementsvorderingen overgelegd ter onderbouwing van dit bedrag. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hebben de hoogte van het faillissementstekort en de onderliggende vorderingen niet weersproken.
5.10.
De curator vordert betaling van een voorschot op het faillissementstekort van € 200.000,00. Aangezien nergens uit is gebleken dat het faillissementstekort meer dan € 117.528,62 bedraagt, zal de vordering slechts tot dat bedrag worden toegewezen.
5.11.
De curator vordert wettelijke rente over het voorschot op het faillissementstekort. De gevorderde rente zal worden afgewezen gelet op wat onder r.o. 5.8 is overwogen.
Schadevergoeding
5.12.
De als gevolg van de onbehoorlijke taakvervulling gevorderde schadevergoeding, nader op te maken bij staat, zal worden afgewezen, omdat hiervoor al is bepaald dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] het faillissementstekort moeten betalen. Niet gesteld of gebleken is dat [bedrijf] daarnaast meer schade heeft geleden. Blijkens randnummer 28 van de dagvaarding meent de curator ook dat deze schadepost zou moeten worden begroot op het faillissementstekort van € 117.528,62.
Vordering II
Verklaring voor recht € 79.930,00 paulianeus betaald
5.13.
De curator baseert haar vordering onder II op artikel 42 van de Faillissementswet (Fw). In dit artikel is bepaald dat de curator ten behoeve van de boedel elke rechtshandeling die de schuldenaar vóór de faillietverklaring onverplicht heeft verricht terwijl hij wist of behoorde te weten dat dit de schuldeisers zou benadelen, door een buitengerechtelijke verklaring kan vernietigen.
5.14.
De curator stelt daartoe dat er sprake is van meerdere overboekingen en opnames van in totaal een bedrag van € 79.930,00 door of ten behoeve van [gedaagde 2] zonder rechtsgrond. Daarmee zijn de crediteuren benadeeld. Zij heeft een overzicht overgelegd ter onderbouwing van dit bedrag. [gedaagde 2] heeft in een verklaring bevestigd dat hij deze bedragen privé heeft opgenomen of gebruikt en dat hij deze bedragen aan de boedel moet terugbetalen.
5.15.
De gevorderde verklaring voor recht dat de betalingen van in totaal € 79.930,00 van [bedrijf] aan [gedaagde 2] paulianeus zijn verricht, zal dan ook worden toegewezen. Nu is gebleken dat de bedragen door [gedaagde 2] in privé zijn opgenomen of gebruikt, zal de vordering met betrekking tot [gedaagde 1] worden afgewezen.
Verklaring voor recht onrechtmatig gehandeld
5.16.
Naar de rechtbank begrijpt, vordert de curator subsidiair een verklaring voor recht dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] onrechtmatig hebben gehandeld tegenover [bedrijf] op grond waarvan zij het bedrag van € 79.930,00 moeten terugbetalen. Aangezien de primaire vordering (de verklaring voor recht dat paulianeus is betaald) tegenover [gedaagde 2] wordt toegewezen, wordt tegenover [gedaagde 2] niet toegekomen aan behandeling van deze subsidiaire vordering. De subsidiaire vordering zal tegenover [gedaagde 1] worden afgewezen, nu is gebleken dat de bedragen door [gedaagde 2] privé zijn opgenomen of gebruikt.
Betaling € 79.930,00
5.17.
De curator stelt de betalingen van in totaal € 79.930,00 buitengerechtelijk te hebben vernietigd. Nu de (gecorrigeerde) jaarstukken op dit punt onvoldoende gespecificeerd zijn, merkt de curator evenwel op dat het onduidelijk is of voornoemde onttrekkingen (deels) zijn verwerkt in de vordering van de vennootschap op [gedaagde 2] ter hoogte van € 442.789,00, zoals gevorderd in onderdeel IV. Nu dat bedrag zal worden toegewezen (zie hierna), zullen dit bedrag en de daarover gevorderde rente worden afgewezen. De vordering zal tegenover [gedaagde 1] worden afgewezen gelet op wat is overwogen onder r.o. 5.16.
Vordering III
Betaling € 442.592,00 door [gedaagde 1]
5.18.
In zijn verklaring van 23 januari 2023 heeft [gedaagde 2] (naar de rechtbank begrijpt mede namens [gedaagde 1]) verklaard dat het dividendbesluit van 26 december 2022 niet rechtsgeldig is genomen en dat hij de boekhouder vraagt om dit te verwerken in de jaarstukken. De curator stelt dat dividendbesluit dan ook is teruggedraaid en is verrekend met de rekeningcourant vordering in de jaarstukken.
5.19.
Uit het gecorrigeerde jaarstuk van 2021 blijkt dat [gedaagde 1] € 442.592,00 verschuldigd is aan [bedrijf]. [gedaagde 1] heeft dit niet weersproken. De vordering tot betaling van dit bedrag zal dan ook worden toegewezen.
5.20.
De gevorderde rente over het bedrag van € 442.592,00 is op de wet gegrond en is niet weersproken. De gevorderde rente zal daarom worden toegewezen.
Vordering IV
Betaling € 442.789,00 door [gedaagde 2]
5.21.
Zoals hiervoor is overwogen, is het dividendbesluit van 26 december 2022 teruggedraaid en verrekend met de rekeningcourant vordering in de jaarstukken over 2021 en 2022.
5.22.
Uit het gecorrigeerde jaarstuk van 2021 blijkt dat [gedaagde 2] € 442.789,00 verschuldigd is aan [bedrijf]. [gedaagde 2] heeft dit niet weersproken. Daarom zal de vordering tot betaling van dit bedrag worden toegewezen.
5.23.
De gevorderde rente over het bedrag van € 442.789,00 is op de wet gegrond en is niet weersproken. De gevorderde rente zal daarom worden toegewezen.
Vordering V
Beslagkosten
5.24.
De curator vordert [gedaagde 2] en [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten van het ten laste van [gedaagde 2] gelegde conservatoir beslag op het aan [gedaagde 2] toebehorende aandeel in zijn woning. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv alleen toewijsbaar tegenover [gedaagde 2]. De beslagkosten worden in totaal begroot op:
- explootkosten
332,71
- salaris advocaat
4.247,00
(1,00 punt × € 4.247,00)
totaal
4.579,71
Vordering VI
Proceskosten
5.25.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] krijgen ongelijk en zullen daarom hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de curator als volgt vastgesteld:
- dagvaarding
113,30
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
4.247,00
(1,00 punten × € 4.247,00)
totaal
6.637,30

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] zich schuldig hebben gemaakt aan onbehoorlijke taakvervulling in de zin van artikel 2:248 BW welke onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [bedrijf],
6.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] geen behoorlijke taakvervulling hebben gepleegd ten opzichte van [bedrijf] in de zin van artikel 2:9 BW,
6.3.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk om aan de curator de schulden van [bedrijf] te betalen voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, welk tekort zal worden bepaald aan de hand van de lijsten met schuldeisers zoals die na een te houden verificatievergadering zullen komen vast te staan, vermeerderd met de boedelschuldeisers waaronder het salaris van de curator,
6.4.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een voorschot op het faillissementstekort van € 117.528,62 aan de curator te betalen, op de door de curator aan te wijzen boedelrekening,
6.5.
verklaart voor recht dat de betalingen van [bedrijf] aan [gedaagde 2], begroot op € 79.930,00, paulianeus zijn verricht,
6.6.
veroordeelt [gedaagde 2] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 442.789,00 aan de curator te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 16 februari 2023 tot de dag van volledige betaling,
6.7.
veroordeelt [gedaagde 1] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 442.592,00 aan de curator te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 16 februari 2023 tot de dag van volledige betaling,
6.8.
veroordeelt [gedaagde 2] in de beslagkosten vastgesteld op € 4.579,71,
6.9.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk in de proceskosten, begroot op € 6.637,30,
6.10.
verklaart de onderdelen 6.3, 6.4 en 6.6 tot en met 6.9 uitvoerbaar bij voorraad,
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2023.