3.3Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting het volgende vast.
Op 27 juni 2022 reed verdachte in Enschede als beginnend bestuurder op een bromfiets. Als bijrijder bevond [slachtoffer] zich achterop de bromfiets. Verdachte reed op de Lyceumlaan in de richting van de Deurningerstraat. De Lyceumlaan eindigt op de Deurningerstraat en is verbonden middels een uitritconstructie. De Deurningerstraat is gelegen binnen de bebouwde kom van Enschede en de maximumsnelheid bedraagt 50 kilometer per uur. Het verkeer dat zich op de Deurningerstraat bevindt heeft voorrang op het verkeer dat uit de Lyceumlaan komt. Naast de rijbaan van de Deurningerstraat ligt aan beide zijden een fietsstrook, die door middel van een onderbroken streep is gescheiden van de rijbaan.
Getuige [getuige] (verder te noemen: getuige) heeft bij de politie onder meer verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij in een vrachtwagen met aanhangwagen over de Deurningerstraat reed in de richting van het centrum van Enschede. Toen de getuige met de cabine van de vrachtwagen ter hoogte van de Lyceumlaan reed zag hij van rechts een bromfiets aan komen rijden. Op dat moment vroeg de getuige zich af of de bestuurder van de bromfiets hem wel had gezien. Getuige zag vervolgens in zijn rechterbuitenspiegel dat de bestuurder van de bromfiets tegen de vrachtwagen aanreed.
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer verklaard, zakelijk weergegeven, dat hij over de Lyceumlaan in de richting van de Deurningerstraat reed. Verdachte was bekend met de verkeerssituatie en wist dat de Deurningerstraat een voorrangsweg is. Toen verdachte bij de kruising kwam keek hij naar links en zag hij een vrachtwagen rijden. Verdachte is zonder te stoppen rechtsaf geslagen en de fietsstrook van de Deurningerstraat op gereden. Verdachte dacht op dat moment dat de rijbaan breed genoeg was en de vrachtwagen langs hem kon rijden. Toen de vrachtwagen verdachte passeerde zwenkte de vrachtwagen uit en werd hij geraakt door de container achter op de vrachtwagen, aldus verdachte.
Door de Forensische Opsporing Verkeersongevallenanalyse (verder te noemen: VOA) werd onderzoek ingesteld naar het verkeersongeval. Op basis van de aangetroffen sporen op het wegdek van de plaats van het ongeval en de schades aan de vrachtwagen en de bromfiets stelt de VOA vast dat de bromfiets in botsing is gekomen met de zijkant van de vrachtwagen ter hoogte van de achterwielen. Door de botsing kwamen verdachte en de bijrijder van de bromfiets ten val en kwam de bijrijder terecht tussen de achterzijde van de vrachtwagen en de voorzijde van de aanhangwagen. Vervolgens werd de bijrijder overreden door alle drie de wielen aan de rechterzijde van de aanhangwagen, ten gevolge waarvan de bijrijder ter plaatse is overleden. Op grond van de uitkomsten van het onderzoek concludeert de VOA dat de oorzaak van het ongeval bij het rijgedrag van verdachte lag.
Mate van schuld in de zin van artikel 6 WVW (primair)
Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW.
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW te komen, moet een bepaalde mate van schuld worden vastgesteld. Alleen wanneer er sprake is van aanmerkelijke schuld- een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onoplettendheid of onachtzaamheid- kan een verdachte strafrechtelijk worden veroordeeld voor overtreding van artikel 6 WVW.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in algemene zin is aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Daarvoor zijn verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.
Verder kan niet uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
In het verkeer moeten weggebruikers op elkaar kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld. Iedere verkeersdeelnemer heeft naar het oordeel van de rechtbank de bijzondere zorgplicht te anticiperen op komende verkeerssituaties en zich te vergewissen van de eventuele aanwezigheid van ander verkeer waaraan al dan niet voorrang moet worden verleend.
Het staat vast dat verdachte geen voorrang heeft gegeven aan de van links komende vrachtwagen die op de Deurningerstraat reed. Verdachte was bezig met het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre, namelijk vanuit de uitritconstructie van de Lyceumlaan rechtsaf slaan richting de fietsstrook van de Deurningerstraat. Op verdachte rustte op dat moment de wettelijke plicht om het kruisend verkeer voorrang te verlenen en daarnaast een zorgplicht om zich ervan te vergewissen dat er geen verkeer bevond op het direct voor hem gelegen gedeelte van de Deurningerstraat. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, voordat hij rechtsaf sloeg, naar links heeft gekeken en een vrachtwagen zag rijden. Verdachte was bekend met de verkeerssituatie en het zicht werd niet belemmerd. Verdachte is vervolgens niet gestopt omdat hij inschatte dat er voldoende ruimte voor hem en de vrachtwagen op de rijbaan was. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte dat onder de gegeven omstandigheden wel moeten doen. De rechtbank stelt op grond van de verklaring van de getuige en de bevindingen van de VOA vast dat de vrachtwagen verdachte op dat moment reeds op korte afstand was genaderd. Verdachte heeft in die situatie de bocht te ruim genomen en is vervolgens kort na de uitritconstructie op de Deurningerstraat met de bromfiets tegen de zijkant van de vrachtwagen gebotst. Verdachte heeft hiermee in onvoldoende mate gelet op het direct voor hem gelegen weggedeelte en onvoldoende geanticipeerd op het zich op dat weggedeelte bevindende verkeer en niet tijdig afgeremd om het doorgaand verkeer voorrang te verlenen. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank niet de bijzondere zorgplicht in acht genomen die van een verkeersdeelnemer in deze situatie mag worden verwacht. Het gevaar om met de vrachtwagen in aanrijding te komen heeft zich vervolgens verwezenlijkt. De verklaring van verdachte dat de vrachtwagen bij het passeren uitzwenkte waardoor hij werd geraakt door de container achterop de vrachtwagen vindt geen steun in het dossier.
Het geheel aan gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder die gedragingen hebben plaatsgevonden overziende, acht de rechtbank bewezen dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen merkt de rechtbank het rijgedrag van verdachte, in de hiervoor geschetste feitelijke situatie, aan als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. De rechtbank acht bewezen dat door het ongeval een ander werd gedood.
De rechtbank is aldus van oordeel dat op grond van voorgaande overwegingen in samenhang met de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde.