ECLI:NL:RBOVE:2023:3201

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
08/090284-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkrachting met gevangenisstraf en schadevergoeding aan slachtoffers

Op 8 augustus 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en heeft hem verplicht tot het betalen van schadevergoedingen aan de slachtoffers. De zaak betreft twee afzonderlijke verkrachtingen, waarbij de verdachte in de periode van 22 januari 2022 tot en met 23 januari 2022 in Zwolle en van 6 januari 2021 tot en met 7 januari 2021 in Groningen de slachtoffers heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de slachtoffers onder dwang heeft benaderd, ondanks hun verbale en non-verbale signalen van verzet. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld en deze ondersteund door getuigenverklaringen. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingen voor de slachtoffers toegewezen, waarbij [slachtoffer 1] een bedrag van € 8.208,61 en [slachtoffer 2] een bedrag van € 7.596,45 toegewezen kreeg, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoedingen te betalen, met de mogelijkheid van gijzeling als hij niet betaalt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Team Strafrecht Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 08/090284-22 (P) Datum vonnis : 8 augustus 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats],
wonende aan de [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 juli 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Ruessink en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.H. Rump, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partijen door mr. M. Bennami, juridisch adviseur in Heerde, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na de wijziging van de tenlastelegging van 25 juli 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte [slachtoffer 1]
(feit1) en [slachtoffer 2]
(feit2) heeft verkracht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1:
hij in of omstreeks de periode van 22 januari 2022 tot en met 23 januari 2022 te Zwolle, althans in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
te weten door (telkens) (wetende dat die [slachtoffer 1] onder invloed was van alcohol en niet meer nuchter was)
- de broek en/of slip van die [slachtoffer 1] (deels) heeft uitgetrokken en/of
- die [slachtoffer 1] heeft omgedraaid en/of voorover heeft geduwd/gedrukt en/of
- voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 1] en/of misbruik heeft gemaakt van zijn (fysieke) overwicht en/of
- (hierbij) tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij zich moet omdraaien en/of verder voorover moet bukken, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
[slachtoffer 1]
heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1],
- de borsten van die [slachtoffer 1] te betasten en/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] te brengen en/of
- op de billen van die [slachtoffer 1] te slaan/tikken,
feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 6 januari 2021 tot en met 7 januari 2021 te Groningen, althans in Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
te weten door (telkens)
(wetende dat die [slachtoffer 2] onder invloed was van alcohol en niet meer nuchter was)
- de slip van die [slachtoffer 2] (deels) opzij heeft geschoven en/of zijn hand voor de mond van die [slachtoffer 2] heeft gehouden en/of
- voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 2] en/of misbruik heeft gemaakt van zijn (fysieke) overwicht;
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2],
door
- de borsten en/of vagina van die [slachtoffer 2] te betasten en/of
- een of meer vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer 2] te brengen en/of
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] te brengen,

3.De bewijsmotivering1

3.1
Inleiding
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) heeft aangifte gedaan van verkrachting. Ze was op 22 januari 2022 op een feest in Zwolle. Verdachte heeft daar, nadat hij aangeefster aan de hand heeft meegevoerd naar het herentoilet op een lager gelegen verdieping, seksuele handelingen met haar verricht.
Vervolgens bleek uit het politiesysteem dat verdachte ook werd genoemd in een verdenking van verkrachting gepleegd op 7 januari 2021 in Groningen. [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) heeft hiervan geen aangifte gedaan, omdat het proces te lang zou duren en ze het graag wilde afsluiten. Het Openbaar Ministerie heeft, naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer 1], evenwel besloten om verdachte in die zaak ambtshalve te vervolgen. Hierop is verdachte aangehouden.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina's, zijn dit pagina's uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, Team Zeden, met onderzoeksnummer ONRBC22006/PHEDRA. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen. opgemaakt proces-verbaal.
Hij heeft tijdens de zitting verklaard dat hij de borsten van [slachtoffer 1] heeft aangeraakt, haar heeft gepenetreerd en tegen haar billen heeft geslagen, zoals ten laste is gelegd, maar volgens hem was sprake van vrijwillige seks, dat wil zeggen wederzijdse instemming. Over [slachtoffer 2] heeft verdachte verklaard dat ook hier sprake was van wederzijdse instemming. Verdachte heeft haar naar eigen zeggen eerst gevingerd en daarna gepenetreerd en is toen ze zei dat hij moest stoppen naar eigen zeggen ook gelijk gestopt.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs, in ieder geval onvoldoende overtuigend bewijs, bevat om te kunnen concluderen dat verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot seksuele handelingen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verrichte seksuele handelingen vrijwillig of onder dwang van verdachte hebben plaatsgevonden.
Bij zedenzaken doet zich vaak de situatie voor dat slechts twee personen aanwezig waren bij de seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Dat is hier ook in beide zaken het geval. Als een verdachte ontkent kan het feit worden bewezen indien de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar is en voldoende steun vindt in enig ander bewijsmiddel. Het steunbewijs hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het is voldoende wanneer de verklaring van het slachtoffer op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
Feit 1
[slachtoffer 1] heeft op 24 januari 2022, een dag na het ten laste gelegde, in een infonnatief gesprek2 en later in haar aangifte3 verklaard dat verdachte op enig moment haar hand vastpakte en haar meenam. Ze liepen twee of drie trappen naar beneden en gingen het herentoilet in. Hij begon haar daar te tongzoenen. Ze deed even mee, maar zei daarna een paar keer dat ze dit niet wilde en dat ze een vriend heeft. Hij heeft ook aan haar borsten gezeten toen hij haar zoende. Dit was onder haar shirt, op haar beha. Hij kneep een beetje in haar borst. Het zoenen stopte nadat [slachtoffer 1] haar gezicht van hem wegtrok. [slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat verdachte vervolgens iets uit zijn broekzak pakte. Vennoedelijk een condoom. Ze heeft meerdere keren gezegd dat zij dit niet wilde en dat zij een vriend heeft. Verdachte zei dat ze zich moest omdraaien. Ze verzette zich, maar hij hield haar vast bij haar heupen, draaide haar om en duwde haar voorover. Hij trok haar broek en string naar beneden tot haar knieën en penetreerde haar vaginaal. Tijdens de penetratie sloeg hij haar twee keer op haar kont. [slachtoffer 1] wilde dat het zo snel mogelijk klaar was en heeft zich niet meer verzet. Toen het klaar was, hees ze haar broek omhoog en rende ze weg. Ze hoorde verdachte nog
2 Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van 24 januari 2022, pagina's 1 tot en met 4.
3 Proces-verbaal aangifte van 8 februari 2022, pagina's 5 tot en met 15.
zeggen "oh, dus je hebt een vriend?". [slachtoffer 1] barstte vervolgens in huilen uit bij haar beste vriend
[naam 1].
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze verklaringen gedetailleerd en consistent. De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 1] dan ook betrouwbaar en merkt deze aan als bewijsmiddel.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat de verklaringen van [slachtoffer 1] op concrete onderdelen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen, namelijk de verklaring van getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) en de verklaring van getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2]).
[getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] met tranen in de ogen voor hem stond. Ze vertelde net te zijn verkracht door een jongen met een rode trui. [getuige 1] zag dat verdachte een rode trui droeg. Verder vertelde ze dat het in de wc was gebeurd en dat ze meerdere malen had aangegeven dat ze niet wilde.4
[getuige 2], het nichtje van [slachtoffer 1], heeft verklaard dat [slachtoffer 1] een beetje in paniek de trap op kwam rennen. Ze keek warrig. [getuige 2] groette haar nog, maar ze liep door en zei niets terug. Verdachte kwam er achteraan lopen. Even later vertelde [slachtoffer 1] aan [getuige 2] wat er was gebeurd. Ze had seks gehad tegen haar wil. Ze wilde dat helemaal niet, maar hij deed het gewoon. Hij zei tegen [slachtoffer 1] dat ze zich moest omdraaien en heeft toen seks met haar gehad.5
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer 1] verbale en non-verbale signalen van verzet en weerstand heeft gegeven en dat verdachte daaraan is voorbijgegaan. De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte de broek en slip van [slachtoffer 1] deels heeft uitgetrokken, tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij zich moest omdraaien, [slachtoffer 1] heeft omgedraaid, en haar voorover heeft geduwd. Met die handelingen, en door voorbij te gaan aan de signalen van weerstand en verzet, heeft verdachte [slachtoffer 1] gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder I ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 2
Op 7 januari 2021 heeft [slachtoffer 2] in een informatief gesprek verklaard dat ze op 6 januari 2021 bij een vriend, [naam 2], in Groningen bleef slapen. Ze kon op de bank liggen en heeft dat ook gedaan. Verdachte bleef ook slapen en lag bij [naam 2] in bed. Op een gegeven moment werd [slachtoffer 2] wakker en ging ze water drinken. Toen ze bij de bank terug kwam, lag verdachte daar. [slachtoffer 2] is toen bij [naam 2] in bed gaan liggen. Verdachte kwam ook in bed liggen. Op het moment dat ze bijna in slaap viel, begon verdachte aan haar te zitten. Ze probeerde hem met haar hand weg te duwen en zei dat ze moe was en wilde slapen. [naam 2] stapte uit bed.
Vervolgens bleef verdachte aan [slachtoffer 2] zitten. Hij ging met zijn vingers bij haar vagina en ging met zijn vinger ook in haar vagina. Hij deed hierbij de slip van [slachtoffer 2] wat aan de kant of naar beneden. Op een gegeven moment ging verdachte bovenop [slachtoffer 2] liggen. Hij pakte haar stevig vast en duwde zijn lul in haar vagina. Toen verdachte klaar was ging hij naast haar
4 Proces-verbaal van verhoor getuige van 14 maart 2022, pagina 55.
5Proces-verbaal van verhoor getuige van 16 maart 2022, pagina 135.
liggen en vroeg hij of ze wel aan de pil was en of er een morning afterpil geregeld moest worden.6
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring authentiek is en geen innerlijke tegenstrijdigheden bevat. De verklaring van [slachtoffer 2] is naar het oordeel van de rechtbank dus voldoende betrouwbaar en kan als bewijsmiddel worden gebruikt.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de verklaring van [slachtoffer 2] ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 3] (hierna: [getuige 3]) en [getuige 4] (hierna: [getuige 4]).
In de ochtend van 7 januari 2021 belde [slachtoffer 2] met [getuige 3]. [getuige 3] heeft over dit telefoongesprek verklaard dat [slachtoffer 2] haar vertelde dat verdachte bij haar in bed was komen liggen en zijn piemel bij haar erin heeft gestopt. Ze was verkracht. Ze zei dat ze het niet wilde. Volgens [getuige 3] was [slachtoffer 2] verdrietig en moest ze huilen. Ze was radeloos en wist niet wat ze moest doen.7
[getuige 4] heeft verklaard dat hij in bed lag en dat [slachtoffer 2] in de badkamer was. Verdachte ging toen op de slaapbank liggen. [slachtoffer 2] kwam eraan en zag dat en ging toen bij [getuige 4] in bed liggen. [getuige 4] merkte op enig moment dat verdachte bij hem en [slachtoffer 2] in bed kwam liggen. Toen is [getuige 4] op de bank gaan slapen. Hij werd wakker, omdat hij [slachtoffer 2] en verdachte hoorde praten. Verdachte vroeg aan [slachtoffer 2] of zij aan de pi1 zat. [slachtoffer 2] zei toen "dat had je je eerder moeten bedenken". Die ochtend belde [slachtoffer 2] [getuige 4]. Hij hoorde [slachtoffer 2] heel hard huilen. Ze zei dat ze was verkracht door verdachte en dat zij het absoluut niet wilde.8
Op grond van deze verklaringen, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, door haar slip opzij te schuiven en voorbij te gaan aan verbale en non-verbale signalen van verzet en weerstand. Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij in de periode van 22 januari 2022 tot en met 23 januari 2022 te Zwolle, door een andere feitelijkheid,
te weten door (wetende dat die [slachtoffer 1] onder invloed was van alcohol en niet meer nuchter was)
-
de broek en slip van die [slachtoffer 1] deels heeft uitgetrokken en
-
die [slachtoffer 1] heeft omgedraaid en voorover heeft geduwd en
-
voorbij is gegaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 1] en misbruik heeft gemaakt van zijn (fysieke) overwicht en
-
hierbij tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij zich moet omdraaien
6 Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden van 7 januari 2021, pagina's 148 tot en met 150.
7 Proces-verbaal van verhoor getuige van 17 maart 2022, pagina 178.
8 Proces-verbaal van verhoor getuige van 28 september 2022, pagina's 272 en 273.
[slachtoffer 1]
heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1],
-
de borsten van die [slachtoffer 1] te betasten en
-
zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] te brengen en
-
op de billen van die [slachtoffer 1] te slaan;
feit 2:
hij in de periode van 6 januari 2021 tot en met7
januari 2021 te Groningen, door een andere feitelijkheid,
te weten door (wetende dat die [slachtoffer 2] onder invloed was van alcohol en niet meer nuchter was)
-
de slip van die [slachtoffer 2] deels opzij heeft geschoven en
-
voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer 2] en misbruik heeft gemaakt van zijn (fysieke) overwicht
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2],
door
-
de vagina van die [slachtoffer 2] te betasten en
-
een vinger in de vagina van die [slachtoffer 2] te brengen en
-
zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] te brengen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Er zijn geen feiten 9f omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feiten 1 en 2, telkens:
het misdrijf:
verkrachting.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte moet worden veroordeeld tot een
gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Aan het voorwaardelijke strafdeel moeten volgens de officier van justitie de voorwaarden worden verbonden zoals die in het reclasseringsadvies van 22 februari 2023 staan, te weten: een meldplicht en een gedragsinterventie die is gericht op cognitieve vaardigheden en het maken van adequate keuzes (SOLO training). Ook is als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wenselijk, aldus de officier van justitie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat bij de bepaling van de straf rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zo heeft hij een blanco strafblad en wordt in het reclasseringsadvies positief over hem gesproken. Hij heeft, zo staat in dat advies, huisvesting, een baan, een relatie, een positief en steunend sociaal netwerk en er doen zich geen financiële problemen voor. De reclassering schat het recidiverisico matig-laag in en raadt, vanwege de negatieve gevolgen die dat zal hebben op de huidige stabiliteit in verdachtes leven, het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, af. Volgens de raadsvrouw moet dit advies worden opgevolgd.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee verkrachtingen.
De eerste verkrachting vond plaats van 6 op 7 januari 2021 in Groningen. Verdachte was die
avond op bezoek bij een vriend. [slachtoffer 2] was ook aanwezig. [slachtoffer 2] kende verdachte alleen van naam en gezicht. Ze waren gezellig aan het borrelen. Zowel verdachte als [slachtoffer 2] besloten om bij hun (gezamenlijke) vriend te blijven slapen. Verdachte kroop op enig moment (ongevraagd) bij [slachtoffer 2] in bed en heeft, ondanks dat [slachtoffer 2] zei dat ze moe was en wilde slapen en hem met haar hand probeerde weg te duwen, seksuele handelingen bij haar verricht, waaronder het in de vagina brengen van zijn penis. Verdachte heeft daarbij geen condoom gebruikt, waardoor [slachtoffer 2] ook nog genoodzaakt was om testen te doen om soa, hiv en zwangerschap uit te sluiten.
De tweede verkrachting vond plaats van 22 op 23 januari 2022 tijdens een feest in een
bedrijfspand in Zwolle. Verdachte en [slachtoffer 1] ontmoetten elkaar daar voor het eerst. Aan het begin van de avond stelden ze zich voor aan elkaar, maar vervolgens brachten ze de avond los van elkaar door, totdat verdachte [slachtoffer 1] opeens bij de hand pakte en als een soort prooi meenam naar een onverlicht herentoilet op een lager gelegen verdieping. Hij heeft [slachtoffer 1] daar gedwongen tot het ondergaan van verschillende seksuele handelingen, waaronder het in de vagina brengen van zijn penis.
Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], voor wie het een zeer heftige en vernederende gebeurtenis moet zijn geweest. Daarnaast zorgen dergelijke misdrijven voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
[slachtoffer 2] heeft ter terechtzitting verklaard dat zij nog altijd kampt met slaapproblemen. Ook is
ze altijd op haar hoede voor jongens. Ze vertrouwt ze niet meer. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring en de schriftelijke toelichting op haar schadevordering blijkt dat [slachtoffer 1] een zware periode achter de rug heeft. Ze had vaak nare dromen (over verdachte) en veel stress. Vanwege aanhoudende spanningsklachten is ze in therapie gegaan. Nog steeds staat ze onder begeleiding van een therapeutisch coach.
Verdachte heeft niet nagedacht over de mogelijke gevolgen voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], maar zich slechts laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Bij de keuze voor de op te leggen straf en het bepalen van de hoogte ervan heeft de rechtbank acht geslagen op de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten. Hier geldt als uitgangspunt dat voor verkrachting met een beperkte mate van dwang een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden wordt opgelegd. Dit uitgangspunt geldt voor een first offender.
De rechtbank realiseert zich dat een dergelijke straf grote gevolgen voor verdachte zal hebben, maar zij is vanwege de ernst van de gepleegde feiten van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zij zal verdachte dus, zoals ook geëist door de officier van justitie, een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, zij het van kortere duur. De rechtbank houdt daarbij rekening met de leeftijd van verdachte en heeft daarnaast acht geslagen op zijn justitiële documentatie. Hieruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Hij is wel een keer eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar dit betreft een strafbeschikking van 7 april 2021, waarbij hem een geldboete van € 480,00 is opgelegd wegens overtreding van artikel 20 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Gelet hierop is, voor zover het om feit 1 gaat, artikel 63 Sr van toepassing.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, passend en geboden is. De tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, moet hiervan worden afgetrokken.
De rechtbank acht het, anders dan de officier van justitie, niet noodzakelijk om de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel te verbinden. Het is de rechtbank namelijk niet gebleken dat verdachte een hulpvraag of
-behoefte heeft en aldus dat hij voldoende intrinsiek gemotiveerd is om hieraan mee te willen werken. Daarnaast ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op te leggen, omdat hij tijdens de zitting heeft verklaard geen contact meer met hen te willen en ook niet is gebleken dat hij na de gepleegde feiten (ongewenst) contact met hen heeft gezocht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).

7.De schade van benadeelden

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich, allebei bijgestaan door mr. M. Bennami, juridisch adviseur in Heerde, als benadeelde partijen gevoegd in dit strafproces.
[slachtoffer 1] heeft een bedrag van € 12.476,47 aan materiële schade gevorderd. Dit bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
medische kosten € 994,25;
reiskosten € 219,72;
studievertraging € 11.237,50;
telefoon/porti € 25,00.
Ook heeft [slachtoffer 1] een bedrag van€ 12.500,00 aan immateriële schade gevorderd. In totaal heeft [slachtoffer 1] dus een bedrag van€ 24.976,47 gevorderd, te venneerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
[slachtoffer 2] heeft een bedrag van€ 596,45 aan materiële schade gevorderd. Dit bedrag is opgebouwd uit de volgende posten:
eigen risico € 371,19;
reiskosten € 225,26.
[slachtoffer 2] heeft daarnaast een bedrag van € 12.500,00 aan immateriële schade gevorderd. In totaal heeft [slachtoffer 2] dus een bedrag van€ 13.096,45 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gevorderde materiële en immateriële schade moet worden toegewezen. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om telkens de schadevergoedingsmaatregel, inclusief vervangende gijzeling, op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de door [slachtoffer 1] gevorderde materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de studievertragingsschade. Volgens de raadsvrouw is die schadepost onvoldoende onderbouwd.
Met betrekking tot de door [slachtoffer 2] gevorderde materiële schade heeft de raadsvrouw zich ook gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schade aangevoerd dat de rechterlijke uitspraken die ter onderbouwing van het schadebedrag zijn overgelegd, niet vergelijkbaar zijn met de onderhavige gevallen. Zij heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat een sterke matiging moet plaatsvinden.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te
staan dat verdachte door de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partijen. Hieronder gaat de rechtbank afzonderlijk in op de door hen gevorderde materiële en immateriële schade alsook op de gevorderde proceskosten.
7.
./.1 De door [slachtoffer 1] gevorderde materiële schade post 1:medische kosten
De rechtbank stelt vast dat deze schadepost voldoende is onderbouwd, terwijl de vordering door of namens verdachte niet is betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van€ 994,25.
post 2:reiskosten
De rechtbank is van oordeel dat een deel van de gevorderde reiskosten, namelijk de reiskosten die zien op het bezoeken van de advocaat van€ 30,36, geen rechtstreekse schade betreft die door het bewezenverklaarde feit is veroorzaakt. De rechtbank zal deze reiskosten naar de advocaat bij punt 7.4.4 beoordelen.
De overige gevorderde reiskosten van in totaal€ 189,36 zal de rechtbank toewijzen, nu zij voldoende zijn onderbouwd en door of namens verdachte niet zijn betwist.
post 3:studievertraging
Naar het oordeel van de rechtbank is deze schadepost onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadepost alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
post 4:telefoon/porti
De rechtbank stelt vast dat ook deze schadepost voldoende is onderbouwd, terwijl de vordering door of namens verdachte niet is betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van€ 25,00.
7.4.2
De door [slachtoffer 2] gevorderde materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de betreffende schadeposten voldoende zijn onderbouwd, terwijl de vordering door of namens verdachte niet is betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van€ 596,45.
7.4.3
De door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde partijen schade hebben geleden. De rechtbank is, net als de raadsvrouw, van oordeel dat de overgelegde
rechterlijke uitspraken niet vergelijkbaar zijn. De rechtbank stelt de omvang van de schade naar billijkheid vast op€ 7.000,00 en zal de vorderingen telkens voor dat deel toewijzen.
Gelet op het bovenstaande wordt de vordering van [slachtoffer 1] toegewezen tot een bedrag van
€ 8.208,61, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 23 januari 2022. De vordering van [slachtoffer 2] wordt toegewezen tot een bedrag van€ 7.596,45, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 7 januari 2021. In het overige door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gevorderde verklaart de rechtbank hen niet-ontvankelijk.
7../.
4 De gevorderde proceskosten
[slachtoffer 1] heeft een bedrag van€ 6,50 aan proceskosten gevorderd (reiskosten rechtbank en parkeerkosten). Zoals hierboven, bij punt 7.4.1, post 2, is venneld, zijn de reiskosten naar de advocaat van€ 30,36 ook aan te merken als proceskosten. Nu [slachtoffer 1] procedeert met een gemachtigde, te weten mr. Bennami, komen deze reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking en worden daarom afgewezen (ECU :NL:HR:2023 :414).
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht. ·
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 76 dagen gijzeling voor wat betreft de vordering van [slachtoffer 1] en met 72 dagen gijzeling voor wat betreft de vordering van [slachtoffer 2], waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1 en 2, telkens:
het misdrijf:
verkrachting;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder I en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene voorwaarde niet is nagekomen:
stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf g·eheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1](feit 1) van een bedrag van€ 8.208,61 (€ 1.208,61 aan materiële schade en€ 7.000 aan immateriële schade), te venneerderen met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2022;
veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van€ 8.208,61, te venneerderen met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2022 ten behoeve van de benadeelde partij, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 76 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daannee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen; bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van€ 16.737,00 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst af de als proceskosten opgevoerde€ 36,86;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2](feit 2) van een bedrag van€ 7.596,45 (€ 596,45 aan materiële schade en€ 7.000 aan immateriële schade), te venneerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2021;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van€ 7.596,45, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2021 ten behoeve van de benadeelde partij, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 72 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor een deel van€ 5.500,00 niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. G.M.J. Vijftigschild en
mr. M.S. de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2023.
Buiten staat
Mr. M.S. de Waard is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.