3.2De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank stelt voorop dat de ontnemingsprocedure een voortzetting is van de hoofdzaak
(de strafzaak). Het onderzoek in de ontnemingsprocedure beperkt zich tot de vraag of sprake
is van wederrechtelijk verkregen voordeel en zo ja, hoe hoog dat voordeel moet worden
geschat. Het vonnis in de strafzaak dient daarbij als uitgangspunt te worden genomen. De
ontnemingsrechter is gebonden aan het oordeel van de rechter in de hoofdzaak.
Voor zover het de veroordeelde voor ogen staat een heroverweging van het vonnis in de hoofdzaak te bewerkstelligen, overweegt de rechtbank dat daar in de ontnemingsprocedure geen ruimte voor is.
De verdediging heeft, in het bijzonder bij haar toelichting op het verweer, een groot aantal stukken overgelegd, waarvan zonder nadere toelichting niet duidelijk is ter onderbouwing van welk(e) aspect(en) van het betoog die zijn overgelegd. De rechtbank merkt op dat zij geen acht zal slaan op stukken die in het namens de veroordeelde gevoerde - schriftelijke en mondelinge – betoog in het kader van de onderbouwing van diens standpunt niet duidelijk zijn toegelicht en/of waarnaar in dat kader niet uitdrukkelijk is verwezen.
Grondslag ontnemingsvordering
De rechtbank overweegt over de grondslag van de ontnemingsvordering als volgt.
De rechtbank staat voor de vraag of de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van een of meerdere strafbare feiten.
De veroordeelde is veroordeeld voor (kort gezegd) gewoontewitwassen. De medeveroordeelde is onder andere veroordeeld voor (kort gezegd) niet-ambtelijke omkoping, valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. De veroordeelde en de medeveroordeelde hebben ten gevolge van de door de medeveroordeelde gepleegde niet-ambtelijke omkoping en valsheid in geschrift bedragen ontvangen. In voornoemd vonnis heeft de rechtbank overwogen dat de veroordeelde een totaalbedrag van € 267.420,54 heeft witgewassen. De officier van justitie heeft in haar gewijzigde vordering aansluiting gezocht bij dat bedrag.
De rechtbank overweegt dat het strafbare feit witwassen niet zonder meer voordeel heeft opgeleverd. Het is aan het openbaar ministerie om uiteen te zetten welke bedragen daadwerkelijk door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde gewoontewitwassen wederrechtelijk zijn verkregen. Dat heeft de officier van justitie onvoldoende gedaan. De rechtbank neemt gelet op het voorgaande als grondslag voor de ontnemingsvordering de in het vonnis van de medeveroordeelde onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde niet-ambtelijke omkoping en valsheid in geschrift.
Uit het vonnis van de medeveroordeelde volgt dat de medeveroordeelde ten aanzien van feit 1 in de periode van 18 december 2015 tot en met 14 november 2017 een bedrag van
€ 111.753,00 namens de veroordeelde heeft gefactureerd aan [bedrijf 2] en [bedrijf 3] en zij voornoemd bedrag in totaal hebben overgemaakt op de rekening van de veroordeelde. Ten aanzien van feit 2 volgt uit het vonnis dat de medeveroordeelde in de periode van 1 januari 2016 tot en met 14 november 2017 een bedrag van € 46.200,00 namens de veroordeelde heeft gefactureerd aan [bedrijf 4] en [bedrijf 5] en zij voornoemd bedrag in totaal hebben overgemaakt op rekening van de veroordeelde. Tot slot heeft de veroordeelde een bedrag van € 37.510,00 gefactureerd aan [bedrijf 1] B.V., welk bedrag eveneens op de bankrekening van de veroordeelde is ontvangen. Dit heeft geresulteerd in een totaalbedrag van € 195.463,00 overgemaakt op de bankrekening van de veroordeelde.
Vanaf de bankrekening van de veroordeelde werd het geldbedrag overgemaakt op, onder andere, de privébankrekening van de medeveroordeelde en de bankrekening van de V.O.F. [bedrijf 6]. De medeveroordeelde heeft in deze periode feitelijk de zeggenschap gehad binnen de veroordeelde en de V.O.F. [bedrijf 6], waaronder het beheer over de bankrekeningen. Vanuit de V.O.F. [bedrijf 6] werd het geldbedrag zonder deugdelijke reden uitgekeerd aan de medeveroordeelde en zijn gezin. De medeveroordeelde heeft het ontvangen geldbedrag onder andere uitgegeven aan levensonderhoud en andere privéuitgaven.
Dat alles maakt dat de veroordeelde en de V.O.F. [bedrijf 6] in ieder geval vanaf 18 december 2015 hebben gefungeerd als vehikel om het geldbedrag in het privévermogen van de medeveroordeelde te krijgen.
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde en de medeveroordeelde in de periodes van 18 december 2015 tot en met 14 november 2017 en van 1 januari 2016 tot en met 14 november 2017 een totaalbedrag van € 195.463,00 aan wederrechtelijk verkregen voordeel uit niet-ambtelijke omkoping hebben genoten.
Op zichzelf is juist het standpunt van de raadsman dat rechtmatige werkzaamheden voor derden niet als wederrechtelijk voordeel kunnen worden aangemerkt. Uit het vonnis en het vorenstaande volgt echter dat de rechtbank vaststelt dat (gepretendeerde) werkzaamheden in het kader van de niet-ambtelijke omkoping niet als rechtmatige werkzaamheden worden aangemerkt en dat opbrengsten die de veroordeelde en de medeveroordeelde daaruit hebben ontvangen, in beginsel in volle omvang als wederrechtelijk verkregen voordeel moeten worden aangemerkt. Daarmee strandt het verweer van de verdediging.
Kosten
De rechtbank overweegt dat gemaakte kosten die in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict, op grond van artikel 36e lid 8 Sr in aanmerking komen voor aftrek van het voordeel. De rechtbank overweegt over de door de raadsman aangevoerde kosten als volgt.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het standpunt van de verdediging over de afgedragen btw dat, mocht dit onverplicht afgedragen zijn, de veroordeelde en de medeveroordeelde zich op dit punt met de fiscus dienen te verstaan.
De door de medeveroordeelde terugbetaalde leningen staan niet in rechtstreeks verband tot het begaan van de strafbare feiten, aangezien deze leningen zijn verstrekt nadat de veroordeelde het voordeel heeft genoten uit de niet-ambtelijke omkoping.
De overige kosten zijn door de verdediging onvoldoende inzichtelijk gemaakt waardoor de rechtbank niet kan vaststellen of deze kosten in rechtstreeks verband staan tot het begaan van de strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen kosten zijn die in mindering moeten worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Omvang wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank stelt op grond van wettige bewijsmiddelen de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 195.463,00.