ECLI:NL:RBOVE:2023:3181

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
81.038569.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belastingfraude en vervalsing van documenten

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude en het beschikbaar stellen van vervalste documenten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 240 uren. De verdachte, geboren in 1958, heeft in de periode van 27 juni 2019 tot en met 15 augustus 2019 opzettelijk een vervalst vonnis van de rechtbank Midden-Nederland ter beschikking gesteld aan de Belastingdienst, met als doel te weinig belasting te laten heffen. Daarnaast heeft hij in de periode van 19 april 2017 tot en met 1 oktober 2021 opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting gedaan over de jaren 2016 tot en met 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft de feiten wettig en overtuigend bewezen geacht, terwijl de verdediging geen bewijsverweer heeft gevoerd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft de strafmaat bepaald op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met het fiscale nadeel dat de verdachte heeft veroorzaakt, dat op € 70.332,- is geschat. De verdachte heeft eerder geen strafblad en heeft een betalingsregeling getroffen met de Belastingdienst. De rechtbank heeft de verdachte een waarschuwing gegeven voor de toekomst en de straf opgelegd als een combinatie van een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 81.038569.22 (P)
Datum vonnis: 20 april 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1958 in [geboorteplaats],
wonende aan [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 april 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.J. Hart en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. P.J. Verbeek, advocaat in Ede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 27 juni 2019 tot en met 15 augustus 2019 opzettelijk een vervalst
geschrift (een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 3 mei 2017) ter beschikking heeft gesteld aan de Belastingdienst, zodat te weinig belasting werd geheven;
feit 2: in de periode van 19 april 2017 tot en met 1 oktober 2021 opzettelijk onjuiste
aangiften inkomstenbelasting heeft gedaan over de jaren 2016 tot en met 2020, zodat te weinig belasting werd geheven.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 juni 2019 tot en met
15 augustus 2019 te Veenendaal en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander of anderen en/of alleen,
als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging
beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of (andere) gegevensdragers en/of
de inhoud daarvan, deze opzettelijk in valse en/of vervalste vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld en/of doen/laten stellen,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) een vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland met het rolnummer C/16/428533 / HA ZA 16-917 d.d. 3 mei 2017 (DOC-003, pag. 2-5) ter beschikking gesteld en/of doen/laten stellen aan (een ambtenaar van) de
Belastingdienst,
bestaande de valsheid/valsheden hierin dat in/aan dat vonnis (DOC-003) (onder
meer)
- als zaaksnummer 428533 is opgenomen, en/of
- ( in de koptekst) als datum van het vonnis 23 mei 2017 is opgenomen, en/of
- diverse paragrafen zijn verwijderd (paragrafen 4.4, 4.5 en 4.6) en/of zijn gewijzigd
(paragrafen 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 5.2 en 5.3), en/of
- paragraaf 5.4 is toegevoegd (waarin de rechtbank de vordering van [naam]
toewijst), en/of
- paragraaf 5.5 is toegevoegd (waarin de rechtbank oordeelt dat [verdachte] genoegzaam
heeft aangetoond dat hij diverse schulden van [naam] heeft betaald die dateerden van voor het huwelijk), en/of
- paragraaf 6 is toegevoegd (waarin de rechtbank met terugwerkende kracht per 31
december 2016 een partneralimentatie toekent aan [naam] en/of [verdachte] het recht geeft om deze partneralimentatie te verrekenen met een openstaande schuld van 61.000 euro over de jaren 2017, 2018 en 2019);
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
feit 2:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 april 2017 tot en
met 1 oktober 2021 te Veenendaal en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale)
aangifte(n) voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over:
- het jaar 2016 (DOC-035 en/of DOC-036), en/of
- het jaar 2017 (DOC-038 en/of DOC-039, en/of DOC-040 en/of DOC-041) en/of
- het jaar 2018 (DOC-042 en/of DOC-043), en/of
- het jaar 2019 (DOC-044 en/of DOC-045), en/of
- het jaar 2020 (DOC-047 en/of DOC-048),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft verdachte (telkens) op/in het/de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde/ingediende aangifte(n) Inkomstenbelasting over genoemde(e) ja(a)r(en) een onjuist/te laag bedrag aan belastbaar inkomen opgegeven (wegens ten onrechte opgevoerde alimentatiebetalingen),
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
feit 1:
  • een geschrift, zijnde de ingekomen reactie van verdachte op het verzoek van de belastingdienst om informatie ten aanzien van de inkomstenbelasting, met als bijlage het vervalste vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland met het rolnummer C/16/428533 / HA ZA 16-917 d.d. 3 mei 2017, genummerd als DOC-003;
  • een geschrift, zijnde een brief van de Rechtbank Midden-Nederland van 19 oktober 2021 met als bijlage het authentieke vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland met het rolnummer C/16/428533 / HA ZA 16-917 d.d. 3 mei 2017, genummerd als DOC-009;
  • het proces-verbaal betreft bewijswijzer, genummerd als PSF 70797 Bewijswijzer, pagina 5;
  • de bekennende verklaring van verdachte, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 april 2023.
feit 2:
  • een geschrift, zijnde de ambtsedige verklaring inkomstenbelasting 2016 van
  • een geschrift, zijnde de ambtsedige verklaring inkomstenbelasting 2016 van
  • een geschrift, zijnde de ambtsedige verklaring inkomstenbelasting 2017 van
  • een geschrift, zijnde de ambtsedige verklaring inkomstenbelasting 2017 van
  • een geschrift, zijnde de ambtsedige verklaring inkomstenbelasting 2017 van
  • een geschrift, zijnde de ambtsedige verklaring inkomstenbelasting 2017 van
  • een geschrift, zijnde de ambtsedige verklaring inkomstenbelasting 2018 van 13 december 2021 met bijlage, genummerd als DOC-022;
  • een geschrift, zijnde de ambtsedige verklaring inkomstenbelasting 2019 van 13 december 2021 met bijlage, genummerd als DOC-024;
  • een geschrift, zijnde de ambtsedige verklaring inkomstenbelasting 2019 van 13 januari 2022 met bijlage, genummerd als DOC-025;
  • een geschrift, zijnde de ambtsedige verklaring inkomstenbelasting 2020 van 13 december 2021 met bijlage, genummerd als DOC-027;
  • de bekennende verklaring van verdachte, zoals opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 april 2023.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1:
hij in de periode van 27 juni 2019 tot en met 15 augustus 2019 in Nederland, als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of (andere) gegevensdragers en/of de inhoud daarvan, deze opzettelijk in valse vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld,
immers heeft verdachte een vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland met het rolnummer C/16/428533 / HA ZA 16-917 d.d. 3 mei 2017 ter beschikking gesteld aan een ambtenaar van de Belastingdienst, bestaande de valsheid hierin dat in dat vonnis onder meer
- als zaaksnummer 428533 is opgenomen en
- (in de koptekst) als datum van het vonnis 23 mei 2017 is opgenomen en
- diverse paragrafen zijn verwijderd (paragrafen 4.4, 4.5 en 4.6) en/of zijn gewijzigd
(paragrafen 4.1, 4.2, 4.3, 5.1, 5.2 en 5.3) en
- paragraaf 5.4 is toegevoegd (waarin de rechtbank de vordering van [naam]
toewijst) en
- paragraaf 5.5 is toegevoegd (waarin de rechtbank oordeelt dat [verdachte] genoegzaam
heeft aangetoond dat hij diverse schulden van [naam] heeft betaald die
dateerden van voor het huwelijk) en
- paragraaf 6 is toegevoegd (waarin de rechtbank met terugwerkende kracht per 31
december 2016 een partneralimentatie toekent aan [naam] en/of [verdachte] het
recht geeft om deze partneralimentatie te verrekenen met een openstaande schuld
van 61.000 euro over de jaren 2017, 2018 en 2019),
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
feit 2:
hij op meer tijdstippen in de periode van 19 april 2017 tot en met 1 oktober 2021 in Nederland, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten meer digitale aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over:
- het jaar 2016 en
- het jaar 2017 en
- het jaar 2018 en
- het jaar 2019 en
- het jaar 2020,
(telkens) onjuist heeft gedaan, immers heeft verdachte telkens in het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst ingeleverde/ingediende aangiften Inkomstenbelasting over genoemde jaren een onjuist/te laag bedrag aan belastbaar inkomen opgegeven (wegens ten onrechte opgevoerde alimentatiebetalingen), terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 68 lid 1 en 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
het misdrijf:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
feit 2:
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf passend is. De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de hoogte van de taakstraf en de duur van de voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door stelselmatig alimentatiekosten in aftrek te nemen in zijn aangiften inkomstenbelasting, terwijl hij wist dat van een onderhoudsverplichting geen sprake was. De belastingdienst vroeg hem in juni 2019 de in aftrek genomen alimentatiekosten te onderbouwen. Verdachte had dit moment kunnen gebruiken om openheid van zaken te geven, maar verdachte is nog een stap verder gegaan. Verdachte heeft besloten om een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland te vervalsen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het authentieke vonnis op zijn werk (verdachte werkt als docent) met behulp van een geavanceerde printer heeft gescand en vervolgens inhoudelijk heeft bewerkt. Het bewerkte/valse vonnis heeft hij vervolgens aan de belastingdienst beschikbaar gesteld om de Belastingdienst op een dwaalspoor te zetten. Verdachte heeft daarmee tevens zijn ex-partner in diskrediet gebracht.
Hoewel de bewezenverklaring ziet op de periode vanaf 2016, volgt uit het dossier en uit de bekennende verklaring van verdachte dat hij over een langere periode (vanaf 2010 tot en met 2020) belastingfraude heeft gepleegd. Verdachte heeft in dit tijdsbestek van tien jaar talloze keren (soms zelfs vier keer per jaar) de keuze gemaakt om zichzelf te bevoordelen door het indienen van een onjuiste belastingaangifte. De overheid, en daarmee de samenleving, is als gevolg van de handelwijze van verdachte een fors bedrag aan belasting misgelopen. Alleen al voor de periode vanaf 2016 tot en met 2020 bedraagt het fiscale nadeel € 70.332,-. Naast het ontstane fiscale nadeel heeft verdachte bovendien bijgedragen aan het ondermijnen van de belastingmoraal, omdat hij de verantwoordelijkheden, die de belastingwet aan het doen van aangifte stelt, niet serieus heeft genomen. Daarnaast acht de rechtbank het bijzonder kwalijk dat verdachte schade heeft toegebracht aan het vertrouwen in de juistheid van de inhoud van gerechtelijke beslissingen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
In strafmatigende zin betrekt de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte, die in het pleidooi van de raadsman naar voren zijn gebracht, alsmede het feit dat verdachte ter zitting openheid van zaken heeft gegeven. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte een betalingsregeling met de Belastingdienst heeft getroffen. Verder weegt de rechtbank mee dat uit de justitiële documentatie van verdachte volgt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Alles afwegende, is de rechtbank – in lijn met het standpunt van de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat een werkstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd dient te worden. De eis van de officier van justitie inhoudende de maximale taakstraf van 240 uur, acht de rechtbank alleszins passend. Om recht te doen aan de ernst van de strafbare feiten, maar ook om verdachte een serieuze waarschuwing te geven voor de toekomst, zal de rechtbank hem daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden opleggen.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren, en daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis, als deze niet naar behoren wordt verricht, passend en geboden is.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
het misdrijf:
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
feit 2:
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
drie (3) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van twee (2) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. M. van Berlo en
mr. M.S. de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 april 2023.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst, locatie Amsterdam, met nummer 70979 (onderzoek Horwich). Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.