4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte verrichtte ten tijde van het ten laste gelegde feit als boekhouder diensten voor enkele ondernemingen waaraan [medeverdachte] was gelieerd. Uit dien hoofde was verdachte betrokken bij het opmaken van inhaalfacturen met betrekking tot de huur. Ook heeft verdachte inhaalfacturen opgesteld met betrekking tot een management fee op grond van een aanvulling op een managementovereenkomst (een allonge).
Ten aanzien van de allonge
Ten aanzien van het ten laste gelegde valselijk opmaken van de allonge d.d. 30 september 2014 overweegt de rechtbank het volgende.
De officier van justitie heeft er onder meer op gewezen dat uit onderzoek is gebleken dat de ten laste gelegde door [medeverdachte] ondertekende versie van de allonge geantedateerd is.
De rechtbank is van oordeel dat, nog daargelaten het antwoord op de vraag of de allonge vals is, op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij het opmaken van de ten laste gelegde versie van de allonge. De ten laste gelegde versie is in het dossier opgenomen als DOC-036. Ten aanzien van deze versie is (in AMB-012) geverbaliseerd dat deze ‘originele’ allonge als gescande pdf-file genaamd ‘[bestandsnaam]’ op twee verschillende locaties is aangetroffen, namelijk:
1. in de woning van [medeverdachte] op een desktop en opgeslagen op 14-08-2015 om 10:35 uur;
2. in het kantoor van verdachte op een gegevensdrager, als attachment meegestuurd op 14-08-2015 om 10:38:02 uur bij een e-mail van medeverdachte [medeverdachte] aan verdachte.
Daarnaast volgt uit het dossier dat verdachte wijzigingen heeft aangebracht – namelijk: spelfouten heeft hersteld – in een Word-versie van de allonge die [medeverdachte] op 17 augustus 2015 – dus nadat de ten laste gelegde pdf-file was opgeslagen – aan verdachte had gemaild. Verdachte heeft de versie met zijn wijzigingen vervolgens weer aan [medeverdachte] gemaild. De betreffende spelfouten zijn in de ten laste gelegde pdf-versie wel (nog) aanwezig.
Verdachte heeft verklaard dat hij geen betrokkenheid heeft gehad bij het opstellen van de ten laste gelegde pdf-versie.
Uit dit één en ander kan niet worden afgeleid dat verdachte enige bemoeienis heeft gehad met het opmaken/opstellen van het ten laste gelegde document. Immers, slechts kan worden vastgesteld dat verdachte de ten laste gelegde versie van de allonge (een pdf-file, DOC-036) heeft ontvangen, niet dat hij wijzigingen aan dit bestand heeft aangebracht.
De rechtbank spreekt verdachte daarom van dit onderdeel vrij.
Ten aanzien van inhaalfacturen met betrekking tot de huur
In dit verband gaat het om inhaalfacturen van [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3]) aan [bedrijf 1] en van [bedrijf 1] aan respectievelijk [bedrijf 4] B.V., [bedrijf 5] B.V. en [bedrijf 6] B.V. (welke drie laatstgenoemde B.V.’s hierna zullen worden aangeduid als: [bedrijven] B.V.’s), met betrekking tot huurtermijnen (DOC-013b-1 en DOC-014b-1 en DOC-015b-1 en DOC-025h). De hiervoor genoemde rechtspersonen betreffen alle vennootschappen waarvan [medeverdachte] (ultimo) bestuurder was. Uit het dossier, waaronder de verklaring van verdachte, volgt dat verdachte deze facturen heeft opgesteld op verzoek van [medeverdachte].
Volgens de officier van justitie zijn deze facturen vals, omdat geen onderliggende bewijsstukken zijn aangetroffen, zoals huurovereenkomsten, die ten grondslag liggen aan de facturatie. Verder wijst de officier van justitie erop dat de facturen zijn opgemaakt vlak voor het faillissement van [bedrijven] B.V.’s, zodat het kennelijke doel van de facturen is geweest de rekening-courantpositie van [bedrijf 1] ten opzichte van [bedrijven] B.V.’s te verbeteren.
De rechtbank is van oordeel dat, daargelaten het antwoord op de vraag of de ten laste gelegde facturen vals zijn, niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte opzet heeft gehad op enigerlei (vermeend) valselijk opmaken. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Voor bewezenverklaring van het valselijk opmaken van de ten laste gelegde facturen is opzet van de verdachte vereist. Uit de tenlastelegging en het dossier volgt dat het verwijt is dat de facturen intellectueel vals zijn, dat wil zeggen: de inhoud van de facturen zou niet overeen stemmen met de werkelijkheid. Voor bewezenverklaring van dit verwijt is dus vereist dat degene die het geschrift heeft opgemaakt wist, althans bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard (voorwaardelijk opzet) dat de inhoud onjuist was.
Verdachte heeft verklaard in zijn schriftelijke verklaring (gevoegd bij de brief van zijn advocaat aan deze rechtbank d.d. 29 augustus 2018), die hij heeft aangevuld ter zitting, dat hij, nadat [medeverdachte] hem opdracht gaf om de facturen op te maken, in eerste instantie wel vraagtekens had bij die facturen en daarom [medeverdachte] om een toelichting vroeg. [medeverdachte] heeft verdachte voorgehouden dat de facturen betrekking hadden op daadwerkelijke financiële verplichtingen tussen zijn ondernemingen onderling. [medeverdachte] stuurde verdachte daartoe een e-mail met toelichting omtrent de huurovereenkomsten (DOC-072). Volgens verdachte correspondeerde de facturering met de grootboekkaarten en met de gebruikelijke afspraken en financiële stromen binnen de groep van ondernemingen van [medeverdachte]. De inkomsten werden ontvangen in [bedrijven] B.V.s terwijl de kosten werden gedragen door moedervennootschap [bedrijf 3], die deze doorberekende aan [bedrijf 1], die deze op haar beurt weer doorberekende aan [bedrijven] B.V.’s. Dit geschiedde door verrekening in rekening-courant. Verdachte had na de toelichting van [medeverdachte] nog steeds bedenkingen ten aanzien van de grondslag voor de winstmarge die Hollandsche Investeringsmaatschappij B.V. (een andere rechtspersoon waarvan [medeverdachte] bestuurder was) volgens [medeverdachte] moest krijgen, maar die winstmarge is uiteindelijk niet in de facturen meegenomen. Verdachte heeft verklaard op basis van dit één en ander ervan uit te zijn gegaan dat de te factureren bedragen correct waren en hij heeft de facturen vervolgens opgemaakt.
Uit de verklaring van verdachte kan worden afgeleid dat hij geen wetenschap heeft gehad van enige onjuistheid in de facturen en (dus) evenmin bewust een (aanmerkelijke) kans daarop heeft aanvaard. Ook overigens zijn daarvoor in het dossier onvoldoende aanknopingspunten te vinden. De omstandigheid dat de onderliggende huurovereenkomsten tussen [bedrijf 3] en [bedrijf 1] en tussen [bedrijf 1] en [bedrijven] B.V.’s niet zijn aangetroffen kan niet leiden tot bewezenverklaring van opzet van verdachte. De verklaring van verdachte dat hem op het moment van het opmaken van de facturen bekend was dat de faillissementen van [bedrijven] B.V.’s aanstaande waren, maakt dit één en ander niet anders.
Nu de rechtbank van oordeel is dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte opzet heeft gehad op het valselijk opmaken van de huurfacturen, spreekt de rechtbank verdachte ook van dit onderdeel vrij.
Ten aanzien van de inhaalfacturen met betrekking tot de management-fee
Uit het dossier, waaronder de verklaring van verdachte, blijkt dat verdachte naast de hiervoor genoemde inhaalfacturen huur ook ‘inhaalfacturen management fee’ (DOC-013c-1, DOC-014c-1, DOC-015c-1 en DOC-016) heeft opgesteld, wederom in opdracht van [medeverdachte]. Ook hierbij gaat het om facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] en van [bedrijf 1] aan [bedrijven] B.V.’s. Deze vonden hun oorsprong in de allonge op de managementovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 3], op basis waarvan – kort gezegd – [bedrijf 3], i.e. [medeverdachte] en zijn vrouw, aanvullende diensten in rekening kon brengen aan [bedrijf 1].
Volgens de officier van justitie heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van deze facturen, omdat de allonge (hiervoor reeds aangehaald als DOC-036) die als grondslag diende voor de facturen vals is.
De rechtbank is, onder verwijzing naar de hiervoor weergegeven overwegingen inzake opzet, van oordeel dat ook voor de inhaalfacturen management fee geldt dat, nog daargelaten de vraag of deze als vals bestempeld moeten worden, niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte opzet heeft gehad op dit (vermeend) valselijk opmaken.
Zoals al is overwogen, kan niet worden vastgesteld dat verdachte betrokken was bij het opmaken van de ten laste gelegde allonge. Ook overigens is op basis van het dossier niet gebleken dat verdachte wetenschap had van enige (vermeende) valsheid daarvan/-in. Verdachte heeft bij de FIOD verklaard dat hij het ten tijde van het opstellen van deze inhaalfacturen management fee niet eens was met de inhoud van deze facturen en de gang van zaken daaromtrent. Ter terechtzitting heeft verdachte zijn verklaringen nader geduid en gepreciseerd, in die zin dat hij zijn bedenkingen had over de ‘dubbele pet’ van [medeverdachte] als (indirect) bestuurder van alle bij de overeenkomst betrokken vennootschappen in samenhang met de omstandigheid dat de allonge zag op achteraf gemaakte afspraken, en dat zijn bedenkingen niet zagen op de vraag of de gefactureerde diensten wel of niet waren verleend. Verdachte heeft, zowel bij de FIOD als ter zitting, verklaard dat [medeverdachte] hem had verteld dat [medeverdachte] en zijn vrouw de gedeclareerde uren wel degelijk hadden gemaakt.
Verdachte is er dus blijkens zijn verklaring van uit gegaan dat de facturen zagen op werkelijke afspraken en kosten. De omstandigheid dat verdachte van [medeverdachte] geen nadere onderbouwing of verantwoording van de vermeende extra werkzaamheden van [medeverdachte] en diens vrouw heeft ontvangen en dat deze door de FIOD ook niet is aangetroffen, vormt nog geen reden om aan te nemen dat die verklaring van verdachte niet klopt. Datzelfde geldt, ook in dit verband, voor de bekendheid van verdachte met de op handen zijnde faillissementen van [bedrijven] B.V.’s.
De rechtbank spreekt verdachte gelet op het voorgaande eveneens vrij van het ten laste gelegde valselijk opmaken van de inhaalfacturen management fee.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte en zal verdachte integraal vrijspreken van het hem ten laste gelegde.