ECLI:NL:RBOVE:2023:3180

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
08-993142-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in valsheid in geschrifte zaak na onvoldoende bewijs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van valsheid in geschrifte. De verdachte was ten laste gelegd dat hij samen met een ander in de periode van 31 juli 2015 tot en met 17 augustus 2015 valsheid in geschrifte had gepleegd met betrekking tot een allonge en inhaalfacturen. De rechtbank heeft het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 3 september 2018, 27 mei 2021, 12 januari 2023 en 1 februari 2023 in acht genomen. De officier van justitie, mr. G.J. Heidema, vorderde een veroordeling, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.M. Veld, pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdediging voerde aan dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden en dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteerd moest worden in de op te leggen straf.

Na beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het ten laste gelegde feit had gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet betrokken was bij het opmaken van de ten laste gelegde documenten en dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op valsheid. De rechtbank sprak de verdachte integraal vrij van de beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-993142-17 (P)
Datum vonnis: 1 februari 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963 in [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 3 september 2018, 27 mei 2021, 12 januari 2023 en 1 februari 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.J. Heidema en van wat door verdachte en zijn raadsvrouwvrouw mr. A.M. Veld, advocaat te Assen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 31 juli 2015 tot en met 17 augustus 2015, samen met een ander valsheid in geschrifte heeft gepleegd ten aanzien van een allonge en (inhaal)facturen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 31 juli 2015 tot en met 17
augustus 2015, in de gemeente Emmen en/of Apeldoorn en/of Epse, althans
elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en),
althans alleen, - een allonge d.d. 30 september 2014 zoals opgenomen onder DOC-036; en/of - één of meerdere inhaalfactu(u)r(en) met betrekking tot de huur d.d. 31 juli 2015 en/of 1 augustus 2015 (DOC-013b-1 en/of DOC-014b-1 en/of DOC-015b-1 en/of DOC-025h); en/of - één of meerdere inhaalfactu(u)r(en) met betrekking tot een management fee d.d. 17 augustus 2015 (DOC-013c-1 en/of DOC-014c-1, DOC-015c-1 en DOC-016); (telkens) zijnde een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt/ laten opmaken of heeft vervalst/ laten vervalsen,
met het oogmerk om deze geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken, bestaande de valsheid hieruit dat: - de in de allonge opgenomen datum van ondertekening valselijk hierin is opgenomen; en/of - de in de inhaalfactu(u)r(en) opgenomen periode waarover huur en/of managementfee wordt berekend, niet juist zijn en deze zijn opgenomen om verrekening van de rekening-courant, in een later stadium mogelijk te maken;

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat de redelijke termijn (als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden) fors is overschreden. Sinds de eerste (regie)zitting in 2018 zijn vijf jaren verstreken. Dat de zaak van verdachte tot op heden niet inhoudelijk is behandeld komt omdat de zaak evenals de zaak van medeverdachte [medeverdachte] telkens is aangehouden vanwege de gezondheidstoestand van medeverdachte [medeverdachte]. Daarnaast is volgens de raadsvrouw het gelijkheidsbeginsel geschonden. Zij verwijst naar rechtspraak in zaken waarbij de redelijke termijn fors is overschreden en het Openbaar Ministerie zelf heeft verzocht om haar niet-ontvankelijk te verklaren. Dat had het Openbaar Ministerie in deze zaak ook moeten doen.
3.3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt - onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad - dat hij ontvankelijk is in de vervolging en dat het gelijkheidsbeginsel niet is geschonden, omdat het niet gaat om vergelijkbare zaken.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leidt, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Overschrijdingen van de redelijke termijn moeten worden verdisconteerd in de op te leggen straf. De rechtbank is voorts van oordeel dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. De door de raadsvrouw aangehaalde jurisprudentie vertoont onvoldoende gelijkenis met deze zaak.
De rechtbank verwerpt dan ook de verweren van de raadsvrouw.
Ook overigens is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
3.4
De schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
De bij de Belastingdienst bekende gegevens van medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) en aan hem gelieerde rechtspersonen riepen vragen op bij de inspecteur van de Belastingdienst. Dit werd mede veroorzaakt doordat [medeverdachte] geen aangiften inkomstenbelasting indiende en ook namens de aan hem gelieerde rechtspersonen geen belastingaangiften waren ingediend. Uit onderzoek door de belastinginspecteur kwam naar voren dat [medeverdachte] en de aan hem gelieerde vennootschappen gezamenlijk belastingschulden hadden tot een totaalbedrag van ruim € 7.000.000,-. De belastinginspecteur heeft brieven met vragen verstuurd en gesprekken gevoerd met verdachte (uit hoofde van zijn betrokkenheid als boekhouder van [bedrijf 1] B.V. (later [bedrijf 2] B.V., hierna te noemen: [bedrijf 1]), waarvan [medeverdachte] (ultimo) bestuurder was) en [medeverdachte]. Dit leverde in de visie van de inspecteur geen concrete en eenduidige antwoorden op en onderbouwende stukken werden nagenoeg niet overgelegd. Daarop heeft de belastinginspecteur een boekenonderzoek ingesteld bij enkele aan [medeverdachte] gelieerde vennootschappen. Bij dat onderzoek zijn diverse stukken aangetroffen, waaronder een allonge op een managementovereenkomst en een aantal inhaalfacturen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, namelijk het medeplegen van het valselijk opmaken van de allonge en de inhaalfacturen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft bepleit dat verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, nu de in de tenlastelegging opgenomen documenten niet vals zijn.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte verrichtte ten tijde van het ten laste gelegde feit als boekhouder diensten voor enkele ondernemingen waaraan [medeverdachte] was gelieerd. Uit dien hoofde was verdachte betrokken bij het opmaken van inhaalfacturen met betrekking tot de huur. Ook heeft verdachte inhaalfacturen opgesteld met betrekking tot een management fee op grond van een aanvulling op een managementovereenkomst (een allonge).
Ten aanzien van de allonge
Ten aanzien van het ten laste gelegde valselijk opmaken van de allonge d.d. 30 september 2014 overweegt de rechtbank het volgende.
De officier van justitie heeft er onder meer op gewezen dat uit onderzoek is gebleken dat de ten laste gelegde door [medeverdachte] ondertekende versie van de allonge geantedateerd is.
De rechtbank is van oordeel dat, nog daargelaten het antwoord op de vraag of de allonge vals is, op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij het opmaken van de ten laste gelegde versie van de allonge. De ten laste gelegde versie is in het dossier opgenomen als DOC-036. Ten aanzien van deze versie is (in AMB-012) geverbaliseerd dat deze ‘originele’ allonge als gescande pdf-file genaamd ‘[bestandsnaam]’ op twee verschillende locaties is aangetroffen, namelijk:
1. in de woning van [medeverdachte] op een desktop en opgeslagen op 14-08-2015 om 10:35 uur;
2. in het kantoor van verdachte op een gegevensdrager, als attachment meegestuurd op 14-08-2015 om 10:38:02 uur bij een e-mail van medeverdachte [medeverdachte] aan verdachte.
Daarnaast volgt uit het dossier dat verdachte wijzigingen heeft aangebracht – namelijk: spelfouten heeft hersteld – in een Word-versie van de allonge die [medeverdachte] op 17 augustus 2015 – dus nadat de ten laste gelegde pdf-file was opgeslagen – aan verdachte had gemaild. Verdachte heeft de versie met zijn wijzigingen vervolgens weer aan [medeverdachte] gemaild. De betreffende spelfouten zijn in de ten laste gelegde pdf-versie wel (nog) aanwezig.
Verdachte heeft verklaard dat hij geen betrokkenheid heeft gehad bij het opstellen van de ten laste gelegde pdf-versie.
Uit dit één en ander kan niet worden afgeleid dat verdachte enige bemoeienis heeft gehad met het opmaken/opstellen van het ten laste gelegde document. Immers, slechts kan worden vastgesteld dat verdachte de ten laste gelegde versie van de allonge (een pdf-file, DOC-036) heeft ontvangen, niet dat hij wijzigingen aan dit bestand heeft aangebracht.
De rechtbank spreekt verdachte daarom van dit onderdeel vrij.
Ten aanzien van inhaalfacturen met betrekking tot de huur
In dit verband gaat het om inhaalfacturen van [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3]) aan [bedrijf 1] en van [bedrijf 1] aan respectievelijk [bedrijf 4] B.V., [bedrijf 5] B.V. en [bedrijf 6] B.V. (welke drie laatstgenoemde B.V.’s hierna zullen worden aangeduid als: [bedrijven] B.V.’s), met betrekking tot huurtermijnen (DOC-013b-1 en DOC-014b-1 en DOC-015b-1 en DOC-025h). De hiervoor genoemde rechtspersonen betreffen alle vennootschappen waarvan [medeverdachte] (ultimo) bestuurder was. Uit het dossier, waaronder de verklaring van verdachte, volgt dat verdachte deze facturen heeft opgesteld op verzoek van [medeverdachte].
Volgens de officier van justitie zijn deze facturen vals, omdat geen onderliggende bewijsstukken zijn aangetroffen, zoals huurovereenkomsten, die ten grondslag liggen aan de facturatie. Verder wijst de officier van justitie erop dat de facturen zijn opgemaakt vlak voor het faillissement van [bedrijven] B.V.’s, zodat het kennelijke doel van de facturen is geweest de rekening-courantpositie van [bedrijf 1] ten opzichte van [bedrijven] B.V.’s te verbeteren.
De rechtbank is van oordeel dat, daargelaten het antwoord op de vraag of de ten laste gelegde facturen vals zijn, niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte opzet heeft gehad op enigerlei (vermeend) valselijk opmaken. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Voor bewezenverklaring van het valselijk opmaken van de ten laste gelegde facturen is opzet van de verdachte vereist. Uit de tenlastelegging en het dossier volgt dat het verwijt is dat de facturen intellectueel vals zijn, dat wil zeggen: de inhoud van de facturen zou niet overeen stemmen met de werkelijkheid. Voor bewezenverklaring van dit verwijt is dus vereist dat degene die het geschrift heeft opgemaakt wist, althans bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard (voorwaardelijk opzet) dat de inhoud onjuist was.
Verdachte heeft verklaard in zijn schriftelijke verklaring (gevoegd bij de brief van zijn advocaat aan deze rechtbank d.d. 29 augustus 2018), die hij heeft aangevuld ter zitting, dat hij, nadat [medeverdachte] hem opdracht gaf om de facturen op te maken, in eerste instantie wel vraagtekens had bij die facturen en daarom [medeverdachte] om een toelichting vroeg. [medeverdachte] heeft verdachte voorgehouden dat de facturen betrekking hadden op daadwerkelijke financiële verplichtingen tussen zijn ondernemingen onderling. [medeverdachte] stuurde verdachte daartoe een e-mail met toelichting omtrent de huurovereenkomsten (DOC-072). Volgens verdachte correspondeerde de facturering met de grootboekkaarten en met de gebruikelijke afspraken en financiële stromen binnen de groep van ondernemingen van [medeverdachte]. De inkomsten werden ontvangen in [bedrijven] B.V.s terwijl de kosten werden gedragen door moedervennootschap [bedrijf 3], die deze doorberekende aan [bedrijf 1], die deze op haar beurt weer doorberekende aan [bedrijven] B.V.’s. Dit geschiedde door verrekening in rekening-courant. Verdachte had na de toelichting van [medeverdachte] nog steeds bedenkingen ten aanzien van de grondslag voor de winstmarge die Hollandsche Investeringsmaatschappij B.V. (een andere rechtspersoon waarvan [medeverdachte] bestuurder was) volgens [medeverdachte] moest krijgen, maar die winstmarge is uiteindelijk niet in de facturen meegenomen. Verdachte heeft verklaard op basis van dit één en ander ervan uit te zijn gegaan dat de te factureren bedragen correct waren en hij heeft de facturen vervolgens opgemaakt.
Uit de verklaring van verdachte kan worden afgeleid dat hij geen wetenschap heeft gehad van enige onjuistheid in de facturen en (dus) evenmin bewust een (aanmerkelijke) kans daarop heeft aanvaard. Ook overigens zijn daarvoor in het dossier onvoldoende aanknopingspunten te vinden. De omstandigheid dat de onderliggende huurovereenkomsten tussen [bedrijf 3] en [bedrijf 1] en tussen [bedrijf 1] en [bedrijven] B.V.’s niet zijn aangetroffen kan niet leiden tot bewezenverklaring van opzet van verdachte. De verklaring van verdachte dat hem op het moment van het opmaken van de facturen bekend was dat de faillissementen van [bedrijven] B.V.’s aanstaande waren, maakt dit één en ander niet anders.
Nu de rechtbank van oordeel is dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte opzet heeft gehad op het valselijk opmaken van de huurfacturen, spreekt de rechtbank verdachte ook van dit onderdeel vrij.
Ten aanzien van de inhaalfacturen met betrekking tot de management-fee
Uit het dossier, waaronder de verklaring van verdachte, blijkt dat verdachte naast de hiervoor genoemde inhaalfacturen huur ook ‘inhaalfacturen management fee’ (DOC-013c-1, DOC-014c-1, DOC-015c-1 en DOC-016) heeft opgesteld, wederom in opdracht van [medeverdachte]. Ook hierbij gaat het om facturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] en van [bedrijf 1] aan [bedrijven] B.V.’s. Deze vonden hun oorsprong in de allonge op de managementovereenkomst tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 3], op basis waarvan – kort gezegd – [bedrijf 3], i.e. [medeverdachte] en zijn vrouw, aanvullende diensten in rekening kon brengen aan [bedrijf 1].
Volgens de officier van justitie heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van deze facturen, omdat de allonge (hiervoor reeds aangehaald als DOC-036) die als grondslag diende voor de facturen vals is.
De rechtbank is, onder verwijzing naar de hiervoor weergegeven overwegingen inzake opzet, van oordeel dat ook voor de inhaalfacturen management fee geldt dat, nog daargelaten de vraag of deze als vals bestempeld moeten worden, niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte opzet heeft gehad op dit (vermeend) valselijk opmaken.
Zoals al is overwogen, kan niet worden vastgesteld dat verdachte betrokken was bij het opmaken van de ten laste gelegde allonge. Ook overigens is op basis van het dossier niet gebleken dat verdachte wetenschap had van enige (vermeende) valsheid daarvan/-in. Verdachte heeft bij de FIOD verklaard dat hij het ten tijde van het opstellen van deze inhaalfacturen management fee niet eens was met de inhoud van deze facturen en de gang van zaken daaromtrent. Ter terechtzitting heeft verdachte zijn verklaringen nader geduid en gepreciseerd, in die zin dat hij zijn bedenkingen had over de ‘dubbele pet’ van [medeverdachte] als (indirect) bestuurder van alle bij de overeenkomst betrokken vennootschappen in samenhang met de omstandigheid dat de allonge zag op achteraf gemaakte afspraken, en dat zijn bedenkingen niet zagen op de vraag of de gefactureerde diensten wel of niet waren verleend. Verdachte heeft, zowel bij de FIOD als ter zitting, verklaard dat [medeverdachte] hem had verteld dat [medeverdachte] en zijn vrouw de gedeclareerde uren wel degelijk hadden gemaakt.
Verdachte is er dus blijkens zijn verklaring van uit gegaan dat de facturen zagen op werkelijke afspraken en kosten. De omstandigheid dat verdachte van [medeverdachte] geen nadere onderbouwing of verantwoording van de vermeende extra werkzaamheden van [medeverdachte] en diens vrouw heeft ontvangen en dat deze door de FIOD ook niet is aangetroffen, vormt nog geen reden om aan te nemen dat die verklaring van verdachte niet klopt. Datzelfde geldt, ook in dit verband, voor de bekendheid van verdachte met de op handen zijnde faillissementen van [bedrijven] B.V.’s.
De rechtbank spreekt verdachte gelet op het voorgaande eveneens vrij van het ten laste gelegde valselijk opmaken van de inhaalfacturen management fee.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte en zal verdachte integraal vrijspreken van het hem ten laste gelegde.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Berlo, voorzitter, mr. D. van den Berg en mr. L. Kesteloo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Broeks, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023.
Buiten staat
Mr. L. Kesteloo is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.