In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte, geboren in 1947 en wonende in Harlingen. De rechtbank heeft de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De procedure is behandeld op meerdere zittingen, waarbij de officier van justitie, mr. G.J. Heidema, de vordering heeft ingediend. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. D.J.P. van Omme en mr. C.T. van Weerd, heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De vordering van de officier van justitie was gericht op het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat geschat werd op € 726.640,-. Tijdens de zitting op 12 januari 2023 heeft de officier van justitie ook gevorderd om de vervolging van de verdachte te schorsen, wat in de strafzaak op 1 februari 2023 is uitgesproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het ontbreken van een veroordeling wegens een strafbaar feit de ontvankelijkheid van de ontnemingsvordering in de weg staat.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 1 februari 2023 door de meervoudige kamer voor strafzaken van de Rechtbank Overijssel, met mr. M. van Berlo als voorzitter en mr. D. van den Berg en mr. L. Kesteloo als rechters.