7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich over een periode van ongeveer een jaar schuldig gemaakt aan het verwerven van kinderporno, het bezit van kinderporno en het zich toegang verschaffen tot kinderporno. Bij kinderporno wordt op uitermate grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van de betrokken minderjarigen. Door zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van deze zeer grove schending van de belangen van die minderjarigen. Verdachte had zich moeten realiseren dat hij daardoor ook een bijdrage leverde aan het in stand houden van de wereldwijde, zeer kwalijke en zeer schadelijke industrie van de kinderpornografie. Verdachte heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van deze gevolgen en heeft zich uitsluitend laten leiden door zijn eigen (seksuele) behoeftes ten koste van anderen. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 20 juni 2023 volgt dat verdachte in het verleden niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 30 mei 2023 en van wat door de medewerker van de jeugdreclassering, de heer [medewerker jeugdreclassering] , op de zitting is verklaard. Uit die rapportage komt naar voren dat verdachte in het verleden ook slachtoffer is geworden van een zedendelict waarover hij niet eerder heeft durven praten. Uit een intakegesprek bij Transfore is naar voren gekomen dat bij verdachte is sprake van een depressieve stoornis. Tevens is er sprake van PTSS, zijn er problemen ten aanzien van het psychosociaal functioneren, omgevingsproblemen en problemen verband houdend met justitiële maatregelen. Het delictgedrag heeft geleid tot een verstoorde ontwikkeling op het gebied van seksualiteit en intimiteit, hetgeen als risicofactor geldt voor zijn verdere ontwikkeling.
Als beschermende factoren wordt de huisvesting, dagbesteding, relaties met familieleden, het sociaal netwerk en de houding van verdachte gezien.
Het risico op recidive wordt ingeschat als laag-gemiddeld, het risico op letselschade wordt ingeschat als laag en het risico op onttrekken aan de voorwaarden wordt ingeschat als laag.
Verdachte is inmiddels gestart met behandeling bij Transfore, bestaande uit een individueel Cognitieve Gedragstherapie-traject voor het hanteren van angst en somberheidsklachten en het opstellen van een positief levensplan.
De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen omdat verdachte een first-offender is, continuering van zijn schoolgang en een pedagogische aanpak wenselijk is. Geadviseerd wordt om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen waar de volgende bijzondere voorwaarden aan worden gekoppeld: begeleiding door (jeugd)reclassering, een (ambulante) behandeling door Transfore en het vermijden dat hij in aanraking komt met kinderpornografisch materiaal.
Ter zitting heeft [medewerker jeugdreclassering] de conclusies uit het rapport van de reclassering onderschreven. Hij heeft daaraan toegevoegd dat hij in zijn gesprekken met verdachte een jonge man ziet die kwetsbaar is en op sociaal emotioneel vlak soms naïef is. Hij ziet de meerwaarde in van een behandeling bij Transfore, maar ook in begeleiding van verdachte door de jeugdreclassering.
Het toe te passen sanctiestelsel
Verdachte was ten tijde van het bewezenverklaarde feit net meerderjarig. Ten aanzien van een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het begaan van de strafbare feiten meerderjarig is, maar nog niet de leeftijd van 23 jaren heeft bereikt, kan het adolescentenstrafrecht worden toegepast indien de omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan daartoe aanleiding geven.
De rechtbank zal in lijn met het advies van de reclassering het jeugdstrafrecht toepassen. Er zijn indicaties voor pedagogische mogelijkheden, aangezien verdachte thuiswonend is, deel uitmaakt van het gezin en de continuering van school nodig is. Ook de jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde, zijn kwetsbare persoonlijkheid en naïeve houding op sociaal emotioneel vlak zijn naar het oordeel van de rechtbank indicaties die maken dat een pedagogische aanpak voorop moet staan.
Strafoplegging
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan rekening met de ernst van de feiten, de persoon van de verdachte en met hetgeen in soortgelijke zaken wordt opgelegd.
De rechtbank is alles overziend van oordeel dat in deze zaak een taakstraf passend is.
Artikel 77ma Sr bepaalt onder meer – voor zover relevant - dat bij een zedenmisdrijf als waarvan in het onderhavige geval sprake is, niet langer een taakstraf kan worden opgelegd, tenzij
tevensjeugddetentie wordt opgelegd.
Het jeugdstrafrecht wordt gekenmerkt door de aparte positie die het inneemt binnen het Wetboek van Strafrecht. Zij kenmerkt zich door het pedagogische karakter ervan. Het doel van het jeugdstrafrecht is (her)opvoeding en resocialisatie. Het jeugdstrafrecht is steeds maatwerk, afhankelijk van de individuele situatie van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank heeft zich rekenschap gegeven van de omstandigheid dat toepassing van artikel 77ma Sr strijd kan opleveren met het bepaalde in artikel 37 lid 1 aanhef en onder b en art. 40 lid 4 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (afgekort: IVRK). Volgens deze artikelen zijn Staten verplicht om vrijheidsbeneming slechts als uiterste maatregel te hanteren en dienen zij ervoor te zorgen dat de strafrechtelijke aanpak van minderjarigen hun welzijn niet schaadt en in de juiste verhouding staat zowel tot hun omstandigheden als tot het strafbare feit.
In de onderhavige zaak verplicht artikel 77ma Sr tot het opleggen van een jeugddetentie naast een taakstraf. Op deze wijze is de taakstraf geen alternatief meer voor vrijheidsbeneming. Dat de jeugddetentie daarbij ook in voorwaardelijke vorm kan worden opgelegd, maakt dit niet anders. Ingeval verdachte opnieuw een strafbaar feit begaat, of eventueel de hem opgelegde bijzondere voorwaarden niet nakomt, is de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie weliswaar een reactie op die nieuwe omstandigheden, maar zij blijft wel het directe gevolg van- en daarmee onlosmakelijk verbonden met de oorspronkelijk opgelegde straf.
Tot slot kan toepassing van art. 77ma Sr strijd opleveren met het bepaalde in art. 40 lid 1 van het IVRK. Op grond van dit artikellid dienen Staten minderjarigen die worden verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld ter zake van een strafbaar feit zo te behandelen dat dit hun herintegratie en opbouwende rol in de maatschappij bevordert.
Met inachtneming van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte in dit specifieke geval geen gevangenisstraf dient te worden opgelegd, maar (alleen) een taakstraf, in de vorm van een werkstraf als pedagogische interventie, voor de duur van 100 uren. Om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich nogmaals aan het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken, zal de rechtbank van die taakstraf een gedeelte van 60 uren voorwaardelijk doen zijn met een proeftijd van 2 jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden als door de reclassering geadviseerd.