ECLI:NL:RBOVE:2023:3130

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
AWB_23_1417
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor de realisatie van een spottershill in Enschede

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, wordt het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, een inwoner van Enschede, afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die was verleend aan belanghebbende voor de realisatie van een tweede spottershill op een locatie in Enschede. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen aanleiding is om het verzoek toe te wijzen, omdat niet is gebleken dat het bestreden besluit evident onjuist is en er geen onomkeerbare schade aan de natuur en het landschap zal optreden door de grondtransporten die plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekster en belanghebbende afgewogen en concludeert dat de grondtransporten kunnen doorgaan. De uitspraak is gedaan op 3 augustus 2023, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/1417

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , uit Enschede, verzoekster,

en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigde: mr. ing. M.G. Stienstra.
Als derde-partij neemt aan het geschil deel:
[belanghebbende], uit Enschede, belanghebbende.

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster tegen de omgevingsvergunning voor het realiseren van een spottershill aan de [adres] , in Enschede
(de locatie). Bij besluit van 28 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder deze omgevingsvergunning aan belanghebbende verleend.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat bij de rechtbank is geregistreerd met zaaknummer ZWO 21/1933. Verweerder heeft in die zaak een verweerschrift, met dagtekening 29 december 2022, ingediend.
Op 28 juni 2023 heeft verzoekster een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft met een verweerschrift van 21 juli 2023 op dit verzoek gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 juli 2023 op zitting behandeld. Hierbij was namens verzoekster [naam 1] aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en R.H.J. Siers. Namens belanghebbende hebben [naam 2] en [naam 3] aan de zitting deelgenomen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in het bodemgeding niet.
Aanleiding
2.1
Bij brief van 20 februari 2020 heeft verzoekster bij verweerder een handhavingsverzoek ingediend. In deze brief vraagt zij verweerder om handhavend op te treden tegen:
- het in strijd met het bestemmingsplan inrichten van een (voormalig) weiland aan de [straatnaam] als gronddepot met mogelijk vervuilde grond; en
- het uitvoeren van grondtransportactiviteiten van het terrein van de voormalige (militaire) vliegbasis Twenthe naar het gronddepot en terug.
Verzoekster stelt in haar verzoek dat de voormalige vliegbasis wordt gebruikt als industrieterrein en dat de grond die van dat terrein naar het gronddepot wordt verplaatst mogelijk vervuild is.
2.2
Op 25 maart 2020 heeft verweerder het handhavingsverzoek voor wat betreft de grondtransportactiviteiten ter behandeling doorgestuurd naar het college van gedeputeerde staten van Overijssel. GS hebben vervolgens onderzocht of voor de transportactiviteiten
een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (wnb) is vereist vanwege de stikstofuitstoot die die activiteiten mogelijk veroorzaken. GS hebben geconcludeerd dat
dat niet het geval is en hebben bij besluit van 27 juli 2020 het verzoek om - op grond van
de Wnb - handhavend op te treden tegen het gebruiken van een voormalig weiland aan de [straatnaam] als gronddepot afgewezen. Bij besluit van 16 maart 2021 hebben GS het hiertegen door verzoekster gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, met aanvulling van de motivering van de afwijzing van het handhavingsverzoek. Tegen dit besluit op bezwaar heeft verzoekster beroep ingesteld, dat bij de rechtbank is geregistreerd met zaaknummer ZWO 21/697.
2.3
Bij besluit van 4 juni 2020 heeft verweerder het verzoek om handhavend op te treden tegen het inrichten van een (voormalig) weiland aan de [straatnaam] als gronddepot afgewezen. In dit besluit stelt verweerder dat geen sprake is van een gronddepot, maar van de realisatie van een zogenaamde (tweede) spottershill. Volgens verweerder betreft deze activiteit het aanleggen van een werk.
2.4
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 juni 2020 en ook heeft zij daartegen bij deze rechtbank een verzoek om voorlopige voorziening ingediend (zaaknummer AWB 20/1301).
2.5
Op 26 augustus 2020 heeft verzoekster bij de Omgevingsdienst Twente een melding gedaan van een milieudelict, inhoudende de illegale stort van vervuilde grond op de desbetreffende percelen aan de [straatnaam] .
2.6
Bij uitspraak van 28 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en verweerder opgedragen om binnen één week een handhavingsbesluit te nemen om te voorkomen dat verdere grondstromen naar het perceel aan de [straatnaam] plaatsvinden totdat op het bezwaar van verzoekster is beslist.
2.7
Naar aanleiding van de uitspraak van 28 augustus 2020 heeft verweerder bij besluit van 3 september 2020 belanghebbende gelast om geen grondstromen naar de spottershill te laten plaatsvinden totdat op het bezwaar van verzoekster tegen het besluit van 4 juni 2020 is beslist en duidelijk is hoe het verdere verloop rond de realisatie van de spottershill zal zijn.
2.8
Vervolgens heeft belanghebbende op 7 december 2020 bij verweerder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een (tweede) spottershill op de locatie. In deze aanvraag is onder meer aangegeven dat de spottershill wordt opgebouwd uit diverse partijen grond die afkomstig zijn van de Gebiedsontwikkeling Technology Base. Daarbij gaat het om deels verontreinigde grond die wordt ingepakt in folie en afgedekt
met een meter schone grond. De spottershill beslaat een oppervlakte van 3 tot 3,5 hectare
en heeft een hoogte van maximaal 10 meter.
2.9
Bij besluit van 27 mei 2021 heeft verweerder de motivering van het besluit van
4 juni 2020 gewijzigd en aangevuld. In dit besluit heeft verweerder het handhavingsverzoek met betrekking tot de inrichting van de locatie als een spottershill opnieuw afgewezen, omdat er concreet zicht op legalisatie bestaat.
2.1
Op basis van de aanvraag van 7 december 2020 heeft verweerder op 28 september 2021 het bestreden besluit genomen.
2.11
Bij besluit van 30 september 2021 heeft verweerder de besluiten van 4 juni 2020 en 27 mei 2021 ingetrokken en het handhavingsverzoek van verzoekster opnieuw afgewezen onder verwijzing naar de verleende omgevingsvergunning. Bij een tweede besluit van
30 september 2021 heeft verweerder de aan belanghebbende opgelegde last onder dwangsom ingetrokken.
2.12
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de intrekking van de last onder dwangsom. Ook heeft zij haar eerdere bezwaren tegen de besluiten van 4 juni 2020 en
27 mei 2021 naar aanleiding van het (eerste) besluit van 30 september 2021 met nadere gronden aangevuld.
Het bestreden besluit
3. In het bestreden besluit heeft verweerder aan belanghebbende een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan is bepaald’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)). De vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3°, van de Wabo. Daarbij heeft verweerder getoetst aan het bestemmingsplan ‘Buitengebied 1996’. Volgens dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming ‘Agrarisch gebied met landschappelijke waarden’. Volgens verweerder is de realisatie van de spottershill niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Aan het bestreden besluit ligt onder meer het document ‘Spottersheuvel, Ruimtelijke onderbouwing’ van 7 september 2021 (de ruimtelijke onderbouwing) van adviesbureau BügelHajema ten grondslag.
Spoedeisend belang
4.1
De aanleiding voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening was
dat verzoekster heeft geconstateerd dat op dinsdag 27 juni 2023 grondtransporten naar de locatie plaatsvonden. Ter zitting heeft belanghebbende hierover verklaard dat in de week van 27 juni vier tot vijf dagen grondtransporten hebben plaatsgevonden, waarbij
ongeveer 6.500 m³ grond die afkomstig is van de voormalige vliegbasis is afgevoerd
naar de locatie. Daarna zijn er geen grondtransporten meer geweest. Verder is ter zitting gebleken dat belanghebbende in het komende jaar nog enkele grondtransporten wil laten uitvoeren, waarbij circa 15.000 m³ grond zal worden afgevoerd. Belanghebbende wil beginnen met de voorbereidingen daarvoor: in oktober wil zij beginnen met de aanbestedingen en de verwachting is dat de grondtransporten daarna vanaf begin 2024 zullen worden uitgevoerd.
4.2
Verzoekster wil bewerkstelligen dat verweerder handhavend optreedt tegen de grondtransporten, in die zin dat deze transporten worden stopgezet en ongedaan gemaakt, totdat onomstotelijk vaststaat dat het inrichten van een spottershill op de locatie aan de daarvoor gestelde wettelijke eisen voldoet. Dit ter voorkoming van ernstige onomkeerbare schade aan de natuur en het landschap. Ter onderbouwing van deze gestelde schade heeft verzoekster aangevoerd dat het bij de grondtransporten mogelijk om vervuilde grond gaat
en dat de grondtransporten leiden tot een toename van stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied Lonnekermeer. Ter zitting heeft zij bevestigd dat haar verzoek om voorlopige voorziening is gericht tegen (connex is aan) het bestreden besluit.
4.3
Uit wat ter zitting is besproken blijkt dat niet in geschil is dat de grond die van de voormalige vliegbasis is afgevoerd en nog zal worden afgevoerd in meer of mindere mate verontreinigd is. Gelet hierop en op het verzoek van verzoekster (stopzetten en ongedaan maken van de grondtransporten), is de voorzieningenrechter van oordeel dat er voldoende spoedeisendheid is om het verzoek om voorlopige voorziening inhoudelijk te beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening
5.1
Voor de gronden van haar verzoek om voorlopige voorziening heeft verzoekster verwezen naar de beroepsgronden die zij in de procedures ZWO 21/697 (Wnb-zaak) en ZWO 21/1933 (omgevingsvergunningzaak) heeft ingediend. Ook heeft zij verwezen naar het beroep dat zij per brief van 13 maart 2023 bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft ingediend tegen het besluit van de raad van de gemeente Enschede
van 30 januari 2023 tot vaststelling van de ‘Bodembeheernota 2022, Voormalige Vliegbasis Twenthe’ (de Bodembeheernota).
5.2
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster in de zaak ZWO 21/1933 het bestreden besluit op veel punten heeft aangevochten. De omvang en ingewikkeldheid van dat beroep zijn dusdanig, dat die zaak zich niet leent voor het geven van een voorlopig inhoudelijk oordeel in de onderhavige procedure. De voorzieningenrechter zal daarom aan de hand van een afweging van de betrokken belangen van partijen beoordelen of het treffen van een voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Daarbij is onder meer van belang in hoeverre aannemelijk is dat de grondtransporten onomkeerbare gevolgen zullen hebben. Verder bestaat er aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als evident is dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand kan blijven. Op deze aspecten gaat de voorzieningenrechter in het vervolg van deze uitspraak in.
Belangen en onomkeerbare gevolgen
6.1
Verzoekster is van mening dat een belangenafweging over de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen in haar voordeel moet uitvallen. Volgens haar is er een groot risico op onomkeerbare schade aan de natuur en het landschap door het aanbrengen van de (verontreinigde) grond op de locatie, terwijl de omgevingsvergunning nog niet in rechte vaststaat. Volgens verzoekster wordt onomkeerbare schade veroorzaakt doordat de locatie bestaat uit percelen die weliswaar rijksgronden zijn geweest, maar die geen deel hebben uitgemaakt van de voormalige vliegbasis Twenthe. De bodem van de locatie is daarom niet vervuild geraakt door het gebruik als vliegbasis. Uit een oogpunt
van verantwoord bodembeheer zou de locatie daarom volgens verzoekster geen deel moeten uitmaken van de Bodembeheernota. Een tweede oorzaak van onomkeerbare schade aan de beschermde natuur wordt volgens verzoekster gevormd door stikstofhoudende stoffen die bij de grondwerken en -transporten worden uitgestoten. Volgens haar is niet op wettelijk afdoende wijze aangetoond dat die uitstoot niet zal leiden tot schadelijke depositie in het Natura 2000-gebied Lonnekermeer. Verder is er volgens verzoekster geen spoed bij het realiseren van de spottershill. Er is namelijk geen termijn gesteld waarbinnen die moet worden gerealiseerd en ook is geen economisch nuttig gebruik van de spottershill aangetoond. De geplande grondtransporten zijn niet gericht op voltooiing van de spottershill, maar op het gebruik van de locatie als gronddepot/-opslag, terwijl verweerder
in de reactie op haar zienswijze tegen het ontwerp van de Bodembeheernota heeft verklaard dat de spottershill geen depot/opslag is. Verzoekster is daarom van mening dat, als de economische reden voor het hervatten van de grondaanvoer voor belanghebbende voortspruit uit de behoefte aan grondopslag, dat niet in overeenstemming is met de beoogde doelstelling van de omgevingsvergunning.
6.2
Verweerder heeft in het verweerschrift van 21 juli 2023 aangevoerd dat de functie van de spottershill niet is om permanent grond op te slaan. Op de voormalige vliegbasis Twenthe worden bedrijfslocaties ontwikkeld en komt grond vrij. Om een aantal redenen wordt bij deze ontwikkeling een gesloten grondbalans nagestreefd. De spottershill is de toepassing waar grond weer onderdeel wordt van de bodem, aldus verweerder in het verweerschrift van 21 juli 2023. In het verweerschrift van 29 december 2022 (dat in de zaak ZWO 21/1933 is ingediend) heeft verweerder uiteengezet dat de spottershill de volgende doelen heeft:
1. opslag van (soms verontreinigde) grond: in verband met het verwerken van de grond die vrijkomt als gevolg van de ontwikkelingen binnen het gebied van de voormalige vliegbasis en het uitgangspunt van een gesloten grondbalans;
2. natuurherstel en vergroting van biodiversiteit: mede als gevolg van de beëindiging van
het agrarisch gebruik van de locatie en door het inzaaien van de heuvel met inheemse grassoorten die in de omgeving daarvan voorkomen;
3. recreatie: de spottershill is vanwege zijn ligging nabij de voormalige vliegbasis aantrekkelijk voor vliegtuigspotters en daarnaast geeft de heuvel ook een goed uitzicht voor vogelspotters. De in de omgeving al aanwezige wandel- en fietsroutes worden aangesloten op de heuvel, aldus verweerder in het verweerschrift van 29 december 2022.
7.1
De voorzieningenrechter overweegt dat het opslaan van grond of het aanleggen van de spottershill op de locatie op zichzelf niet onomkeerbaar is. Als blijkt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven en dat de omgevingsvergunning voor de spottershill daarna niet alsnog kan worden verleend, dan kan de grond die op de locatie is aangebracht weer worden verwijderd.
7.2
Over het opslaan/aanbrengen van verontreinigde grond op de locatie overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
In het verweerschrift van 29 december 2022 heeft verweerder aangevoerd dat belanghebbende ervoor heeft gekozen om de verontreinigde grond die vrijkomt bij de ontwikkelingen op de voormalige vliegbasis steeds als een loempia in folie in te pakken
en die op de locatie af te dekken met niet-verontreinigde grond. Daardoor zijn de verontreinigde grond in de kern van de heuvel en de schone onderliggende bodem fysiek van elkaar gescheiden en is de verontreinigde grond in de kern van de heuvel op enig moment volledig uitneembaar. Belanghebbende heeft ter zitting bevestigd dat de verontreinigde grond die bij de grondtransporten naar de locatie wordt vervoerd als een soort loempia wordt ingepakt in folie. Verzoekster heeft in haar beroep tegen het bestreden besluit aangevoerd dat haar niet is gebleken dat op de locatie daadwerkelijk folie wordt gebruikt. Ter zitting heeft zij de stelling van belanghebbende, dat de afgevoerde grond inderdaad wordt verpakt, echter niet weersproken. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij de samenstelling van de grond op de locatie niet kan beoordelen, omdat dat te specialistisch is en dat zij hoopt dat de verontreinigde grond die op de locatie wordt toegepast goed wordt verpakt.
Verder staat in het bestreden besluit dat verontreinigde grond in de kern van de spottershill uitsluitend immobiele verontreiniging mag betreffen. Een mobiele verontreiniging die kan uitspoelen naar het grondwater mag niet in de spottershill worden toegepast. Verweerder heeft ter zitting onweersproken verklaard dat de Omgevingsdienst Twente toezicht houdt
op naleving van de omgevingsvergunning die aan belanghebbende is verleend en dat geen overtredingen zijn geconstateerd.
Mede gelet op wat partijen ter zitting hebben verklaard, is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de grondtransporten dusdanige onomkeerbare gevolgen voor de grond op de locatie zullen hebben, dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden toegewezen.
7.3
In het verweerschrift van 21 juli 2023 voert verweerder aan dat uit de statuten van verzoekster blijkt dat zij de instelling van een landschapspark nastreeft. Volgens verweerder houden de statuten van verzoekster echter niets in over de instandhouding van het Natura 2000-gebied Lonnekermeer, zodat de normen uit de Wnb - waarop zij zich beroept voor wat betreft de toename van stikstofdepositie als gevolg van de grondtransporten - niet strekken tot bescherming van de doelstellingen van verzoekster. Daarom staat volgens verweerder
op dit punt het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht in de weg aan toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
7.4
Dit betoog volgt de voorzieningenrechter niet. Verzoekster heeft ter zitting aangevoerd dat zij negatieve ontwikkelingen voor het gebied waarin zij het landschapspark inmiddels heeft gerealiseerd en wellicht nog verder wil realiseren wil tegengaan. Het Natura 2000-gebied Lonnekermeer is onderdeel van het gebied waarop zij zich richt en haar statutaire doelstelling heeft ook betrekking op dat gebied, aldus verzoekster ter zitting.
De voorzieningenrechter ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het aannemelijk dat het Natura 2000-gebied Lonnekermeer onderdeel is van of van belang is voor het gebied waarop verzoekster zich richt en kan worden aangenomen dat de normen uit de Wnb mede strekken tot behartiging van het belang van verzoekster.
7.5
In het bestreden besluit en de ruimtelijke onderbouwing is geconcludeerd dat de aanleg van de spottershill leidt tot een toename van stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jaar
op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden Lonnekermeer en Landgoederen Oldenzaal.
Deze conclusie is met name gebaseerd op de berekening met AERIUS Calculator van
12 maart 2021. Deze berekening is gebaseerd op activiteiten die samenhangen met een grondverzet van 33.000 m³ per jaar.
7.6
Verzoekster heeft zowel in de procedure ZWO 21/697 als in de procedure ZWO 21/1933 meerdere gronden aangevoerd tegen de conclusie dat de aanleg van de spottershill niet leidt tot een toename van stikstofdepositie in één of meerdere Natura 2000-gebieden. Deze gronden zijn onder meer gericht tegen de systematiek voor het berekenen van stikstofdepositie en de toepassing daarbij van AERIUS Calculator. Naar het oordeel van
de voorzieningenrechter gaat het te ver om die gronden in deze voorlopige-voorzienings-procedure inhoudelijk te beoordelen. Voor de beoordeling van het onderhavige verzoek
om voorlopige voorziening acht de voorzieningenrechter vooral van belang dat de AERIUS-berekening van 12 maart 2021 betrekking heeft op een grondverzet van 33.000 m³ per jaar, terwijl ter zitting is gebleken dat met de grondtransporten in het komende jaar naar verwachting zo’n 15.000 m³ zal worden vervoerd. Gelet hierop, ziet de voorzieningenrechter op basis van de AERIUS-berekening van 12 maart 2021 geen aanleiding om aan
te nemen dat de grondtransporten die in het komende jaar zullen plaatsvinden significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben.
7.7
De kanttekeningen die verzoekster in deze procedure bij de AERIUS-berekening heeft geplaatst, leiden niet tot een ander oordeel. Zij heeft aangevoerd dat de AERIUS-berekening van 12 maart 2021 onvolledig is, doordat daarin niet alle relevante activiteiten zijn meegenomen. Volgens verzoekster zijn ten onrechte het ontgraven en het opladen van grond op de vrachtwagens op de voormalige vliegbasis niet in de AERIUS-berekening meegenomen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich echter terecht op het standpunt gesteld dat die activiteiten onderdeel zijn van een ander project dan het realiseren van de spottershill. Die activiteiten zijn dan ook terecht niet meegenomen in de AERIUS-berekening van 12 maart 2021. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat voor die activiteiten separaat een omgevingsvergunning is verleend en dat
in dat kader de stikstofemissie van die activiteiten is beoordeeld. Verder heeft verweerder overwogen dat het aanleveren van rollen folie op de locatie verkeersbewegingen zal meebrengen. Deze verkeersbewegingen zijn niet expliciet genoemd in de AERIUS-berekening, omdat het aantal keren dat folie wordt aangeleverd zeer beperkt is. Volgens verweerder is de stikstofemissie van een enkele vrachtwagen die folie aanlevert verwaarloosbaar ten opzichte van de mobiele werkzaamheden en de overige verkeersbewegingen waarmee in de stikstofberekening rekening is gehouden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om verweerder hierin niet te volgen.
7.8
Op grond van het voorgaande, concludeert de voorzieningenrechter dat ook niet is gebleken dat de grondtransporten dusdanige onomkeerbare gevolgen voor het Natura 2000-gebied Lonnekermeer zullen hebben, dat het verzoek om voorlopige voorziening om die reden moet worden toegewezen.
7.9
Ter zitting heeft verzoekster nog aangevoerd dat de grondtransporten onomkeerbare gevolgen hebben, omdat daardoor de flora en fauna op de locatie zich niet kan ontwikkelen. Volgens verzoekster staan er hekken om het terrein en mede daardoor kunnen bijvoorbeeld dassen in het gebied daar niet meer leven.
7.1
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster deze stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Alleen daarom al leidt deze stelling niet tot het oordeel dat de grondtransporten onomkeerbare gevolgen voor de flora en fauna op de locatie hebben.
8. Verzoekster heeft ter zitting in het kader van de belangenafweging een beroep gedaan op het voorzorgsbeginsel. Uit het voorgaande blijkt echter dat niet is gebleken
dat de grondtransporten tot onomkeerbare gevolgen leiden. Mede gelet op het belang van belanghebbende bij het door laten gaan van de grondtransporten, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet worden gezegd dat de belangen van verzoekster door die transporten onevenredig worden geschaad. De voorzieningenrechter ziet op basis van een inschatting van eventuele onomkeerbare gevolgen en een afweging van de verschillende belangen dan ook geen aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
Is evident dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven?
9.1
Niet is gebleken dat het bestreden besluit evident onjuist is. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in het verweerschrift van
29 december 2022 en ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat de spottershill een ontwikkeling is die past binnen het advies van commissie Wientjes van 30 oktober 2014, zodat op basis van het besluit van de gemeenteraad van Enschede van 22 juni 2015 voor het verlenen van de bestreden omgevingsvergunning geen verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist.
9.2
Verder heeft verzoekster ter zitting nog aangevoerd dat het bestreden besluit niet past binnen de ‘Visie landelijk gebied Enschede’, die op 6 juli 2021 door de gemeenteraad van Enschede is vastgesteld. Volgens verzoekster wordt in dit beleidsdocument een hoge kwaliteit van het landelijk gebied voorgestaan en daarin past volgens haar niet de tweede spottershill waarvoor in het bestreden besluit omgevingsvergunning is verleend.
Wat hier verder ook van zij, de voorzieningenrechter ziet hierin geen aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit evident onjuist is. Datzelfde geldt voor wat verzoekster voor het overige heeft aangevoerd ter onderbouwing van de door haar gestelde strijdigheid van het bestreden besluit met gemeentelijk beleid.

Conclusie en gevolgen

10.1
Op basis van wat partijen in deze procedure naar voren hebben gebracht is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen. Dit betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst en dat belanghebbende niet hoeft te stoppen met de grondtransporten.
10.2
Voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.