ECLI:NL:RBOVE:2023:3114

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
08.069106.23
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met taakstraf en schadevergoeding

Op 3 augustus 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 oktober 2022 in Kampen, waar de verdachte, na een woordenwisseling tussen zijn vriend en het slachtoffer, een schoppende beweging heeft gemaakt richting het hoofd van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet met opzet zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling, maar niet aan de poging tot zware mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van dertig uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt uitgevoerd. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer, die deels is toegewezen en deels is afgewezen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had en blijk gaf van spijt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.069106.23
Datum vonnis: 3 augustus 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats],
wonende aan [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 juli 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L.A. de Vroome en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. D.P. Poppe, advocaat in Kampen, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de namens [slachtoffer] voorgedragen slachtofferverklaring en van wat namens de benadeelde partij [slachtoffer] door [naam], van Slachtofferhulp Nederland, is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 9 oktober 2022 in Kampen geprobeerd heeft om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem tegen het hoofd te schoppen, dan wel dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 9 oktober 2022 te Kampen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met voormeld oogmerk die [slachtoffer] (met kracht) in/op/tegen het hoofd en/of in/op/tegen het gezicht heeft geschopt en/of getrapt, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 oktober 2022 te Kampen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) in/op/tegen het hoofd en/of in/op/tegen het gezicht te schoppen en/of te trappen, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling moet worden vrijgesproken.
Voor wat betreft de subsidiair ten laste gelegde mishandeling heeft de raadsman bepleit dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken, omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat het slachtoffer op de grond lag, terwijl verdachte een schop gaf.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Op 9 oktober 2022 ontstond er, na een woordenwisseling, geduw en getrek tussen een vriend van verdachte en aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]). Verdachte heeft verklaard dat hij op enig moment tussenbeide kwam om zijn vriend en [slachtoffer] uit elkaar te halen. Verdachte, die op dat moment op een verhoging stond, heeft daartoe een schop gegeven richting de heup van [slachtoffer]. Omdat zijn vriend en [slachtoffer] sneller op de grond vielen, kwam de schop tegen het hoofd van [slachtoffer], aldus verdachte. Op camerabeelden van [bedrijf], een café vlak bij de plek waar het incident zich voordeed, is te zien dat verdachte een schoppende beweging maakt, terwijl hij op een verhoging staat. Op het moment dat verdachte een begin maakt met zijn schoppende beweging, staan [slachtoffer] en de vriend van verdachte (nog) rechtop. Op het moment dat verdachte zijn schop inzet, vallen [slachtoffer] en de vriend van verdachte naar de grond. Hierna is door het gedrang van de hoeveelheid mensen en de kwaliteit van de beelden moeilijk vast te stellen wat er gebeurt.
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling moet de rechtbank vaststellen of verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft uit het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting niet kunnen afleiden dat sprake is geweest van vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dit neemt echter niet weg dat sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet. Hiervan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn gedraging zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht aan [slachtoffer].
Uit de bewijsmiddelen is niet vast te stellen dat verdachte zijn schop bewust heeft gericht op het hoofd van [slachtoffer]. Daarnaast kan niet worden vastgesteld met welke kracht verdachte heeft geschopt, op welk moment de schop precies contact heeft gemaakt met het hoofd van [slachtoffer] en waar deze schop het hoofd van [slachtoffer] heeft geraakt.
Onder deze omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte met de schop bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank acht om deze reden de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde [1]
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft in zijn politieverhoor en ter zitting bekend dat hij [slachtoffer] eenmaal tegen het hoofd heeft geschopt. [2] De camerabeelden van [bedrijf] tonen ook de trappende beweging die verdachte richting [slachtoffer] maakt. [3]
De rechtbank kan echter niet vaststellen of verdachte [slachtoffer] heeft geschopt, terwijl hij al op de grond lag. De rechtbank zal daarom de verdachte voor dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 oktober 2022 te Kampen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen het hoofd te schoppen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
mishandeling.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van honderd uren, te vervangen door vijftig dagen hechtenis indien de taakstraf niet (naar behoren) wordt uitgevoerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de omvang van de gevorderde taakstraf van de officier van justitie te matigen.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich tijdens een uitgaansavond en onder invloed van alcohol schuldig gemaakt de mishandeling van [slachtoffer]. Hij heeft [slachtoffer] eenmaal tegen het hoofd geschopt. Hiermee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer]. [slachtoffer] heeft vanwege de schop flinke gevolgen ondervonden, zoals onder meer blijkt uit de slachtofferverklaring die ter zitting is voorgedragen. Ook is het geweld gepleegd gedurende een uitgaansavond in het centrum van Kampen en daarmee in het zicht van toevallige voorbijgangers en omwonenden. Dit draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 13 juni 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van enig strafbaar feit.
Naast het strafblad van verdachte heeft de rechtbank ook acht geslagen op het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 13 juli 2023. De reclassering heeft in het rapport verwoord dat de door verdachte verrichte handelingen situationeel zijn bepaald. Verdachte heeft zijn leven op orde, heeft geen psychische problemen of middelenproblematiek. De reclassering ziet dan ook geen noodzaak tot het opstellen van een plan van aanpak voor verdachte.
De reclassering heeft meegegeven dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet wenselijk is, omdat dit zou kunnen leiden tot het verlies van stabiliteit op verschillende levensvlakken van verdachte.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte op de terechtzitting heeft verteld dat ook hij erg geschrokken is van het voorval en hij heeft spijt betuigt richting [slachtoffer]. Verdachte heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
De straf of maatregel
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat rekening gehouden met straffen die rechters in soortgelijke strafzaken opleggen en de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ten aanzien van mishandeling.
De rechtbank zal, alles afwegende, aan verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van dertig uur, te vervangen door vijftien dagen hechtenis indien hij deze niet (naar behoren) uitvoert.

7.De schade van benadeelde

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 8.203,75 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schadevergoeding bestaat uit de volgende posten:
  • verlies van arbeidsvermogen € 83,36;
  • contributie sportabonnement € 74,85;
  • eigen risico zorgverzekering 2022 € 606,09;
  • eigen risico zorgverzekering 2023 € 885,00;
  • jas € 89,95;
  • verlies van arbeidsvermogen van de moeder van benadeelde € 3.412,16;
  • reiskosten € 52,34.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 3.000,- gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding kan worden toegewezen, met uitzondering van de jas en het verlies van het arbeidsvermogen van de moeder van [slachtoffer]. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag moet worden gematigd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt dat de gehele vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en moet worden verwezen naar de burgerlijke rechter. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de gevorderde schadevergoeding voor de jas en het verlies van het arbeidsvermogen van de moeder van [slachtoffer] af te wijzen en de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de [slachtoffer]. De opgevoerde schadeposten met betrekking tot het verlies van arbeidsvermogen van [slachtoffer], de contributie van het sportabonnement, het eigen risico over 2022 en 2023 en de reiskosten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 1.701,64, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De rechtbank wijst de gevorderde materiële schadevergoeding van de jas van benadeelde af. Het is niet aannemelijk dat de schade aan de jas is veroorzaakt door het bewezen verklaarde feit, waardoor het causale verband tussen de schade en het bewezen verklaarde feit ontbreekt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gevorderde materiële schadevergoeding bestaande uit het verlies van arbeidsvermogen van de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu dit in te ver verwijderd verband staat van het bewezen verklaarde feit.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, aanhef en sub b, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden, nu op grond van het procesdossier voldoende is komen vast te staan dat hij door het handelen van verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen.
[slachtoffer] heeft de hoogte van de gevorderde immateriële schadevergoeding onderbouwd met rechtspraak waarin soortgelijke bedragen werden toegekend. Deze uitspraken omvatten feiten en omstandigheden die niet vergelijkbaar zijn met de feiten en omstandigheden van onderhavige zaak. De rechtbank ziet in de onderbouwing van zijn vordering reden om de immateriële schade naar billijkheid vast te stellen op een bedrag van € 1.000,-. Het gevorderde bedrag zal dan ook voor dit bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan. De rechtbank zal [slachtoffer] in vordering voor het overige immateriële deel niet-ontvankelijk verklaren.
7.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met vijfentwintig dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c en 22d Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
dertig (30) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
15 (vijftien) dagen;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij af [slachtoffer] tot een bedrag van € 89,95;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 2.701,64 (bestaande uit € 1701,64 materiële schade en € 1.000,- immateriële schade);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] (feit 2): van een bedrag van € 2.701,64 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
9 oktober 2022);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.701,64
(zegge: tweeduizend zevenhonderd een euro en vierenzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van vijfendertig dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer], voor een deel van € 5.412,16
niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, mr. J. de Ruiter en
mr. S.H, Peper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2023.
Buiten staat
Mr. S. Timmermans is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022466823. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 30, eerste alinea, vijftiende en zestiende zin in samenhang met het proces-verbaal van de zitting van 20 juli 2023.
3.De beelden van [bedrijf], onder de bestandsnaam ‘[bestandsnaam]’.