ECLI:NL:RBOVE:2023:3095

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
298037 KG RK 23-252
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring wrakingsverzoek in TBS-zaak met betrekking tot rechterlijke onpartijdigheid

Op 1 augustus 2023 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker die verblijft in FPC Pompestichting. De verzoeker had eerder, tijdens een openbare terechtzitting op 12 juni 2023, een mondeling verzoek tot wraking ingediend tegen de rechters die zijn zaak behandelden. Hij stelde dat de rechtbank geen adequaat onderzoek had gedaan naar de vraag of voldaan was aan het wettelijk criterium voor verlenging van de TBS-maatregel, wat volgens hem de onpartijdigheid van de rechters in gevaar bracht.

De wrakingskamer heeft het verzoek ongegrond verklaard. De rechters hebben in hun verweer aangegeven dat er geen sprake was van vooringenomenheid en dat zij voldoende informatie hadden om een oordeel te vellen. De rechtbank had al bewijzen dat de verzoeker een stoornis had en dat er recidivegevaar bestond, zoals besproken in het verlengingsadvies. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet had aangetoond dat de rechters partijdig waren of dat er een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond.

De beslissing van de wrakingskamer houdt in dat er geen gronden zijn voor de veronderstelling van vooringenomenheid, en het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer: 298037 KG RK 23-252
Beslissing van 1 augustus 2023
in de zaak van
[verzoeker],
verblijvende in FPC Pompestichting, locatie LFPZ Zeeland,
verzoeker tot wraking,
advocaat mr. D.W.H.M. Wolters te Hoofddorp.

1.De procedure

1.1.
In de strafzaak tegen verzoeker onder parketnummer 07/015896-96 heeft op 12 juni 2023 een openbare terechtzitting plaatsgevonden, met mr. A. van Holten als voorzitter en mrs. D. van den Berg en D.K. ten Cate als rechters.
1.2.
Bij die behandeling heeft verzoeker een mondeling verzoek tot wraking van de rechters gedaan, zoals blijkt uit het proces-verbaal van die zitting.
1.3.
De rechters hebben niet berust in de wraking. De voorzitter heeft per e-mail het standpunt van de rechters toegelicht.
1.4.
Het wrakingsverzoek is op 25 juli 2023 op een online zitting behandeld, waarbij verzoeker en zijn raadsman aanwezig waren. De rechters hebben laten weten niet te zullen verschijnen. Mr. Wolters heeft op die zitting een pleitnota voorgedragen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechtbank het niet nodig vond om de deskundige te laten bewijzen dat verzoeker een stoornis heeft en dat er gevaar is voor recidive. Volgens verzoeker heeft de rechtbank dus geen adequaat onderzoek gedaan naar de vraag of is voldaan aan het wettelijk criterium om de
TBS-maatregel te verlengen en lijdt de rechterlijke onpartijdigheid daardoor ernstige schade.

3.3. Het standpunt van de rechters

3.1.
De rechters stellen zich op het standpunt dat uit geen enkel aspect van de zitting
vooringenomenheid of de schijn daarvan zou kunnen worden aangenomen. Zij voeren daartoe aan dat uit het proces-verbaal van de zitting volgt dat aan verzoeker en de deskundige vragen zijn gesteld die betrekking hadden op de in het verlengingsadvies beschreven stoornis en het recidivegevaar, waarover in het verlengingsadvies uitgebreid was geschreven. De rechtbank achtte zich hierna voldoende geïnformeerd en heeft de officier van justitie het woord gegeven voor requisitoir, aldus de rechters.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer moet de vraag beantwoorden of de rechter partijdig is of dat hij die indruk bij verzoeker heeft gewekt. Die indruk gaat niet alleen maar over het persoonlijke gevoel van verzoeker, maar moet ‘geobjectiveerd’ zijn. Dat wil zeggen dat een willekeurige andere persoon in de plaats van verzoeker op grond van bepaalde feiten en omstandigheden óók moet hebben gedacht dat de rechter partijdig is. Het uitgangspunt is dat de rechter vanwege zijn aanstelling als rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Dat kan anders zijn als sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid, waaruit kan worden afgeleid dat hij vooringenomen is.
4.2.
De wrakingskamer stelt aan de hand van het proces-verbaal van de zitting van 12 juni 2023 vast dat de rechtbank reeds over bewijzen beschikte dat verzoeker een stoornis heeft en dat sprake is van recidivegevaar. Uit dat proces-verbaal volgt namelijk dat op de zitting het verlengingsadvies is besproken en dat daarin beschreven staat waarom de behandelaars van verzoekers van mening zijn dat verzoeker nog altijd een stoornis heeft en er gevaar is voor recidive. De rechtbank heeft – zo blijkt ook uit het proces-verbaal – verzoeker naar aanleiding van dat advies bevraagd, waarbij is gebleken dat verzoeker het advies niet had gelezen. De rechtbank heeft vervolgens de deskundige ondervraagd, waarna de raadsman van verzoeker haar onder meer om bewijzen voor de gestelde diagnoses en de recidiverisico’s heeft verzocht. De deskundige heeft hierop onder meer verklaard dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de diagnose is veranderd en heeft het recidivegevaar nader toegelicht. Dat verzoeker kennelijk niet tevreden was met dit antwoord van de deskundige maakt nog niet dat aangenomen moet worden dat de rechtbank het niet nodig vond om de deskundige haar stellingen te laten bewijzen. De wrakingskamer passeert dus het standpunt van verzoeker dat de onpartijdigheid van de rechtbank ernstige schade heeft geleden doordat de rechters de deskundige niet naar bewijzen van haar stellingen hebben gevraagd.
4.3.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft verzoeker aan de door hem aangevoerde gronden voor wraking nog toegevoegd dat de rechtbank ook heeft nagelaten hem zelf de gelegenheid te geven vragen aan de deskundige te stellen.
4.4.
Op grond van artikel 513 lid 3 Wetboek van Strafvordering moeten in een wrakingsverzoek direct alle gronden voor de wraking naar voren worden gebracht. Uit die bepaling, in samenhang met lid 4, volgt dat alleen nieuwe feiten en omstandigheden die aan de verzoeker pas bekend zijn geworden nadat hij het wrakingsverzoek heeft gedaan, nog een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het wrakingsverzoek. De bij de mondelinge behandeling van het wrakingverzoek aangevoerde grond was reeds bekend bij het indienen van het wrakingsverzoek en met deze grond – waarop de rechters niet hebben kunnen reageren – kan daarom geen rekening worden gehouden. Overigens blijkt uit het
proces-verbaal van de zitting van 12 juni 2023 niet dat verzoeker of zijn raadsman kenbaar heeft gemaakt dat verzoeker nog vragen wilde stellen aan de deskundige en/of dat de rechtbank hem dat heeft geweigerd, dit terwijl de rechtbank verzoeker zowel voor als na het requisitoir het woord heeft gegeven.
4.5.
De conclusie is dat er geen grond is om (de schijn van) vooringenomenheid van de rechters aan te nemen, althans de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor. Dit betekent dat het wrakingsverzoek ongegrond moet worden verklaard.

5.De beslissing

De wrakingskamer
5.1.
verklaart het verzoek ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. U. van Houten, A.E. Zweers en J.H.M. Hesseling, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.