ECLI:NL:RBOVE:2023:3067

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
71/155368-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van smokkelen van harddrugs met een container in Rotterdam

Op 1 augustus 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van het smokkelen van harddrugs, specifiek cocaïne. De verdachte, geboren in 1970 en momenteel verblijvende in de P.I. Dordrecht, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 jaar. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de invoer van 643,03 kilogram cocaïne in Nederland, waarbij de verdachte als chauffeur optrad van een vrachtwagen die een container met de drugs vervoerde. De container was op 21 februari 2020 gelost in Rotterdam en bleek bij controle door de Douane gevuld met cocaïne, verstopt tussen pallets met avocado's. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de illegale activiteiten en dat hij een essentiële rol speelde in het transport. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet wist dat hij betrokken was bij een cocaïnetransport, maar de rechtbank verwierp deze verklaring als ongeloofwaardig. De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met anderen had samengewerkt om de invoer van de drugs te faciliteren, wat leidde tot de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 71/155368-22 (P)
Datum vonnis: 1 augustus 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats],
wonende aan [woonplaats],
nu verblijvende in de P.I. Dordrecht.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 10 juli 2023 en van 18 juli 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. G. Wilbrink en mr. P.F. Hoekstra (hierna: de officier van justitie) en van wat
door zijn raadsman mr. N. Nillesen, advocaat in 's-Hertogenbosch, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich als chauffeur schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer in Nederland en het verdere vervoer van 643,03 kilogram cocaïne dan wel een poging daartoe.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
primair
hij in of omstreeks de periode van 20 februari 2020 tot en met 23 februari 2020 te Rotterdam en/of Dordrecht en/of St. Willebrord, althans (ook elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen (zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet),
- het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren,

van (ongeveer) 643,03 kilogram cocaïne, althans in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,

- een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van

dat feit heeft getracht te verschaffen,

- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,

door

- als chauffeur op te treden van voornoemd drugstransport, en/of
- hiertoe de container waarin de drugs zaten, althans zouden zitten, op te halen, en/of
- toen de container leeg bleek te zijn, de container met valse/vervalste zegels weer terug te brengen naar [bedrijf 1] op de Maasvlakte, en/of
- daarvoor betaald te krijgen;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 20 februari 2020 tot en met 23 februari 2020 te Rotterdam en/of Dordrecht en/of St. Willebrord, althans (ook elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk (ongeveer) 643,03 kilogram cocaïne, althans in elk geval een (zeer grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
A) binnen het grondgebied van Nederland te brengen (zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet), en/of
B) af te leveren en/of te verstrekken en/of te vervoeren,
- heeft opgetreden als chauffeur voor voornoemd drugstransport, en/of
- hiertoe de container waarin de drugs zouden zitten heeft opgehaald, en/of
- toen de container leeg bleek te zijn, de container met valse/vervalste zegels weer heeft teruggebracht naar [bedrijf 1] op de Maasvlakte, en/of
- daarvoor betaald heeft gekregen,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het standpunt ingenomen dat ‘het proces-verbaal van bevindingen betreffende bevindingen Douane Rotterdam’, waarin de bevindingen van de Douane van zaterdag 22 februari 2020 gerelateerd werden en dat werd opgemaakt op 5 april 2022, ontijdig werd opgemaakt en niet, zoals vereist, ten spoedigste. Voorts heeft de raadsman betoogd dat het proces-verbaal onjuiste informatie bevat. Verdachte heeft de container niet bij [bedrijf 1] achtergelaten op zaterdag 22 februari 2020, maar op maandag 24 februari 2020.
Verder heeft de raadsman betoogd dat verdachte geen enkele wetenschap had van het feit dat hij werd ingeschakeld als chauffeur voor een cocaïnetransport. Hij had slechts een uitvoerende rol en werd overal buiten gehouden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank. [1]
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Hieronder zal de rechtbank allereerst de modus operandi van ‘pincode smokkel’ uiteenzetten. Daarna zal de rechtbank de redengevende feiten en omstandigheden uiteenzetten om daarna de overwegingen ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte en het opzet op de (verlengde) invoer van cocaïne te bespreken. Ten slotte zal het medeplegen aan bod komen.
3.3.1
De modus operandi ‘pincode smokkel’ [2]
Om een container uit de haven van Rotterdam te kunnen ophalen, moet de container worden aangemeld in Portbase. Dat is, kort gezegd, een digitaal platform waarbinnen containers moeten worden aangemeld, alvorens deze mogen worden opgehaald bij de Rotterdamse haventerminals. Deze aanmelding wordt de voormelding genoemd. Naast de voormelding moet aan vier voorwaarden worden voldaan. De container moet aanwezig zijn in de haven, er moet een commerciële vrijstelling zijn, er moet geen sprake zijn van een douaneblokkade en de douanedocumenten moeten aanwezig zijn. Als aan alle voorwaarden is voldaan, dan staan ‘alle vier de bolletjes op groen’. Als alle bolletjes op groen staan, dan kan de container worden afgehaald met een pincode. Deze pincode is een bij de container behorend uniek nummer en deze wordt door de rederij verstrekt aan de eigenaar van de goederen in de container. De eigenaar van de goederen benadert vervolgens een transportonderneming en geeft die onderneming de pincode, zodat de container kan worden opgehaald. Bij een aantal terminals kan de container niet met een pincode worden afgehaald, maar moet men over een
truck appointment reference code (hierna: TAR) beschikken die bij de voormelding wordt verstrekt.
Sinds eind 2018 heeft de diefstal van zeecontainers vanaf diverse terminals
door het onrechtmatig gebruik van pincodes een vlucht genomen. Deze diefstallen lijken voornamelijk te worden gerelateerd aan de smokkel van verdovende middelen.
Gebleken is dat een container, die is voorgemeld via Portbase en waarbij alle bolletjes op groen staan, door elke willekeurige transporteur kan worden opgehaald, als die transporteur beschikt over het containernummer en de juiste pincode. Criminelen maken daarvan gebruik door, op enig moment in het logistieke proces, de pincode van een container te bemachtigen om de container onrechtmatig af te halen. De chauffeur komt dan bij de terminal om een recent geloste en vrijgegeven container op te halen. Hierbij heeft hij de juiste gegevens bij zich, te weten een containernummer en de bijbehorende pincode. Vaak blijkt dan, na onderzoek van politie of een melding van de eigenaar van de goederen, dat deze chauffeur niet de vervoerder van de container had moeten zijn en dat deze container buiten medeweten van de eigenaar van de goederen en de rechtmatige vervoerder is meegenomen. Om deze werkwijze te laten slagen is noodzakelijk dat criminelen een transportbedrijf inschakelen om de container eerder af te halen dan de legitieme vervoerder. Nadat de container onrechtmatig is meegenomen, wordt de container veelal kortstondig in een loods of op een afgelegen plek neergezet, waarna de verdovende middelen uit de container worden gehaald, voordat de transporteur zijn weg vervolgt richting het beoogde legitieme afleveradres. Vaak wordt de container afgeleverd op de plaats van bestemming met een vervalst of ontbrekend zegel.
3.3.2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Het aantreffen van de cocaïne
Op 21 februari 2020 werd de container met nummer [nummer 1], onder toezicht van de Douane gelost van het motorschip CMA CGM JEAN Gabriel op de terminal ECT Delta te Rotterdam Maasvlakte. Bij controle van de container werd geconstateerd dat deze was voorzien van de verzegelingen [nummer 2] en [nummer 3]. [3] Na verwijdering van de zegels werd achter de rechterdeur van de container een pallet met daarop zwarte balen en tassen aangetroffen, inhoudende een witte poederachtige substantie. [4] Vervolgens werd de container overgebracht naar de controleloods van de Douane en werd deze overgedragen aan het Team Bijzondere Bijstand.
Het Team Bijzondere Bijstand nam het onderzoek over op 22 februari 2020 omstreeks 01:00 uur. In de container werden kartonnen dozen met avocado’s aangetroffen en 14 balen met in totaal 644 pakketten, vermoedelijk inhoudende verdovende middelen. [5] Deze pakketten werden in beslag genomen. Na onderzoek van de pakketten is vastgesteld dat het ging om cocaïne met een totaal nettogewicht van 643,03 kilogram (gebaseerd op een steekproef van 30 pakketten). [6]
Nadat de 644 pakketten met cocaïne waren verwijderd, werd de container afgesloten en verzegeld met een douaneverzegeling. Vervolgens werd de container ter beschikking gesteld aan de rederij om zijn originele route te vervolgen. [7]
De SkyECC-berichten
Zoals hiervoor is overwogen zijn berichten uit het onderzoek 26Argus aan het onderzoek 26Mapleton ter beschikking gesteld. Hierdoor is zicht ontstaan op het SkyECC-berichtenverkeer tussen verdachte en andere SkyECC-gebruikers. De SkyECC-berichten in het dossier worden weergegeven in UTC-tijd, wat inhoudt dat het in de periode van 27 oktober 2019 tot 29 maart 2020 (wintertijd) in Nederland een uur later was dan de weergegeven UTC-tijd. [8] Wanneer hierna over tijden wordt gesproken, is dat omgerekend naar de Nederlandse tijd.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in het dossier vast dat medeverdachte [medeverdachte] gebruik heeft gemaakt van het SkyECC-account [accountnaam 1]. De rechtbank zal de bewijsmiddelen voor de identificatie van de gebruiker van het SkyECC-account niet in dit vonnis opnemen. De naam van de gebruiker is enkel relevant voor een goed begrip van het onderzoek 26Mapleton en de identificatie van de gebruiker is niet van belang voor enige in de strafzaak tegen verdachte te nemen beslissing.
Uit het dossier blijkt dat een het SkyECC-groepsgesprek [code 1] aan de onderschepte cocaïne op 22 februari 2020 kan worden gelinkt. Medeverdachte [medeverdachte] maakte, naast twee onbekend gebleven SkyECC-gebruikers, te weten [accountnaam 2] en [accountnaam 3], deel uit van dat groepsgesprek. [9]
Uit het groepsgesprek komt het volgende naar voren.
De eerste berichten in de groep worden gedeeld om 20 februari 2020 vanaf 10:11 uur. Er wordt voorgesteld om het groepsgesprek verder te praten over de zaken die daarvoor per
e-mail werden besproken. Dan kan [accountnaam 2], die als bijnaam heeft ‘[alias 1]’, sneller schakelen. Hij heeft de mail nodig om onder meer de
“[alias 2] opdracht” [10] te mailen. Medeverdachte [medeverdachte] deelt het e-mailadres [e-mailadres] in het groepsgesprek. Gebruiker [accountnaam 3] vraagt dan of het akkoord is dat zijn maat een voorbeeld in de groep mag delen en dat de mail, als iedereen in de groep akkoord is, verzonden kan worden. Medeverdachte [medeverdachte] deelt vervolgens mee dat hij de opdracht naar ‘[alias 2]’ zal verzenden. Hij laat weten dat hij zo laat mogelijk het containernummer en de pincode wil ontvangen. Het afleveradres wil hij wel alvast ontvangen,
“want de mail van jou moet zogenaamd van het eindadrd [11] komen” [12]
Medeverdachte [medeverdachte] plaatst vervolgens een afbeelding van een e-mail in de groep en laat weten dat de mail verstuurd is. Op de vraag of het transport onder zijn beheer is zegt hij
“100%”.In de mail is te lezen dat ‘[naam]” aanstaande vrijdag 21 februari 2020 een opdracht heeft om een container op de halen in Delta Maasvlakte en af te leveren bij [bedrijf 2] B.V. te [vestigingsplaats 1]. Het containernummer en de pincode volgen zo snel mogelijk, zo is te lezen. In het groepsgesprek wordt vervolgens besproken dat de Portbase van de transporteur zal worden gebruikt en dat medeverdachte [medeverdachte] foto’s zal sturen van het voormelden van de container en van de zegels. [13]
Op 21 februari 2020 om 10:35 uur gaat het gesprek verder. Medeverdachte [medeverdachte] vraagt of hij het containernummer en de pin kan ontvangen en deelt mee dat hij de opdracht wil verzenden. Vervolgens stelt hij de anderen gerust door te zeggen
“Er zit mail station tussen”,
“Als extra beveiliging voor ons”en
“Ik scherm jullie helemaal af”. Dan wordt duidelijk dat het schip met de container later aankomt. De verwachte aankomsttijd is 22:00 uur. Ook wordt doorgegeven dat de bak op groen staat. [14] Medeverdachte [medeverdachte] zegt dan:
“Ok mooi dan haalt de originele hem zeker niet op”. Daarna laat hij weten dat hij een zegel heeft kunnen regelen en vraagt hij wanneer de chauffeur er moet zijn. [15]
Om 16:08 uur deelt [accountnaam 2] een afbeelding in het groepsgesprek. Daarop zijn het containernummer [nummer 1], de pincode en een zegelnummer [nummer 4] te lezen. Het zegelnummer op de afbeelding komt overeen met het zegelnummer dat de Douane bij de controle op de container aantrof. [16]
Medeverdachte [medeverdachte] deelt om 19:31 uur in de groep dat hij het transport niet gaat voormelden en dat zijn man [17] al rijdt en ergens gaat slapen. De onbekend gebleven gebruiker [accountnaam 2] schrijft dat het mogelijk is dat het originele transport de container al heeft voorgemeld. Hij legt uit dat een container eenmalig kan worden aangemeld en dat het gunstig is als het originele transportbedrijf dit doet. Dan hoeft de chauffeur alleen maar de container op te halen en hoeven ze niet hun Portbase-account te gebruiken. Medeverdachte [medeverdachte] laat vervolgens om 21:37 uur weten dat hij de container pas op het laatste moment zal voormelden in Portbase
“als er dan iets mis gaat wijst niets naar Portbase”. [18]
Op 22 februari 2020 om 05:33 uur wordt in het groepsgesprek gedeeld dat de container is gelost. En dat hij kan worden voorgemeld in Portbase. Medeverdachte [medeverdachte] zorgt dan voor de voormelding en deelt daarvan afbeeldingen in het groepsgesprek. Vervolgens laat hij weten dat de chauffeur nu kan gaan rijden. Medeverdachte [medeverdachte] deelt afbeeldingen in de groep, waaruit blijkt dat hij via een ander digitaal platform contact had met de chauffeur en waaruit blijkt dat hij de chauffeur opdracht heeft gegeven om te gaan rijden. [19]
Omdat vervolgens blijkt dat de container nog niet kan worden afgehaald, geeft [accountnaam 2] de opdracht de chauffeur nog even te laten wachten. Medeverdachte [medeverdachte] deelt, in reactie daarop, een schermafbeelding in het groepsgesprek waaruit blijkt dat hij de chauffeur heeft laten weten dat hij moet wachten op een teken voordat hij naar binnen kan. [20] Medeverdachte [medeverdachte] laat korte tijd daarna in de groep weten dat de voormelding van container met nummer [nummer 1] is geaccepteerd. In Portbase zijn de vier groene bolletjes te zien en dat betekent dat de chauffeur
“naar binne kan”. Medeverdachte [medeverdachte] laat hem dat weten. [21]
Om 06:30 uur ontstaat er een probleem. Medeverdachte [medeverdachte] deelt een afbeelding in de groep. Op die afbeelding zijn het containernummer [nummer 5] en de pincode [code 2] te zien. Uit de chat blijkt echter dat de juiste pincode [code 3], dus met een cijfer ‘[cijfer]’ in plaats van een letter ‘[letter]’ is. Kennelijk is de pincode door de chauffeur foutief ingevoerd. Op de afbeelding die medeverdachte [medeverdachte] deelde zijn het kenteken [kenteken] en de naam van verdachte te lezen. De rechtbank leidt hier uit af dat verdachte zich heeft gemeld om de container af te halen. [22]
Uit het bericht van medeverdachte [medeverdachte] van 07:06 uur blijkt dat de container op de oplegger staat en dat de chauffeur het terrein af rijdt. Medeverdachte [medeverdachte] zegt vervolgens dat ze het losadres bij de hand moeten houden. Op de vraag van [accountnaam 2] of [alias 2] nu naar Dordrecht komt, reageert medeverdachte [medeverdachte] bevestigend. Hij vraagt dan om het adres aan hem door te geven. [accountnaam 2] deelt dan het bericht
“hij moet hier naar toe komen"en stuurt daarbij een schermafbeelding van Google, waarop de gegevens van het bedrijf [bedrijf 3] worden vermeld. Het bedrijf is gevestigd aan de [vestigingsplaats 2]. [23]
Medeverdachte [medeverdachte] laat dan weten dat de chauffeur weet waar hij heen moet en dat hij daar rond 20:45 uur zal zijn. SkyECC-gebruiker [accountnaam 3] laat dan weten dat hij en anderen de chauffeur daar opwachten. In de groep wordt dan aan de orde gesteld dat het zegel dat kennelijk op de container moest worden geplaatst, nadat deze geopend werd, niet overeenkomt met het originele zegel. Medeverdachte [medeverdachte] zegt dat dat al bekend was en
“Zou in eerste instantie zegel zijn bleek niet zo te zijn vandaar dat chauffeur niet blij was”,
“Heb hem extra gegeven omdat bij pech hij maandag probleem heeft”,
“Met douane of politie”. [24]
Als de chauffeur met de container op de plaats van bestemming is, wordt gevraagd of er een foto van het zegel in de groep kan worden gedeeld, voordat de container open gaat. Medeverdachte [medeverdachte] stuurt dan een foto van het zegel dat nog aan de container is bevestigd. Korte tijd later blijkt er geen betonschaar op locatie aanwezig te zijn. Medeverdachte [medeverdachte] zegt dan
“ik vraag chauffeur”.Die blijkt te zijn vertrokken, maar niet nadat er een foto werd gedeeld waarop het verbroken zegel te zien is. Om 09:10 uur komt men er achter dat de container ‘leeg’ is. [25] Dan worden er in korte tijd veel afbeeldingen gedeeld. Medeverdachte [medeverdachte] deelt om 09:24 uur een schermafbeelding waaruit kan worden afgeleid dat hij de chauffeur opdracht heeft gegeven om de container op te halen. [26] Ook deelt hij een bericht waarop de volgende informatie te lezen is:
“Datum en tijd: 21-02-2020 te 20.55
Transporteur: [bedrijf 4] B.V.
Chauffeur: [verdachte]
Chauffeurspas: [nummer 6]
Kenteken: [kenteken]”
In de groep wordt vervolgens besproken waar de tassen hadden moeten liggen. Medeverdachte [medeverdachte] wil dat weten, omdat zijn chauffeur had gezegd dat de container tot het dak vol zat. [27] In de groep wordt besproken waar het fout is gegaan en de deelnemers komen tot de conclusie dat ze zijn bestolen. Medeverdachte [medeverdachte] zegt dan dat hij gaat kijken wat hij kan doen om de chauffeur
“buiten te houden”. [28]
Op 23 februari 2020 is in het groepsgesprek te lezen dat men onenigheid heeft over de betaling. Medeverdachte [medeverdachte] wil volledige betaling en zegt dat het daarbij niet uitmaakt dat de container leeg was. Hij deelt om 19:35 uur mee dat hij die avond de chauffeur nog moet betalen. [29]
Melding van chauffeur [verdachte]
Uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende “bevindingen Douane Rotterdam” [30] , leidt de rechtbank af dat verdachte zich op zaterdag22 februari 2020 heeft gemeld op het kantoor van de Douane op de Maasvlakte Rotterdam. Verdachte vertelde dat hij die morgen een container met nummer [nummer 5] had afgehaald en had geprobeerd af te leveren bij [bedrijf 2] B.V. te [vestigingsplaats 1]. [bedrijf 2] B.V. zou de container niet hebben verwacht en had de chauffeur, met container, retour gestuurd. Verdachte had meegedeeld dat hij de container bij een vriend van hem van het chassis had laten halen en had achtergelaten bij [bedrijf 1] op de Maasvlakte. Na onderzoek van de Douane, werd de container [nummer 7] bij [bedrijf 1] aangetroffen. Uit nader onderzoek bleek vervolgens dat de verzegeling van de container niet overeen kwam met de verzegeling die was genoteerd bij het verder laten gaan van de container, nadat de drugs eruit waren gehaald. De conclusie werd getrokken dat de container open was geweest.
De verdediging heeft ter zitting betoogd dat verdachte de container niet op zaterdag 22 februari 2020, maar op maandag 24 februari 2020 naar [bedrijf 1] heeft gebracht. Verdachte heeft verder verklaard dat hij niet in Dordrecht is geweest. Hij heeft de container op zaterdag in Etten-Leur weggezet en is op maandag naar [bedrijf 1] gereden. Wat er in de tussentijd met de container is gebeurd, weet hij niet. Mogelijk heeft medeverdachte [medeverdachte] op enig moment een andere/tweede chauffeur ingeschakeld.
De rechtbank overweegt dat er geen aanleiding bestaat om de juistheid van de informatie opgenomen in het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van 5 april 2020 te betwijfelen. Het proces-verbaal werd, als gevolg van het uitbreken van de Coronapandemie later opgemaakt dan gebruikelijk. Daarbij werd echter gebruik gemaakt van ten tijde van de bevindingen gemaakte aantekeningen. Dat staat niet alleen beschreven in het betreffende proces-verbaal maar volgt ook uit de gedetailleerde weergave van de feiten, waaronder twee telefoonnummers. Het kan niet anders dan dat dergelijke details afkomstig zijn van eerder gemaakte aantekeningen.
De rechtbank overweegt voorts dat de verklaring van verdachte geen steun vindt in het bewijs, gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden. Verdachte was de chauffeur van de vrachtwagen met de container en uit het dossier blijkt niets dat wijst op een eventuele wisseling van chauffeurs of het inschakelen van een tweede chauffeur. De rechtbank schuift de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde.
3.3.3
Overwegingen en conclusies
Betrokkenheid en rol verdachte
Uit de hierboven vastgestelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat op
22 februari 2020 een hoeveelheid van 643,03 kilogram (netto) cocaïne is onderschept in de haven van Rotterdam. De cocaïne werd vervoerd in een container op een zeeschip, tussen pallets met avocado’s, en is op die manier binnen het grondgebied van Nederland gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de vastgestelde feiten om omstandigheden worden afgeleid dat daarbij gebruik werd gemaakt van de modus operandi van “pincode smokkel”, zoals weergegeven onder kopje ‘3.3.1 De modus operandi’.
Uit het aantreffen van de cocaïne en de SkyECC-berichten blijkt dat de container uit de haven werd gehaald, voordat de originele vervoerder de container kon afhalen. De container werd in eerste instantie vervoerd naar een terrein in Dordrecht, terwijl het oorspronkelijke afleveradres het adres van [bedrijf 2] B.V. te [vestigingsplaats 1] betrof.
Op het terrein in Dordrecht werd de container geopend en bleek de cocaïne, die eerder werd onderschept, niet meer in de container aanwezig te zijn. Toen moest de container worden weggehaald en werd deze, mogelijk omdat, zoals verdachte heeft verklaard, [bedrijf 2] B.V. de container niet verwachtte, naar [bedrijf 1] gebracht. Daar trof de Douane de container aan op 22 februari 2020.
Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte de chauffeur was van de vrachtwagen met containernummer [nummer 7]. De rechtbank is verder van oordeel dat uit de vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt dat verdachte de container uit de haven van Rotterdam heeft gehaald en dat hij de container rechtstreeks naar Dordrecht heeft gebracht, terwijl het afleveradres van de container zich in [vestigingsplaats 1] bevond. Op een terrein in Dordracht werd de container geopend en werd ontdekt dat de cocaïne was verwijderd. Vervolgens is een vals zegel op de container geplaatst. Het zegelnummer kwam echter niet geheel overeen met het oorspronkelijke zegel. Vervolgens heeft verdachte de container dezelfde dag nog afgeleverd bij [bedrijf 1].
Opzet (verlengde) invoer
De rechtbank stelt voorop dat er in totaal ongeveer 650 kilogram cocaïne in de container is aangetroffen met een straatwaarde van tenminste €16.000.000, waarvan mag worden aangenomen dat dit niet aan willekeurig gekozen personen wordt toevertrouwd. Daarom acht de rechtbank het uitgesloten dat er bij een dergelijk transport volstrekt onwetende personen worden betrokken. Dit brengt immers enorme risico’s met zich, zoals het risico dat diegene het ontdekt en zich de waardevolle drugs zou toeëigenen of zou besluiten de politie in te lichten.
Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat de logistiek rond de invoer van verboden verdovende middelen complex is, waarbij meerdere personen betrokken zijn. Het is immers niet mogelijk dergelijke goederen via de reguliere weg door een reder per schip vanuit Latijns-Amerika naar Europa te vervoeren. Drugs moeten verhuld worden gesmokkeld.
Alle individuele, identificeerbare handelingen van personen die betrekking hebben op die complexe logistiek moeten daarom in beginsel worden geacht gericht te zijn op de opzet
tot het binnen het grondgebied van – in dit geval – Nederland brengen van deze verboden verdovende middelen. Uit de tekst van artikel 1 vierde lid juncto artikel 2 aanhef en onder
A van de Opiumwet blijkt voorts wat onder het invoeren van verdovende middelen wordt begrepen. Dit is dus niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de verdovende middelen zelf, maar ook het verrichten van handelingen gericht op het verdere vervoer, de opslag en de aflevering van verdovende middelen (de zogenaamde ‘verlengde invoer’).
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het niet anders kan dan dat verdachte op de hoogte was van, én willens en wetens heeft meegewerkt aan, de illegale activiteiten die te maken hadden met voorbereiding en bevordering van de (verlengde) invoer van verdovende middelen. Verdachte was immers niet blij toen hij vernam dat het valse zegel niet overeen kwam met het oorspronkelijke en moest daarom meer betaald krijgen. Ook werd aan verdachte gevraagd of hij een betonschaar bij zich had toen op het terrein in Dordrecht de container moest worden opengemaakt om de cocaïne eruit te halen. Ten slotte overweegt de rechtbank dat medeverdachte [medeverdachte] verdachte op de avond van 22 februari 2020 nog zou betalen. Het komt de rechtbank voor dat vrachtwagenchauffeurs voor een reguliere rit normaliter niet per sé op zaterdagavond moeten worden uitbetaald, direct na een rit te hebben uitgevoerd.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er bij verdachte sprake is geweest van opzet gericht op het voorbereiden en/of bevorderen van de (verlengde) invoer van verdovende middelen.
Medeplegen
Voor medeplegen is noodzakelijk dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Dit betreft een samenwerking die is gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Verdachte dient daarvoor een materiële of intellectuele bijdrage te leveren die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict. Het is niet nodig dat komt vast te staan dat een verdachte weet heeft van de (exacte) gedragingen die later of eerder in het traject door zijn medeverdachten worden verricht.
Uit de beschreven gang van zaken en de overige bewijsmiddelen, in onderling verband en
in samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank van gezamenlijk en op elkaar afgestemd handelen. Verdachte heeft als chauffeur tenminste nauw samengewerkt met de coördinator van het transport, zijnde medeverdachte [medeverdachte]. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hielden elkaar nauwgezet op de hoogte van de ontwikkelingen rondom het vervoer van de zeecontainer. De handelingen hebben geleid tot een gezamenlijke uitvoering van het vervoer van de zeecontainer, hetgeen een onderdeel vormt van het logistieke proces van de invoer van een miljoenentransport aan verdovende middelen, waarvan het niet anders kan zijn dat dit vooraf is afgestemd. Een nauw en bewust samenwerkingsverband tussen de gedragingen van verdachte en de medeverdachten is naar het oordeel van de rechtbank daarmee gegeven. Daarom kunnen de gedragingen van verdachte worden gekwalificeerd als medeplegen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij inof omstreeksde periode van 20 februari 2020 tot en met 23 februari 2020te Rotterdam en/of Dordrecht en/of St. Willebrord, althans (ook elders)in Nederland, tezamen en in vereniging meteen of meeranderen, althans alleen,om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen (zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 Opiumwet),
- het opzettelijkverkopen, afleveren,verstrekkenen/ofvervoeren,
van(ongeveer)643,03 kilogram cocaïne, althans in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet,
-een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat feit heeft getracht te verschaffen,
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/ofzijn mededader(s), wist(en)of ernstige reden had(den)om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
door
- als chauffeur op te treden van voornoemd drugstransport, en/of
- hiertoe de container waarin de drugszaten, althanszouden zitten, op te halen, en/of
- toen de container leeg bleek te zijn, de container met valse/vervalstezegelsweer terugte brengen naar [bedrijf 1] op de Maasvlakte, en/of
- daarvoor betaald te krijgen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet (Ow). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
primair
het misdrijf:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.

5.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

6.De op te leggen straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden wordt opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is.
6.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
6.3.1
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met anderen bezig gehouden met de voorbereiding en bevordering van de invoer van een grote hoeveelheid cocaïne, waarbij hij als chauffeur optrad van een vrachtwagen met de container vanuit de haven van Rotterdam. Verdachte had derhalve een uitvoerende, maar eveneens een onmisbare en essentiële rol. De Douane heeft op 22 februari 2020 ongeveer 650 kilogram cocaïne aangetroffen in de container die verdachte als chauffeur uit de haven heeft gehaald. Vaststaat dat verdachte niet wist, dat op het moment dat hij de container ophaalde, de cocaïne al was onderschept door de Douane. Het invoeren van cocaïne is ontwrichtend voor de samenleving. Niet alleen is cocaïne schadelijk voor de gezondheid en het welzijn van de gebruikers, maar ook gaat de handel in cocaïne gepaard met (soms) ernstige vormen van geweld en wapengebruik. Verdachte heeft zich om de nadelige gevolgen van zijn handelen niet bekommerd. De rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
6.3.2
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van
6 juni 2023. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens Opiumdelicten en dat artikel 63 Sr van toepassing is vanwege de vonnissen van de rechtbank Overijssel van 25 februari 2020 en26 april 2022, waarin verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstaf voor de duur van zes jaren, resp. 30 maanden onder meer voor soortgelijke delicten.
6.3.3
Strafoplegging
Gezien de aard, omvang en ernst van het gepleegde feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen zijn opgelegd. Ook heeft zij gelet op de LOVS-oriëntatiepunten ten aanzien van de invoer van verdovende middelen binnen Nederlands grondgebied. In de oriëntatiepunten wordt bij de invoer van een hoeveelheid van meer dan 20 kilogram harddrugs uitgegaan van een minimale gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het voorbereiden en bevorderen van de invoer van ongeveer 650 kilogram cocaïne. Deze hoeveelheid gaat de oriëntatiepunten ten aanzien van de invoer van verdovende middelen ver te boven.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de hoeveelheid onderschepte cocaïne en de rol van verdachte, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren passend en geboden is. De rechtbank dient bij het bepalen van de hoogte van de straf echter in dit geval nadrukkelijk rekening te houden met het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is. Dit artikel bepaalt, dat ook bij niet gelijktijdige berechting van verschillende feiten, die gelijktijdig hadden kunnen worden berecht, alsnog de samenloopbepalingen - in dit geval die van artikel 57 Sr - moeten worden toegepast alsof sprake was van gelijktijdige berechting, gevoegde behandeling en één straf. Met andere woorden: de rechtbank moet een inschatting maken van de straf die de rechtbank aan verdachte zou hebben opgelegd op 26 april 2022, als deze feiten toen ook op de tenlastelegging hadden gestaan. Het voorgaande laat, naar het oordeel van de rechtbank, onverlet dat alsnog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd voor dit feit, zij het van aanzienlijk kortere duur. De rechtbank zal aan verdachte alles afwegende opleggen een gevangenisstraf voor de duur van één jaar.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 47 Sr.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair:
het misdrijf:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. J.T. Pouw en
mr. P.A.M. Miltenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Leyendijk, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2023.
Buiten staat
Mr. Melaard is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie, Landelijke Eenheid Dienst Infrastructuur, met nummer [code 4] (26Mapleton) van 30 juni 2022, inclusief alle zaaksdossiers. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift te weten Modus operandi ‘pincode smokkel’ van de Districtsrecherche (ZHP RT), die als bijlage aan dit vonnis wordt gehecht.
3.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal van bevinding en overdracht van 22 februari 2020, pagina 1.
4.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal van bevinding en overdracht van 22 februari 2020, pagina 1.
5.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal overname, onderzoek, inbeslagname, wegen, monsteren, testen en vernietigen van 22 februari 2020, pagina’s 4 en 5.
6.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal overname, onderzoek, inbeslagname, wegen, monsteren, testen en vernietigen van 22 februari 2020, pagina’s 5 tot en met 7 en 13 tot en met 16 en het geschrift, te weten het rapport van douanelaboratorium van 16 maart 2020, pagina’s 34 en 35.
7.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal overname, onderzoek, inbeslagname, wegen, monsteren, testen en vernietigen van 22 februari 2020, pagina 7.
8.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 1] van 16 maart 2022, pagina 10.
9.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 1] van 16 maart 2022, pagina 11.
10.De rechtbank begrijpt: transportopdracht.
11.De rechtbank begrijpt: eindadres.
12.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 1] van 16 maart 2022, pagina’s 11 en 12.
13.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 1] van 16 maart 2022, pagina’s 14 en 15.
14.De rechtbank begrijpt: dat alle vier de bolletjes groen zijn.
15.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 1] van 16 maart 2022, pagina 16.
16.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 1] van 16 maart 2022, pagina 18 en het proces-verbaal van bevinding en overdracht van 22 februari 2020, pagina 1.
17.De rechtbank begrijpt: de chauffeur.
18.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 1] van 16 maart 2022, pagina 19.
19.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 1] van 16 maart 2022, pagina’s 19 en tot en met 22.
20.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 1] van 16 maart 2022, pagina’s 22 en 23.
21.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 1] van 16 maart 2022, pagina’s 24 en 26.
22.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 1] van 16 maart 2022, pagina 26.
23.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 1] van 16 maart 2022, pagina 27.
24.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 1] van 16 maart 2022, pagina 28.
25.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 1] van 16 maart 2022, pagina’s 29 en 30.
26.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 1] van 16 maart 2022, pagina 32.
27.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 1] van 16 maart 2022, pagina 33.
28.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 1] van 16 maart 2022, pagina 36.
29.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal analyse groepschat [code 1] van 16 maart 2022, pagina 36.
30.Zaaksdossier Kaperbrief, het proces-verbaal van bevindingen betreffende bevindingen Douane Rotterdam van 5 april 2022, pagina 51.