7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met brandstichting, huisvredebreuk, vernieling, winkeldiefstal en opzetheling.
Verdachte heeft zijn vader bedreigd met het in brand steken van de ouderlijke woning. Hiermee heeft verdachte gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht bij zijn vader en de overige aanwezige familieleden, die de bedreiging hebben gehoord. Deze gevoelens van angst en onveiligheid blijken ook uit de ter terechtzitting afgelegde verklaring van vader, waaruit naast deze gevoelens ook blijkt van een grote betrokkenheid bij verdachte gedurende de afgelopen jaren waarin verdachte kampte met ernstige verslavingsproblematiek hetgeen een grote wissel heeft getrokken op verdachtes ouders en zus.
Daarnaast heeft verdachte twee blikken bier gestolen bij de Aldi. Verdachte laat daarmee zien dat hij geen respect heeft voor de eigendomsrechten van anderen en ten koste van de overlast, schade en ergernis die dergelijke diefstallen voor anderen met zich meebrengen, alleen bezig is met zichzelf en zijn zucht naar middelen.
Kort voordat verdachte voornoemde feiten pleegde was verdachte met ruzie vertrokken uit de woning van [slachtoffer 2] alwaar hij enige weken verbleven had. Verdachte besloot om ’s nachts achtergebleven spullen te gaan ophalen en liet zich door de bewoners niet weerhouden om de woning te betreden. Korte tijd later heeft verdachte de woning verlaten waarbij hij diverse goederen en een raam en raamkozijn heeft vernield. Ook deze feiten veroorzaken angst, overlast, ergernis en schade bij de benadeelde.
Tenslotte heeft verdachte in augustus 2022 een gestolen scooter voorhanden gehad. Heling van goederen is een hinderlijk feit dat de slachtoffers van dit feit financiële schade berokkent en veel overlast geeft. Daarnaast houdt heling diefstal van goederen door anderen in stand. Verdachte heeft zich hier geen rekenschap van gegeven. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
Het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 23 juni 2023 telt zeventien pagina's. Er is een patroon zichtbaar van vermogensdelicten. Daarnaast zijn er veroordelingen wegens verduistering, het overtreden van de Opiumwet, misdrijven tegen het openbaar gezag, winkeldiefstal, diefstal brom/snorfiets en vernieling. Vanwege zijn veelvuldige politiecontacten en veroordelingen is verdachte aangemerkt als een “zeer actieve veelpleger”.
Rapportages en verklaring van de deskundige op de terechtzitting
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte uitgebracht, gedateerd 7 juli 2023, opgemaakt door I.M. Bramer, reclasseringswerker. Zij heeft het rapport op de zitting ook mondeling toegelicht. Dit rapport van houdt het volgende in.
Verdachte heeft zijn leven niet op orde. Op nagenoeg alle leefgebieden is sprake van instabiliteit. Hij heeft geen dagbesteding, is dakloos en heeft schulden. Er is sprake van hardnekkige verslavingsproblematiek, aan zowel alcohol als diverse soorten harddrugs. Zijn sociaal netwerk bestaat voornamelijk uit mensen die eveneens drugs gebruiken. Hij veroorzaakt de laatste jaren veel overlast en houdt zich bezig met diefstal en heling van (brom)fietsen en onderdelen daarvan. De reclassering heeft in het kader van toezicht meermaals – zonder succes – getracht gedragsverandering te bereiken, middels een aanbod in beschermd wonen en een klinische én ambulante behandeling. Bij wijze van laatste kans is verdachte op 16 februari 2023 aangemeld en opgenomen bij FBW Transfore. Maar ook dit ging mis omdat verdachte alcohol bleef gebruiken en zich niet hield aan de (afdelings)regels. Op 31 maart 2023 werd dit toezicht vroegtijdig beëindigd. Gegeven het mislukken van dit laatste-kanstraject en de thans aan verdachte verweten feiten, concludeert de reclassering dat het ambulante kader definitief onhaalbaar is. Een langdurig klinisch traject is nodig, maar dat is nog nooit van de grond gekomen door de houding van verdachte. Het risico op recidive, letselschade én onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert om verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Ter terechtzitting van 14 juli 2023 heeft de deskundige mevrouw I.M. Bramer, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, dit advies tot oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel bevestigd. Zij verklaart dat verdachte weliswaar erkent dat hij problemen heeft en aangeeft deze ook te willen oplossen, maar in de praktijk aangeboden hulp afwijst of zich vroeg of laat onttrekt aan hulpverlening. De reclassering ziet daarom geen mogelijkheden om het risico op recidive terug te dringen, behalve door middel van een ISD-maatregel. Een ambulant kader is te vrijblijvend om het risico op recidive in te perken. De reclassering acht de kans op recidive hoog en komt daarom tot de conclusie dat oplegging van de ISD-maatregel wenselijk en noodzakelijk is.
Overwegingen ten aanzien van de maatregel
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke eisen voor de oplegging van een ISD-maatregel is voldaan. De bewezenverklaarde feiten zijn feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 23 juni 2023 blijkt dat de verdachte gedurende vijf jaar voorafgaand aan het plegen van de onderhavige feiten tenminste driemaal ter zake van een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel, te weten:
1. bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 4 februari 2022 ter zake van heling, diefstal, opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, tot een gevangenisstraf van een dag (executie 5 maart 2022 – 9 maart 2022);
2. bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 25 augustus 2021 ter zake van diefstal tot een gevangenisstraf van twee weken (executie 9 september 2021 – 21 september 2021)
3. bij vonnis van de politierechter in de Rechtbank Overijssel van 18 januari 2021, ter zake van diefstal tot een gevangenisstraf van een week (executie 27 mei 2021 – 3 juni 2021).
De onderhavige feiten zijn ook begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen.
Verder is de rechtbank mede op basis van de reclasseringsrapportage van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Mede gelet op de conclusie van de reclassering dat zij geen andere mogelijkheid meer ziet voor de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de ISD-maatregel thans wenselijk en noodzakelijk is. De rechtbank is zich bewust van de zwaarte van de ISD-maatregel, maar is - alles afwegende - van oordeel dat het belang van de maatschappij om tegen verdachtes handelen te worden beschermd, zwaarder moet wegen dan het verzoek van en namens verdachte tot oplegging van een andere straf. Zonder langdurige behandeling van verdachte binnen een klinische setting moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte zijn huidige levenswijze niet vrijwillig kan en zal veranderen en ook in de toekomst misdrijven zal blijven plegen. De rechtbank zal daarom de ISD-maatregel opleggen.
Om de ISD-maatregel zoveel mogelijk kans van slagen te geven is het, in lijn met het advies van reclassering, van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. De rechtbank zal daarom aan verdachte de ISD-maatregel opleggen voor de maximale termijn van twee jaren. De verdachte zit op dit moment in voorarrest waar hij nog geen behandeling heeft ondergaan. De tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht zal daarom niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel, zodat optimaal gebruik kan worden gemaakt van deze voor de verdachte noodzakelijke behandelmogelijkheid en dat bij hem met de beoogde behandeling een gedragsverandering teweeg kan worden gebracht.
De wet biedt geen mogelijkheid om deze maatregel uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zodat de vordering van de officier van justitie op dit zal worden afgewezen.