ECLI:NL:RBOVE:2023:2999

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
28 juli 2023
Zaaknummer
C/08/298638 / KG ZA 23-123
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op handelsnaam in kort geding tussen twee IT-bedrijven

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 28 juli 2023, staat de vraag centraal of gedaagde met zijn handelsnaam inbreuk maakt op de handelsnaam van eiser. Eiser, een B.V. die zich bezighoudt met advisering en ondersteuning op het gebied van informatietechnologie, stelt dat de handelsnaam van gedaagde, die een eenmanszaak runt en ook actief is in de IT-sector, te veel overeenkomt met de zijn. De voorzieningenrechter oordeelt dat de handelsnamen van beide partijen vrijwel identiek zijn en dat er verwarringsgevaar bestaat, aangezien beide ondernemingen landelijk actief zijn en zich richten op vergelijkbare diensten. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van eiser grotendeels toe, met uitzondering van de vordering tot rectificatie, omdat eiser niet voldoende onderbouwd heeft waarom er een spoedeisend belang bij deze vordering is. Gedaagde wordt bevolen om het gebruik van zijn handelsnaam en de bijbehorende website binnen 30 dagen na betekening van het vonnis te staken, op straffe van een dwangsom. Tevens wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 5.286,03.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/298638 / KG ZA 23-123
Vonnis in kort geding van 28 juli 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiser] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1], kantoorhoudende te [vestigingsplaats 2],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. R.A. Jong te Goirle,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. G.A.C. van den Hout te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 16, uitgebracht op 10 juli 2023,
- nadere producties 17 tot en met 21 van [eiser],
- producties 1 tot en met 9 van [gedaagde],
- de mondelinge behandeling van 24 juli 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de pleitnota aan de kant van [eiser],
- de pleitnota aan de kant van [gedaagde].

2.Inleiding

In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagde] met de handelsnaam waaronder hij zijn bedrijf voert, inbreuk maakt op de handelsnaam van [eiser].

3.De feiten

3.1.
[eiser] is opgericht op 9 september 2015. [eiser] voert een onderneming die zich bezighoudt met advisering en ondersteuning op het gebied van informatietechnologie. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat [eiser] ingeschreven onder de handelsnamen ‘[eiser] B.V.’, ‘[eiser]’ en [eiser]’.
3.2.
In april 2020 heeft [eiser] de domeinnaam ‘[website 1]’ geregistreerd.
3.3.
[gedaagde] heeft op 15 augustus 2022 een eenmanszaak ingeschreven in het handelsregister onder de handelsnamen ‘[bedrijf]’, ‘[bedrijf]’, ‘[website 2]’ en ‘[bedrijf]’. De eenmanszaak van [gedaagde] exploiteert een in Enter gevestigde onderneming die zich bezighoudt met het ontwikkelen, produceren en uitgeven van software.
3.4.
Op 13 september 2021 heeft [gedaagde] de domeinnaam ‘[website 2]’ geregistreerd.
3.5.
De toenmalige gemachtigde van [eiser] heeft bij brief van 8 mei 2023 met een beroep op artikel 5 Handelsnaamwet (Hnw) het [gedaagde] verboden nog langer gebruik te maken van de handelsnaam ‘[bedrijf] Daarnaast heeft [eiser] [gedaagde] verzocht binnen 7 dagen de domeinnaam ‘[website 2]’ offline te halen. Bij brief van 15 mei 2023 heeft de toenmalige gemachtigde van [gedaagde] gereageerd. In deze brief heeft [gedaagde] zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat de beide ondernemingen niet voldoende soortgelijk zijn om tot verwarring te leiden en dat dit wordt ondersteund door verschillen in specialisaties en marktsegmenten.
3.6.
Een verdere briefwisseling tussen (de juridisch adviseurs van) partijen volgt. De standpunten van beide partijen zijn hierin naar de kern ongewijzigd gebleven.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. Het [gedaagde] te gebieden om binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis ieder gebruik van de handelsnaam “[bedrijf]”, “[bedrijf]” en “[website 2]” of een ander gecombineerd gebruik van de termen “[term]” en “[term]”, te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom;
II. Het [gedaagde] te gebieden om binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis de aan de domeinnaam [website 2] gekoppelde website offline te halen en offline te houden, en/of ieder gebruik van de handelsnaam “[bedrijf]”, “[bedrijf]” en/of “[website 2]” op de betreffende website te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom;
III. Het [gedaagde] te gebieden om binnen 2 dagen na betekening van dit vonnis in plaats van de huidige website een rectificatie te plaatsen bereikbaar via [website 2];
IV. Veroordeling van [gedaagde] in de (werkelijke) proceskosten, overeenkomstig artikel 1019h Rv.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de (werkelijke) kosten van deze procedure.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Voorafgaande kwestie: bezwaar tegen te laat ingediende producties
5.1.
[gedaagde] heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de door [eiser] voorafgaand aan de zitting ingediende nadere producties, waarbij het [gedaagde] met name te doen is om de kostenspecificatie van de advocaat van [eiser] (productie 19). [eiser] heeft ter zitting erkend dat zij deze producties “aan de late kant” heeft ingediend.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In beginsel worden stukken die binnen vierentwintig uur vóór de mondelinge behandeling worden ingediend buiten beschouwing gelaten. [1] In dit geval is de kostenspecificatie door [eiser] iets meer dan een uur te laat ingediend (op vrijdag 21 juli 2023 om 12:07 uur binnengekomen op de griffie van deze rechtbank), en dat is inderdaad te laat. Hier staat echter tegenover dat [eiser] bij dagvaarding al wel een bedrag aan proceskosten heeft genoemd. Belangrijker nog is dat [gedaagde] door de late indiening niet in zijn verweer is geschaad. Ter zitting heeft [gedaagde] er namelijk blijk van gegeven dat hij kennis heeft kunnen nemen van de specificatie van de kosten, wat blijkt uit de specifieke vraag die [gedaagde] heeft gesteld over een van de in rekening gebrachte werkzaamheden van de advocaat van [eiser]. Gelet hierop en op de beperkte tijdsoverschrijding wordt [gedaagde] niet gevolgd in zijn bezwaar en zijn de te laat ingediende producties toelaatbaar.
Spoedeisend belang
5.3.
Voordat de voorzieningenrechter aan de inhoudelijke beoordeling toekomt moet worden beoordeeld of [eiser] een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.
5.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat wanneer gesteld wordt dat een inbreuk wordt gemaakt op het handelsnaamrecht van een onderneming, en dat daardoor schade wordt geleden althans dreigt, dit in beginsel voldoende is om aan te nemen dat die onderneming een spoedeisend belang heeft bij een vordering strekkende tot staking daarvan. Het spoedeisend belang volgt dus, voor wat betreft het onder II en II gevorderde gebod, uit de stellingen van [eiser].
5.5.
Het voorgaande geldt echter niet voor de door [eiser] gevorderde rectificatie. Door [eiser] is in zijn geheel niet onderbouwd waarom zij een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde rectificatie. Om die reden wordt het onder III gevorderde afgewezen.
De inhoudelijke beoordeling
5.6.
Vervolgens de inhoudelijke beoordeling. Deze zaak gaat om de vraag of [gedaagde] met de handelsnaam waaronder hij zijn onderneming voert inbreuk maakt op de handelsnaam van [eiser].
5.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat ‘[eiser]’ een handelsnaam is in de zin van artikel 1 Hnw en dat [eiser] die handelsnaam eerder voerde dan [gedaagde] de handelsnaam ‘[bedrijf]’ is gaan voeren. Op grond van artikel 5 van de Hnw kan [eiser] het voeren van een jongere handelsnaam, die identiek is aan haar handelsnaam of slechts in geringe mate daarvan afwijkt, verbieden indien door dat voeren van die handelsnaam bij het relevante publiek verwarring tussen de ondernemingen te duchten is. Daarbij kan het gaan om directe verwarring (het publiek houdt de ene onderneming voor de andere), of indirecte verwarring (het publiek neemt aan dat de beide ondernemingen economisch met elkaar zijn verbonden). Of verwarring te duchten valt, moet volgens vaste jurisprudentie worden beoordeeld met inachtneming van alle omstandigheden van het geval. Bij een en ander komt het aan op een globale beoordeling van de volledige handelsnamen wat betreft hun visuele, auditieve en begripsmatige kenmerken, in relatie tot de aard van de ondernemingen en alle overige omstandigheden van het geval. Tot de visuele kenmerken behoren ook gebruikte logo’s en eventuele andere visuele vormgeving. Verder dient de vraag of verwarring te duchten valt, te worden beoordeeld vanuit het perspectief van het normaal oplettende publiek en zijn eventuele (specialistische) kennis van het desbetreffende marktsegment.
5.8.
[eiser] legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. De handelsnaam van [eiser] wordt door artikel 5 van de Handelsnaamwet beschermd. [gedaagde] handelt in strijd met dat artikel. [eiser] kan zich op grond van dat artikel verzetten tegen ieder gebruik van een identieke of sterk met haar handelsnaam overeenstemmende handelsnaam, indien daardoor verwarring kan ontstaan bij het relevante publiek. Daarvan is in dit geval sprake. Het verschil tussen beide handelsnamen is uiterst gering. De combinatie van de woorden ‘[term]’ en ‘[term]’ is het kenmerkende bestanddeel van beide handelsnamen. Het gaat niet om louter beschrijvende woorden. Dat sprake is van verwarringsgevaar, is ook gebleken. Zo is een factuur en een offerte, bedoeld voor [eiser], naar het bedrijf van [gedaagde] gestuurd.
Beide ondernemingen bieden gelijksoortige diensten aan in de it-sector. Er is weliswaar sprake van enige afstand tussen de vestigingen van de beide ondernemingen, maar omdat [gedaagde] zijn handelsnaam landelijk voert is dit niet van belang en speelt de vestigingsplaats in dit geval geen rol. Online is ook verwarringsgevaar te duchten. Bij de invoer van de zoekterm ‘[eiser]’ op Google verschijnen de websites van beide ondernemingen bij de eerste zoekresultaten.
5.9.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat zij inbreuk maakt op de handelsnaam van [eiser]. Hiertoe heeft [gedaagde] aangevoerd dat er geen verwarringsgevaar te duchten is omdat – kort gezegd – de aard en de vestigingsplaats van de beide ondernemingen verschilt. [gedaagde] is een programmeur die onder meer apps, websites en webshops voor zijn opdrachtgevers maakt en die zich richt op de regio Twente. [eiser] verricht diensten op het gebied van internetlijnen, telefonie en server- en werkplekbeheer en richt zich met name op de regio West-Brabant. Daarnaast verschillen de logo’s en websites van beide ondernemingen en is het onderscheidend vermogen van de handelsnaam ‘[eiser]’ volgens [gedaagde] niet erg groot. Ook zal volgens [gedaagde] het relevante publiek minder snel in verwarring raken omdat zij oplettender zijn dan het gemiddelde publiek. Verder heeft [gedaagde] betwist dat er daadwerkelijk sprake is geweest van verwarring.
5.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de handelsnamen van partijen vrijwel identiek zijn door de in beide handelsnamen voorkomende woorden “[term]” en “[term]”. De enige geringe verschillen zijn de hoofdletters in de naam van [eiser] en het liggend streepje tussen beide woorden in de handelsnaam van [gedaagde]. Vanuit auditief oogpunt zijn de handelsnamen vrijwel geheel identiek. Hierbij gelden de geringe verschillen die gelden bij de visuele overeenstemming namelijk niet, aangezien het liggend streepje niet wordt uitgesproken. Ter zitting heeft [gedaagde] weliswaar verklaard dat ‘[term]’ in de door hem gevoerde handelsnaam als woord moet worden uitgesproken, en dus niet als een afkorting, zoals bij [eiser] wel het geval is, maar dat weet iemand die onbekend is met het bedrijf van [gedaagde] niet. Dit doet dus aan het voorgaande dus niet af. Vanuit auditief opzicht is de overeenstemming tussen de handelsnamen dus nog sterker dan vanuit visueel opzicht. Begripsmatig stemmen de handelsnamen ook in grote mate overeen, omdat zij beide het woord “[term]” bevatten en het als algemeen bekend mag worden aangenomen dat die afkorting staat voor informatietechnologie.
5.11.
Naast het feit dat de handelsnamen uit visueel, auditief en begripsmatig oogpunt vrijwel identiek zijn, komt de aard van de ondernemingen naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter in overwegende mate overeen. Beide partijen drijven onder hun handelsnamen namelijk ondernemingen die zich bezighouden met het leveren van diensten op het gebied van informatietechnologie aan ondernemingen. De bedrijfsvoering van beide ondernemingen is niet dusdanig verschillend, dat er voor het gemiddeld oplettende publiek geen verwarringsgevaar te duchten is. [gedaagde] heeft in dit verband echter sterk de nadruk gelegd op de verschillende specialismen tussen de bedrijven: zijn onderneming houdt zich uitsluitend bezig met het voor klanten ontwikkelen en implementeren van software en apps, terwijl [eiser] ook andere it-diensten zou leveren, en zich voor wat betreft software enkel beperkt tot het leveren van bestaande software. Ook als dit juist is ([eiser] heeft aangevoerd dat zij ook software voor haar klanten ontwikkelt), maakt het gegeven dat het ene bedrijf (van [eiser]), naast andere it-diensten, bestaande softwareprogramma’s levert en dat het andere bedrijf (van [gedaagde]) zelf software ontwikkelt, niet dat de aard van de beide ondernemingen zodanig anders is dat daardoor van verwarringsgevaar geen sprake kan zijn. De kern van de dienstverlening van beide ondernemingen is ook dan dusdanig dat het voor het normaal oplettende publiek geen andere indruk zal wekken dan dat beide ondernemingen zich bezig houden met het leveren aan software aan ondernemingen. Gelet hierop is ook aannemelijk dat [eiser] en [gedaagde] – in elk geval deels – in dezelfde vijver vissen. Voor dit voorlopige oordeel is ook van belang dat de aard van de ondernemingen in overwegende mate tot uitdrukking komt in de beide handelsnamen, aangezien de beide handelsnamen het woord “[term]” bevatten.
5.12.
Verder staat vast dat beide partijen zich profileren op internet door middel van hun website en dat zij allebei landelijk actief zijn. Beide partijen hebben de meeste van hun klanten weliswaar in de omgeving van waar hun onderneming gevestigd is, maar gebleken is dat zij ook opdrachten aannemen van klanten buiten die regio. De beide ondernemingen van partijen zijn verder weliswaar op aanzienlijke afstand van elkaar gevestigd, maar nu vaststaat dat beide partijen landelijk actief zijn, speelt de in artikel 5 Hnw als relevante omstandigheid genoemde plaats van vestiging van de betrokken ondernemingen hier geen rol.
5.13.
Gelet op de sterke overeenstemming tussen de handelsnamen, de aard van de dienstverlening van beide ondernemingen en het feit dat beide ondernemingen landelijk actief zijn, is verwarringsgevaar tussen de ondernemingen van partijen te duchten. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat het aandachtniveau van de (potentiële) klanten van partijen hoger dan gemiddeld ligt, zodat verwarring minder snel te duchten is, maar [gedaagde] heeft dit niet onderbouwd en dus ook niet aannemelijk weten te maken. Dit standpunt wordt dan ook niet gevolgd.
5.14.
Nu de voorzieningenrechter voorshands van oordeel is dat door het gebruik van de handelsnaam “[bedrijf]” tussen de ondernemingen van partijen verwarring is te duchten, kan [eiser] zich tegen het gebruik van die handelsnaam verzetten. Dit brengt mee dat [gedaagde] zal worden bevolen het gebruik van de handelsnaam “[bedrijf]”, “[bedrijf]” en “[website 2]” te staken en gestaakt te houden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding een verdergaand bevel toe te wijzen, omdat niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] zijn handelsnaam ook op een andere wijze gebruikt. Bovendien heeft [eiser] haar vordering op dit punt te ruim geformuleerd. [gedaagde] zal ook worden bevolen de aan de domeinnaam ‘[website 2]’ gekoppelde website offline te halen en offline te houden, nu dit gebruik gelet op het voorgaande ook als onrechtmatig jegens [eiser] wordt geacht. Uit toewijzing van dit deel van het door [eiser] onder II gevorderde volgt dat het overige onder II gevorderde wordt afgewezen.
5.15.
De termijn waarbinnen [gedaagde] het gebruik van de handelsnaam “[bedrijf]”, “[bedrijf]” en “[website 2]” moet staken, zal – om [gedaagde] enige tijd te gunnen een nieuwe handelsnaam te bedenken en om executiegeschillen te voorkomen – worden bepaald op 30 dagen na betekening van dit vonnis.
5.16.
Oplegging van de door [eiser] gevorderde dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven bevelen, is aangewezen. De gevorderde dwangsom zal evenwel worden beperkt als volgt in het dictum.
Proceskosten
5.17.
[gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. Ten aanzien van de hoogte van die kosten overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.18.
Deze procedure ziet op de bescherming van intellectuele eigendomsrechten, waarvoor artikel 1019h Rv geldt. [eiser] heeft op grond van artikel 1019h Rv gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de volledige door [eiser] gemaakte kosten, zijnde een bedrag van € 4.500,00 (exclusief btw). De voorzieningenrechter zal ten aanzien van het salaris van de advocaat aansluiten bij de indicatietarieven in IE-zaken (versie 1 april 2017). In dit geval wordt het indicatietarief voor een eenvoudig kort geding van maximaal € 6.000,00 redelijk en evenredig geacht, aangezien deze zaak als eenvoudig is te beschouwen in de zin van die regeling. Nu de gevorderde kosten onder het maximum indicatietarief vallen worden deze redelijk en evenredig geacht en zal het gevorderde bedrag worden toegewezen. Daar komt een bedrag van € 110,03 bij voor het uitbrengen van de dagvaarding en een bedrag van € 676,00 aan griffierecht, in totaal een bedrag van € 5.286,03.
5.19.
[eiser] heeft hiernaast nog - aanvullend, en onder verwijzing naar art. 6:96 BW - vergoeding van andere buitengerechtelijke kosten gevorderd. Zodanige kosten vallen echter onder het bereik van artikel 1019h Rv, en dienen om die reden dan ook gespecifieerd te worden. Voor de onder referte aan art. 6:96 BW gevorderde kosten ontbreekt echter specificatie, zodat deze zullen worden afgewezen.
Termijn instellen hoofdzaak
5.20.
De voorzieningenrechter zal de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 1019i Rv als gevorderd bepalen op zes maanden, nu niet gesteld of gebleken is dat deze termijn onredelijk is en deze termijn de voorzieningenrechter ook niet onredelijk voorkomt.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
gebiedt [gedaagde] om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis ieder gebruik van de handelsnaam “[bedrijf]”, “[bedrijf]” en “[website 2]” te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,00,
6.2.
gebiedt [gedaagde] om binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis de aan de domeinnaam ‘[website 2]’ gekoppelde website offline te halen en offline te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,00,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 5.286,03,
6.4.
bepaalt de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak als bedoeld in artikel 1019i Rv op zes maanden na de datum van dit vonnis,
6.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2023. (wv)

Voetnoten

1.Zie het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie, pagina 16, en – specifiek voor proceskosten in zaken met betrekking tot rechten van intellectuele eigendom – de op rechtspraak.nl te vinden Indicatietarieven in IE-zaken, versie 1 april 2017, uitgangspunt 6.