ECLI:NL:RBOVE:2023:2970

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
08-218777-22
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag op onroerende goederen in verband met verdenking van drugslaboratorium

Op 27 juli 2023 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift van een klager die geconfronteerd werd met conservatoir beslag op zijn onroerende goederen. De klager, die verdacht wordt van het faciliteren van een drugslaboratorium, had eerder een klaagschrift ingediend tegen het beslag dat was gelegd op verschillende registergoederen, waaronder grasland en erf/tuin. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag was gelegd op verzoek van de officier van justitie, met machtiging van de rechter-commissaris, op basis van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. De klager voerde aan dat het onwaarschijnlijk was dat er een schadevergoedingsmaatregel zou worden opgelegd, gezien de sterke positie van de gemeente Olst-Wijhe als benadeelde partij. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de klager in het beklag bevestigd en geconcludeerd dat er weliswaar sprake was van een verdenking van een misdrijf, maar dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter een schadevergoedingsmaatregel zou opleggen aan de klager. Daarom heeft de rechtbank het beklag gegrond verklaard en het conservatoir beslag opgeheven. De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de klager in het gelijk gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
parketnummer : 08-218777-22
raadkamernummer : 23-017379
datum : 27 juli 2023
beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager],

geboren op [geboortedatum] 1952 te [geboorteplaats],
wonende op het adres [woonplaats],
mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam,
hierna te noemen: de klager, tevens beslagene.

Feiten

Uit het exploot d.d. 29 maart 2023 van de heer [naam], gerechtsdeurwaarder te Arnhem, blijkt dat op verzoek van de officier van justitie en met machtiging van de rechtercommissaris, belast met de behandeling van strafzaken, op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering conservatoir beslag is gelegd op de volgende registergoederen:
1. m2 grasland (gemeente Olst sectie A nr 1476)
2. 830 m2 erf/tuin (gemeente Olst sectie A nr 1600)
3. 3.145 m2 grasland (gemeente Olst sectie A nr 1620)
4. 2.750 m2, wonen, erf/tuin [adres] (gemeente Olst sectie A nr 1633)
5. 240 m2 erf/tuin (gemeente Olst sectie H nr 1593)
6. 6.640 m2 industrieterrein (gemeente Wijhe sectie E nr 2099)
ter bewaring van het recht tot verhaal van maximaal € 435.600,00.
De grondslag van het beslag is thans gelegen in artikel 94a lid 3 Sv tot bewaring van het recht van verhaal voor een ter zake van misdrijf op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f Wetboek van Strafrecht (Sr).

Procedure

De enkelvoudige raadkamer heeft op 28 juni 2028 een beslissing genomen op een eerder ingediend klaagschrift ter zake hetzelfde beslag. De raadkamer heeft het beklag ongegrond verklaard.
Namens beslagene is op 10 juli 2023 (per e-mailbericht) ter griffie van deze rechtbank opnieuw een klaagschrift tegen het beslag ingediend.
De rechtbank heeft op 13 juli 2023 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de klager, de advocaat mr. P. Scholte en de officier van justitie gehoord.
Beklag
Het beklag strekt tot opheffing van het conservatoir beslag op de hiervoor onder punt 1. tot
en met 6. genoemde registergoederen.
Namens klager is aangevoerd dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechtbank in een later stadium een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen. De benadeelde partij is de gemeente Olst-Wijhe. Het is niet gebruikelijk dat een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd bij “sterke” benadeelde partijen die zelf in staat worden geacht de toegewezen vordering te innen. Dat geldt ook voor een gemeente. Daar komt bij dat de gemeente zelf ook beslag heeft gelegd op het vervuilde erf, in verband met dwangsommen die mogelijk geïnd moeten worden. Het beslag dient te worden opgeheven, zodat klager onroerend goed kan verkopen. Op die manier kan hij de middelen verkrijgen om de door de gemeente Olst-Wijhe opgedragen sanering van zijn grond te bekostigen.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft aangevoerd dat er een stevige verdenking tegen verdachte ligt en inmiddels een vordering tot schadevergoeding van de gemeente Olst-Wijhe. De gemeente is verantwoordelijk voor het saneren van de grond en zal die kosten dragen. Het is daarom niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de vordering van de gemeente zal toewijzen en aan de klager een verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ten behoeve van het slachtoffer zal opleggen. Het klaagschrift moet daarom ongegrond worden verklaard. Het conservatoir beslag staat bovendien niet aan verkoop in de weg. Klager kan het onroerend goed verkopen met akkoord van het Openbaar Ministerie.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd.
De klager is ontvankelijk in het beklag.
De rechtbank is aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens nagegaan of een
ander dan klager als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hiervan is de rechtbank niet
gebleken.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding
van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat
van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te
voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
Bij de beoordeling van een beklag van de klager gericht tegen een beslag op grond van
artikel 94a, derde lid, Sv dient de rechter eerst te onderzoeken of er ten tijde van zijn
beslissing sprake is van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vierde
categorie kan worden opgelegd. Als geen sprake is van een dergelijke verdenking moet
teruggave worden gelast. Als wel sprake is van een dergelijke verdenking, moet de rechter onderzoeken of het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag ten behoeve van het slachtoffer zal opleggen.
De klager wordt - kort gezegd - verdacht van het faciliteren van een drugslaboratorium op
zijn grond en verantwoordelijk gehouden voor de vervuiling van de bodem als gevolg daarvan. Hiermee is voldaan aan het eerste criterium, zoals hiervoor genoemd. Aan het tweede hiervoor genoemde criterium is echter naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. De rechtbank acht het hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, aan klager een verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag ten behoeve van de gemeente Olst-Wijhe zal opleggen. De gemeente, als rechtspersoon, kwalificeert immers als een “sterke” benadeelde partij die zelf in staat moet worden geacht om, eventueel via de civiele rechter, haar vordering te incasseren. In die gevallen ligt toewijzing van de schadevergoedingsmaatregel niet voor de hand.
Gelet op het voorgaande zal het beklag gegrond worden verklaard en zal de rechtbank gelasten dat het conservatoir beslag wordt opgeheven.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beklag gegrond;
-gelast dat het onder klager gelegde conservatoir beslag op de volgende onroerende goederen wordt opgeheven:
1. m2 grasland (gemeente Olst sectie A nr 1476);
2. 830 m2 erf/tuin (gemeente Olst sectie A nr 1600);
3. 3.145 m2 grasland (gemeente Olst sectie A nr 1620);
4. 2.750 m2, wonen, erf/tuin [adres] (gemeente Olst sectie A nr 1633);
5. 240 m2 erf/tuin (gemeente Olst sectie H nr 1593);
6. 6.640 m2 industrieterrein (gemeente Wijhe sectie E nr 2099).
Deze beslissing is gegeven door
mr. J. de Ruiter, voorzitter,
mr. M.W. Eshuis en mr. H.H. de Boef rechters,
in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2023.
Buiten staat
Mr. H.H. de Boef en de griffier zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor het Openbaar Ministerie beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na dagtekening van deze beslissing.