ECLI:NL:RBOVE:2023:2968

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
08.253937.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontucht met minderjarige meisjes met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 27 juli 2023 heeft de Rechtbank Overijssel een 26-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaar. De man is schuldig bevonden aan ontuchtige handelingen met twee minderjarige meisjes, waarbij hij zich schuldig maakte aan seksueel binnendringen van het lichaam van een vijfjarig meisje en ontuchtige handelingen met een achtjarig meisje. De rechtbank legde naast de gevangenisstraf ook een maatregel tot gedragsbeïnvloeding op, evenals de verplichting tot het betalen van schadevergoeding aan de slachtoffers, in totaal 7.500 euro. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door DNA-bewijs. De verdachte heeft tijdens de zittingen zijn daden gedeeltelijk erkend, maar ontkende het seksueel binnendringen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar meegewogen in de strafoplegging. De verdachte moet zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder een intensieve behandeling om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.253937.22 (P)
Datum vonnis: 27 juli 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1997 in [geboorteplaats],
verblijvende in P.I. Lelystad.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 april 2023 en 13 juli 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. Dronkers en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. van der Steeg, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van de namens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voorgedragen slachtofferverklaringen en van wat namens de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door respectievelijk mr. L. van Leeuwen en mr. M. Schaap is aangevoerd.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging van 13 juli 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 25 april 2021 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de destijds vijfjarige [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]), die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1], en dat hij op 12 juli 2021 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de destijds achtjarige [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 25 april 2021 te [locatie], gemeente Hardenberg, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2] 2016, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], te weten het
- brengen/duwen van zijn vinger(s) in de vagina en/of anus en/of tussen
de schaamlippen van die [slachtoffer 1] en/of
- likken van/over de vagina en/of anus van die [slachtoffer 1] en/of
- wrijven over de vagina en/of anus van die [slachtoffer 1];
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2021 te [locatie], gemeente Hardenberg, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2] 2016, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het
- likken van/over de vagina en/of anus van die [slachtoffer 1] en/of
- wrijven over, althans betasten van, de vagina en/of anus van die [slachtoffer 1];
2
hij op of omstreeks 12 juli 2021 te [locatie], gemeente Hardenberg, met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 3] 2012, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het steken van zijn hand in de onderbroek van die [slachtoffer 2] en/of
- het betasten van de schaamstreek van die [slachtoffer 2] en/of
- het betasten van de vagina van die [slachtoffer 2].

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

Feit 1 primair, subsidiair
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat verdachte een verklaring heeft afgelegd over de handelingen die hij heeft gepleegd bij [slachtoffer 1]. Verdachte ontkent dat hij seksueel is binnengedrongen zoals primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangeefster [aangever 1] (hierna: de moeder van [slachtoffer 1]) heeft verklaard dat [slachtoffer 1] alleen naar het toilet mocht op de camping. Toen [slachtoffer 1] terug kwam lopen, zag zij dat [slachtoffer 1] timide was en wat voorover gebogen liep. [slachtoffer 1] vertelde dat er een ‘papa’ met zijn vinger in haar billen had gezeten en dat het pijn deed. Deze ‘papa’ zou er ook aan hebben gelikt. [slachtoffer 1] noemt haar vagina en billen allebei billen. Op de vraag van de moeder welke billen, antwoordde [slachtoffer 1] de billen waaruit zij plast. Toen ze later in de auto vanaf het ziekenhuis zaten, vertelde [slachtoffer 1] uit zichzelf dat de man wel vijf keer met zijn vinger in haar vagina is geweest.
In het studioverhoor heeft [slachtoffer 1] gedetailleerd verteld over wat er is gebeurd en daarbij specifieke zaken benoemd. Zo heeft [slachtoffer 1] onder meer verteld dat zij en verdachte zich in het toiletgebouw bevonden. Volgens [slachtoffer 1] had zij haar onderbroek half uit en ging verdachte heel veel keren met zijn vinger in haar billen en vegen en smeren met de vinger en ging hij likken. Verdachte deed dat meerdere keren en het deed pijn bij [slachtoffer 1]. Verdachte ging door ondanks dat [slachtoffer 1] zei dat hij moest stoppen.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de verklaringen van [slachtoffer 1]. Haar verklaringen zijn consistent en de betrouwbaarheid daarvan wordt versterkt door de details die [slachtoffer 1]
– veelal ongevraagd – geeft over de omstandigheden waaronder de handelingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank zal deze verklaringen dan ook gebruiken voor het bewijs.
Uit artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) volgt echter dat het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring “niet op zichzelf staat”, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
In deze zaak staat de verklaring van [slachtoffer 1] niet op zichzelf, maar vindt op specifieke punten steun in andere bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden. In de eerste plaats is dat de verklaring van verdachte zelf, nu hij ter terechtzitting heeft erkend dat hij op 25 april 2021 alleen met [slachtoffer 1] was in het toiletgebouw op camping de [de camping] in [locatie] en dat hij toen over haar vagina heeft gelikt en gewreven. Dat [slachtoffer 1] erg aangedaan was direct na het gebeurde, blijkt uit de directe waarneming van haar moeder na het voorval. Verder vindt de verklaring van [slachtoffer 1] steun in de uitkomsten van het DNA-onderzoek, waaruit blijkt dat in de onderbroek en om en in de anus van [slachtoffer 1] het DNA van verdachte is aangetroffen. Dit is een aparte bron van informatie die dateert van vlak na de gebeurtenissen waarover [slachtoffer 1] heeft verklaard.
Dat de handelingen van verdachte (mede) hebben bestaan uit seksueel binnendringen van de vagina, als bedoeld in artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), blijkt eveneens uit de bewijsmiddelen. Allereerst omschrijft [slachtoffer 1] de handelingen van verdachte afzonderlijk als het ‘smeren’ met de vinger
overhaar billen en met de vinger
inhaar billen, waarbij zij tijdens het studioverhoor wijst aan de voorkant tussen haar bovenbenen bij haar kruis. Hieruit leidt de rechtbank af dat [slachtoffer 1] het wrijven over de vagina/schaamlippen, die zij dus als haar ‘billen’ omschrijft, onderscheidt van het binnendringen van de vagina/schaamlippen. Ter terechtzitting van 13 juli 2023 heeft verdachte verder verklaard dat hij ruw met zijn vingers over de vagina van [slachtoffer 1] heeft gewreven. De rechtbank acht op basis van het voorgaande bewezen dat verdachte met zijn vinger(s) tussen de schaamlippen van [slachtoffer 1] is geweest en dat dus mede sprake is geweest van seksueel binnendringen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Feit 2
4.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.5
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat verdachte een verklaring heeft afgelegd over de handelingen die hij heeft gepleegd bij [slachtoffer 2]. De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring voor het onderdeel van de tenlastelegging “het steken van zijn hand in de onderbroek van die [slachtoffer 2]”. Voor het overige dient verdachte te worden vrijgesproken, nu dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.6
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, namelijk de verklaring van verdachte, de aangifte van [aangever 2], de moeder van [slachtoffer 2], en het Rapport DNA-onderzoek van het NFI, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2].
Die bewijsmiddelen houden onder meer in dat verdachte heeft verklaard dat hij op 12 juli 2021 in [locatie] [slachtoffer 2] heeft opgetild en zijn hand in haar bikinibroek heeft gestoken. Uit het DNA-onderzoek blijkt dat er DNA van verdachte is aangetroffen op de venusheuvel van [slachtoffer 2]. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat verdachte bij het steken van zijn hand in de bikinibroek van [slachtoffer 2] ook haar schaamstreek heeft betast. Voor het betasten van de vagina van [slachtoffer 2] ziet de rechtbank geen bewijs, zodat zij verdachte daarvan zal vrijspreken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
Daar waar in de tenlastelegging ‘onderbroek’ staat, meent de rechtbank dat het voor verdachte en de overige procesdeelnemers duidelijk is dat hier bikinibroek wordt bedoeld en dat de rechtbank ervan uitgaat dat dit een kennelijke verschrijving is. In het licht van de inhoud van het dossier kan hierover geen misverstand bestaan. Door de verdediging is ter terechtzitting hierover ook geen verweer gevoerd. De rechtbank zal dit in de bewezenverklaring daarom verbeterd als bikinibroek opnemen.
4.7
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 25 april 2021 te [locatie], gemeente Hardenberg, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum 2] 2016, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1], te weten het
- brengen van zijn vinger(s) tussen de schaamlippen van [slachtoffer 1] en
- likken over de vagina van [slachtoffer 1] en
- wrijven over de vagina van [slachtoffer 1];
2
hij op 12 juli 2021 te [locatie], gemeente Hardenberg, met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum 3] 2012, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het steken van zijn hand in de bikinibroek van [slachtoffer 2] en
- het betasten van de schaamstreek van [slachtoffer 2].
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 244 en 247 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2
het misdrijf: met iemand die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van vier jaren waarvan een jaar voorwaardelijk, met aftrek van de voorlopige hechtenis, en een proeftijd van tien jaren. Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals geadviseerd door de reclassering. De voorwaarden en het toezicht dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht toepassing te geven aan artikel 63 Sr en rekening te houden met de persoon van verdachte en zijn proceshouding. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die in duur gelijk is aan de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht is een passende straf. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden ziet verdachte het belang van behandeling en begeleiding in. Verdachte is bereid om mee te werken aan de bijzondere voorwaarden, voor zover deze juridisch stand houden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij de destijds vijfjarige [slachtoffer 1], die op dat moment op vakantie was op de camping de [de camping]. Verdachte heeft zijn vingers tussen haar schaamlippen gebracht, over haar vagina gelikt en over haar vagina gewreven. Verdachte heeft hierdoor op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van de zeer jonge [slachtoffer 1] geschonden. Hierdoor heeft verdachte een normale en gezonde seksuele ontwikkeling van [slachtoffer 1], waar ieder kind - dus ook [slachtoffer 1] - recht op heeft, doorkruist. Dit kan langdurige en ernstige schade toebrengen aan de geestelijke gezondheid van een kind. Ook in dit geval zijn de gevolgen voor [slachtoffer 1] groot. Uit het dossier en de verklaring van de ouders van [slachtoffer 1] ter zitting volgt dat [slachtoffer 1], maar ook andere leden van het gezin, na het incident veel gevoelens van angst en onveiligheid hebben ervaren. Vervolgens heeft verdachte zich nog geen drie maanden later weer schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, met de destijds achtjarige [slachtoffer 2]. Verdachte is naar precies dezelfde camping, naar hetzelfde toiletgebouw gegaan, waar het incident met [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden. Hier kwam hij [slachtoffer 2] tegen. Verdachte heeft haar opgetild, zijn hand in haar bikinibroek gestoken en haar betast. [slachtoffer 2] kon aan het handelen van verdachte ontkomen, omdat zij hard schreeuwde waardoor hij haar los liet. Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit ook, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit. Uit de namens [slachtoffer 2] ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt hoe groot de impact en de gevolgen voor haar en haar gezin zijn geweest. Verdachte heeft op het moment dat hij zich schuldig maakte aan het plegen van de seksuele en ontuchtige handelingen niet stilgestaan bij de gevolgen voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en heeft zijn eigen seksuele behoeften vooropgesteld. Terwijl verdachte in het kader van een veroordeling voor een ander zedenfeit met een behandeling is gestart, heeft hij tegenover zijn behandelaar geen openheid van zaken gegeven over onderhavige gepleegde feiten en hierover gezwegen. Dit, terwijl de opsporing naar de dader in volle gang was. De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan.
Alhoewel verdachte na zijn aanhouding in deze zaak een grotendeels bekennende verklaring heeft afgelegd, krijgt de rechtbank niet de indruk dat hij volledig openheid van zaken heeft gegeven. De rechtbank vindt dit zorgelijk. Ook de zeer jonge leeftijd van de slachtoffers baart de rechtbank grote zorgen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het strafblad van verdachte van 9 mei 2022;
- een aanvullend pro justitia rapport van 23 januari 2023, opgemaakt door dr. R.W. Blaauw, gezondheidszorgpsycholoog, gerechtelijk deskundige;
- een pro justitia rapport van 13 juni 2023, opgemaakt door dr. I.F.F.M. Elzakkers, psychiater;
- een pro justitia rapport van 21 juni 2023, opgemaakt door R. Bout, GZ-psycholoog;
- het rapport van Reclassering Nederland van 6 juli 2023, opgemaakt door T. Jaarsveld, reclasseringswerker.
Uit het strafblad blijkt dat verdachte op 7 juni 2022 voor zogenaamde handsoffzedenfeiten (sexting) is veroordeeld. De onderhavige feiten hebben plaatsgevonden in dezelfde periode als de feiten waarvoor hij reeds is veroordeeld. Van recidive kan daarom niet worden gesproken.
In het pro justitia rapport van psychiater Elzakkers staat onder meer beschreven dat bij verdachte sprake is van een pedofiele stoornis en een lichte depressieve stoornis in remissie. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Toen verdachte een jong meisje alleen zag rondlopen, zonder anderen in de buurt en zonder dat iemand hem had gezien (feit 1), zag hij vanuit zijn pedofiele neiging een kans om zijn behoefte te bevredigen. Wat hierin meespeelt is zijn verhoogde staat van stress en spanning vanwege de voortdurende sexting destijds, wat hem zowel opwond als stress bezorgde. Ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit vermoedt de deskundige meer berekenend gedrag. Verdachte had de locatie immers kunnen vermijden, maar koos hier niet voor. Een combinatie van de hoop vanuit zijn pedofilie dat hij opnieuw een meisje zou treffen en vermijding van het onder ogen zien van zijn pedofilie en zijn verantwoordelijkheid dit gedrag te beheersen, speelt hierin zeer waarschijnlijk een rol. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt geschat op matig-hoog. Er zijn diverse risicofactoren waarvan de pedofilie de belangrijkste is. Ook het zich emotioneel identificeren met kinderen, sociale afwijzing, impulsiviteit, beperkte coping, seksuele preoccupatie, het gegeven dat verdachte seks ook als coping inzet en zich wel bereid toont tot behandeling maar niet het achterste van zijn tong laat zien en erg vermijdend is, spelen een rol in het verhoogde recidiverisico. De beschermende factoren zijn onvoldoende gebleken om de risicofactoren te neutraliseren. Geadviseerd wordt een intensieve behandeling op te leggen in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voldoende lang voorwaardelijk strafdeel. Er is overwogen om TBS met voorwaarden op te leggen, echter het recidive risico wordt niet hoog geschat maar matig-hoog. Een TBS kader is dan minder voor de hand liggend. Hiernaast is sprake van behandelmotivatie bij verdachte en heeft nog geen eerdere behandeling van de pedofilie plaatsgevonden. De poliklinische behandeling bij De Tender was nog maar net gestart en hiervan kan dan ook niet gezegd worden dat deze reeds was afgerond of effect had kunnen hebben. Als bijzondere voorwaarden dient opgenomen te worden dat de behandeling een intensieve behandeling moet zijn, zoals een dagbehandeling voor zo lang als de behandelinstelling dat noodzakelijk acht. Na afronding van een dergelijk intensief traject dient er nog steeds behandeling te volgen, bijvoorbeeld in een poliklinisch traject.
In het pro justitia rapport van psycholoog Bout staat onder meer beschreven dat bij verdachte sprake is van een pedofiele stoornis en een depressieve stoornis. Van de pedofiele stoornis was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Dat kan niet met zekerheid gezegd worden over de depressieve stoornis. De vastgestelde parafilie leidt ertoe dat er bij verdachte een terugkerende seksuele pathologische behoefte is aan seksuele handelingen met prepuberale kinderen. Vanuit de cognitieve vervormingen is verdachte enigszins verminderd in staat om op zijn eigen handelen te reflecteren. Verdachte heeft zich, ondanks de wetenschap van de strafbaarheid van zijn gedrag, laten leiden door zijn seksuele behoeften zonder daarbij voldoende rekening te houden met de negatieve consequenties voor anderen. Verdachtes gebrekkige gewetensontwikkeling zorgde niet voor bijsturing van zijn gedrag. Verdachte zal vanwege zijn interesse in seksuele handelingen met minderjarigen, een risico lopen op recidive. Verdachte ontkent seksuele gevoelens te ervaren bij prepuberale meisjes, maar de deskundige acht dit niet aannemelijk. Het wijst op een beperkt probleembesef en –inzicht, waardoor de kans op recidive wordt vergroot. In een behandelkader, met veel toezicht, wordt de kans op recidive op korte termijn als laag ingeschat. Indien dergelijke externe kaders er niet zijn, wordt de kans op korte termijn als matig-hoog ingeschat. Op lange termijn loopt de kans op recidive, indien betrokkene niet behandeld is, op tot hoog. Geadviseerd wordt om verdachte een intensieve dagbehandeling specifiek gericht op zedendelinquenten, te laten ondergaan zoals onder meer wordt gegeven bij De Tender. Mocht dit onvoldoende zijn, dan zou gedacht kunnen worden aan een kortdurende klinische behandeling gegeven bij de Van der Hoeven kliniek of een soortgelijke instelling. Na de intensieve dagbehandeling zal een ambulant vervolgtraject noodzakelijk zijn om de kans op recidive terug te dringen. De verwachting is dat een dergelijke behandeling enkele weken tot maanden kan duren. Verdachte staat feitelijk voor zijn eerste behandelpoging. Verdachte heeft nog niet kunnen profiteren van justitieel ingrijpen en de verplichte behandeling die hem als schorsings-, en later bijzondere, voorwaarden werden opgelegd. Een behandeling in een stringenter kader, zoals terbeschikkingstelling met voorwaarden, is nu niet noodzakelijk om de kans op recidive te verminderen. Geadviseerd wordt om behandeling op te leggen in het kader van bijzondere voorwaarden.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en de psychiater over en maakt deze tot de hare. Dat betekent dat het voor de rechtbank vast staat dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de feiten een pedofiele stoornis bestond en dat de gepleegde feiten hem in verminderde mate zijn toe te rekenen.
Het reclasseringsadvies sluit aan bij voornoemde rapportages. De reclassering ziet mogelijkheden om in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Verdachte heeft een enigszins meewerkende houding ten opzichte van het huidig reclasseringscontact en de reclassering schat in dat verdachte zal meewerken aan eventuele voorwaarden. De reclassering adviseert een lange proeftijd van 5 tot 10 jaar met als bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, contactverbod, locatieverbod (zonder elektronische monitoring), dagbesteding, geen andere huisvesting zonder toestemming en vermijden contact met minderjarigen. De reclassering adviseert verder de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat op deze feiten niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gezien de persoon van verdachte is een intensieve behandeling van verdachte nodig en zal verdachte daarna langdurige begeleiding en verdere hulpverlening nodig hebben om de kans op recidive te verminderen. Een deel van de op te leggen vrijheidsstraf zal daarom voorwaardelijk worden opgelegd om die intensieve behandeling en de begeleiding en toezicht binnen een voorwaardelijk kader te bieden, verdachte te stimuleren aan zijn problematiek te werken en ook om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Omdat de behandeling intensief zal zijn en na het intensieve traject volgens de deskundigen ook nog behandeling en begeleiding nodig is en gelet op het feit dat de rechtbank twee zedenmisdrijven bewezen acht, gepleegd tegen twee zeer jonge meisjes, waarbij de onaantastbaarheid van het lichaam is geschonden, stelt de rechtbank de proeftijd vast op een periode van vijf jaren. Gedurende die periode kan de reclassering toezicht houden op de ontwikkelingen rondom het behandeltraject en het gedrag van verdachte.
De ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden komen voldoende tot uitdrukking in de op te leggen straf. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met artikel 63 Sr. De rechtbank is van oordeel dat een forse straf passend is en dat deze ook zou zijn opgelegd indien deze zaak gelijktijdig behandeld zou zijn met de eerdere strafzaak. De rechtbank komt echter tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. De redenen daarvoor zijn gelegen in de noodzaak van behandeling, de zwaarte van het verdere traject voor verdachte, de gevangenisstraf die hij voor zijn eerdere veroordeling nog moet uitzitten en de motivatie voor behandeling die verdachte nu laat zien.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van vierentwintig maanden waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het locatieverbod, en met aftrek van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er, gelet op de persoon van verdachte en het recidiverisico, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een (zeden)misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen en de rechtbank het gelet hierop van belang acht dat op korte termijn aanvang wordt gemaakt met een behandeling van verdachte.
Maatregel ex artikel 38z Sr
In al het voorgaande ziet de rechtbank ambtshalve de noodzaak om aan de verdachte de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr op te leggen. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de veiligheid van andere personen. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de ernst en de aard van de door verdachte begane feiten en op de persoon van verdachte, zoals dit in de hiervoor aangehaalde rapporten naar voren komt. In dit kader neemt de rechtbank met name in aanmerking dat het recidiverisico in de rapportages als matig tot hoog wordt ingeschat en dat de psycholoog spreekt van een beperkt probleembesef en –inzicht wat de kans op recidive verhoogt. De rechtbank acht langdurig toezicht nodig om het recidiverisico te beperken en zal daarom tot de oplegging van deze maatregel overgaan.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1]
, daartoe vertegenwoordigd door haar ouders als wettelijke vertegenwoordigers en bijgestaan door de raadsvrouw mr. L. van Leeuwen, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Namens [slachtoffer 1] is gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 11.307,72, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schadevergoeding bestaat uit de volgende posten:
- kosten vakantie € 1.255,88;
- reiskosten € 51,84;
- eigen risico toekomstige behandelingen € 385,00.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 10.000,- gevorderd.
[slachtoffer 2]
, daartoe vertegenwoordigd door haar ouders als wettelijke vertegenwoordigers en bijgestaan door de raadsvrouw mr. M. Schaap, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Namens [slachtoffer 2] is gevorderd verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen voor geleden immateriële schade (smartengeld), te weten een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de vorderingen van de benadeelde partijen in het geheel toewijsbaar zijn, inclusief wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer 1]
Ten aanzien van de gevorderde kosten van de vakantie heeft de raadsvrouw aangevoerd dat dit geen schade is die rechtstreeks voortvloeit uit het strafbare feit en daarom niet kan worden toegewezen. De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering ten aanzien van het eigen risico. Ten aanzien van de gevorderde reiskosten refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering kan worden toegewezen, maar gematigd dient te worden.
[slachtoffer 2]
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering kan worden toegewezen, maar gematigd dient te worden tot een bedrag van € 1.500,-.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. Dat geldt niet voor de gevorderde vergoeding van de kosten van de vakantie. Dit bedrag is geen rechtstreekse schade die is ontstaan als gevolg van het strafbare feit. Dat gedeelte van de vordering, ter hoogte van € 1.255,88, zal dan ook worden afgewezen.
Materiële schade
De opgevoerde schadepost reiskosten is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal de vordering tot betaling van het bedrag van € 51,84 daarom toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De post eigen risico betreft eventuele toekomstige schade. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor dit gedeelte van de vordering.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
De rechtbank stelt, de aard en ernst van de normschending mede in aanmerking genomen, vast dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden: zij is ten gevolge van het incident in het ziekenhuis medisch onderzocht, waarbij zij erg angstig was. Zij kampt met schaamte- en schuldgevoelens, slaapproblemen, angstklachten en heeft maandenlang pijnklachten aan haar vagina ervaren. Er is psychische hulp gezocht, maar met name de ingrijpende behandelvormen maakt dat dit proces voor nu niet is doorgezet. De rechtbank stelt in dit geval, gelet op alle omstandigheden van het geval en de gegeven onderbouwing, de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vast op een bedrag van € 5.000,--. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 5.051,84 te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
[slachtoffer 2]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat [slachtoffer 2] door het bewezen verklaarde feit schade heeft geleden.
Voor toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op een aantasting in de persoon op andere wijze, zoals genoemd onder artikel 6:106 lid 1 sub b BW, is het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Geestelijk letsel levert in het algemeen pas een aantasting in de persoon op zoals bedoeld in art. 6:106 BW indien bij het slachtoffer sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Het moet in elk geval gaan om ‘naar objectieve maatstaven’ vast te stellen psychische klachten ontstaan in verband met de omstandigheden van het geval. Een enkel psychisch onbehagen of zich gekwetst voelen is daarvoor onvoldoende.
Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat de gevolgen voor [slachtoffer 2] groot zijn en dat zij voor haar (psychische) klachten (nog) in behandeling is bij een psychiater. Zij heeft als gevolg van het incident PTSS opgelopen. Niet is betwist dat dit ziektebeeld en de hiervoor genoemde behandeling het gevolg is van het incident en dat de gevorderde schade dus voortvloeit uit het door verdachte gepleegde feit. De namens [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar. De rechtbank stelt de geleden schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 2.500,-.
De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 2.500,- toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling ([slachtoffer 1]) en 35 dagen gijzeling ([slachtoffer 2]), waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2
het misdrijf: met iemand die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 primair en feit 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 5 (vijf) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich binnen 3 werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Dobbe 70-74 te Zwolle. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door De Tender of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering; dit betreft in eerste instantie een intensieve dagbehandeling. De behandeling start na detentie. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
- meewerkt aan begeleid wonen indien de reclassering dat nodig acht. Verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra beschikbaar. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de
reclassering voor hem heeft opgesteld;
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zoekt met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en/of hun gezinsleden, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of
vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
- op geen enkele wijze contact zoekt met minderjarigen. Verdachte vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn, zorgt verdachte dat er een contactpersoon, te weten een in overleg met de reclassering aan te wijzen persoon, hierbij aanwezig is.
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking
als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
schadevergoeding
[slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 primair) van een bedrag van € 5.051,84,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2021;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 5.051,84, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 60 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor een gedeelte van € 5.385,- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • wijst af de vordering tot betaling van een bedrag van € 1.255,88;
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2): van een bedrag van € 2.500,-,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2021;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 juli 2021 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 35 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Eshuis, voorzitter, mr. J. de Ruiter en
mr. H.H. de Boef, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2023.
Buiten staat
Mr. H.H. de Boef en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland, onderzoek LIANA/ONRBC21051. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1 primair
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 juli 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Op 25 april 2021 heb ik in [locatie], gemeente Hardenberg, bij [slachtoffer 1] ruw met mijn vinger over haar vagina gewreven en over haar vagina gelikt.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1], van 26 april 2021, pagina’s 31 t/m 43, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
[slachtoffer 1] ging naar het toilet. Toen ze terug kwam lopen zag ik dat ze wat timide terug kwam lopen. Ze liep wat voorover gebogen. Ze vertelde toen dat er een papa was die met zijn vinger in haar billen had gezeten. Ze zei dat het pijn deed. [slachtoffer 1] noemt haar vagina en billen allebei billen. Ik vroeg daarom: "welke billen, waaruit je poept of plast?" Ze zei: "waaruit ik plas" Ze zei dat het pijn deed. Vertelde [slachtoffer 1] nog meer toen ze op bed lag? A: Ze vertelde dat het pijn deed en dat die meneer er aan had gelikt. Heeft [slachtoffer 1] verteld over de handelingen die de man bij haar gedaan heeft? A: Ja toen we gisteren terug gingen in de auto vanaf het ziekenhuis naar de camping. Ze vertelde toen uit zichzelf dat de man wel vijf keer met zijn vinger in mijn vagina geweest. [slachtoffer 1] begon zelf te vertellen.
3.
Het proces-verbaal uitwerking studioverhoor van verbalisant [verbalisant 1], betreffende het studioverhoor van [slachtoffer 1], van 26 april 2021, pagina’s 79 t/m 97, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als bevindingen van verbalisant:
V: En waarom moet de politie die pappa pakken? Wat is er dan aan de hand?
A: Hij ging met zijn vinger in mijn billen en nog likken en, en nog vegen en twee keer, heel veel keren in mijn billen met zijn vinger en dat deed heel erg zeer.
V: Misschien kun je even, want ik kan dat niet zien, wijs, welke billen bedoel je dan?
O: [slachtoffer 1] wijst, terwijl ze op de stoel zit, aan de voorkant tussen haar bovenbenen, bij haar kruis.
V: Welke billen zijn het? Wat zeer deed?
A: Bij mijn vagina.
V: Ooh hij ging smeren bij je billen, met zijn vinger. En wat deed die het allereerste?
A: Likken en dan smeren en, en dan met de vinger in mijn billen en dan omstebeurt.
V: En je zei het tegen pappa en mamma. Maar waar is dat dan gebeurd?
A: Bij de toiletgebouw.
V: Toen hij je billen likte? Was je onderbroek uit? Of een beetje uit? Of aan?
A: Een beetje aan.
V: Nee, als je het niet weet, is goed hoor, dan mag je dat zeggen. En hoe kwam het dat die meneer ging stoppen?
A: Maar ik zei "stop" maar hij ging gewoon door.
V: Jij zei "stop" maar hij ging gewoon door. En uiteindelijk, waardoor stopte die uiteindelijk dan toch?
A: Toen die klaar was.
4.
Een deskundigenverslag, te weten het rapport “Vergelijkend DNA-onderzoek naar aanleiding van een aangifte van een zedenmisdrijf gepleegd in [locatie] op 25 april 2021” van 15 november 2022 van dr. [verbalisant 2], gerechtelijk deskundige, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]
Feit 2
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 juli 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Op 12 juli 2021 heb ik in [locatie], gemeente Hardenberg, [slachtoffer 2] opgetild en mijn hand in haar bikinibroek gestoken.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2], van 14 juli 2021, pagina’s 214 t/m 220, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
Op het moment dat [slachtoffer 2] terugkwam (van het wc gebouw) schreeuwde, huilde en gierde ze. De blik in haar ogen vergeet ik nooit meer. Ik zie een meisje die heel bang is. Ik heb haar nog nooit zo hard zien rennen. Ze heeft op de weg van het gebouw naar mij drie keer proberen te zeggen wat er gebeurd was, maar ik kon haar niet verstaan. Pas toen ze een paar meter van mij af was kon ik haar verstaan en zag ik de angst in haar ogen Ik vroeg haar wat er is gebeurd. "Er was een meneer daarbinnen en die zat met zijn hand in mijn broekje".
3.
Een deskundigenverslag, te weten het rapport “Vergelijkend DNA-onderzoek naar aanleiding van een aangifte van een zedenmisdrijf gepleegd in [locatie] op 12 juli 2021” van 21 november 2022 van dr. [verbalisant 3], gerechtelijk deskundige, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, inhoudende:
[Afbeelding]
[Afbeelding]
[Afbeelding]