7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij de destijds vijfjarige [slachtoffer 1], die op dat moment op vakantie was op de camping de [de camping]. Verdachte heeft zijn vingers tussen haar schaamlippen gebracht, over haar vagina gelikt en over haar vagina gewreven. Verdachte heeft hierdoor op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van de zeer jonge [slachtoffer 1] geschonden. Hierdoor heeft verdachte een normale en gezonde seksuele ontwikkeling van [slachtoffer 1], waar ieder kind - dus ook [slachtoffer 1] - recht op heeft, doorkruist. Dit kan langdurige en ernstige schade toebrengen aan de geestelijke gezondheid van een kind. Ook in dit geval zijn de gevolgen voor [slachtoffer 1] groot. Uit het dossier en de verklaring van de ouders van [slachtoffer 1] ter zitting volgt dat [slachtoffer 1], maar ook andere leden van het gezin, na het incident veel gevoelens van angst en onveiligheid hebben ervaren. Vervolgens heeft verdachte zich nog geen drie maanden later weer schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, met de destijds achtjarige [slachtoffer 2]. Verdachte is naar precies dezelfde camping, naar hetzelfde toiletgebouw gegaan, waar het incident met [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden. Hier kwam hij [slachtoffer 2] tegen. Verdachte heeft haar opgetild, zijn hand in haar bikinibroek gestoken en haar betast. [slachtoffer 2] kon aan het handelen van verdachte ontkomen, omdat zij hard schreeuwde waardoor hij haar los liet. Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit ook, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit. Uit de namens [slachtoffer 2] ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt hoe groot de impact en de gevolgen voor haar en haar gezin zijn geweest. Verdachte heeft op het moment dat hij zich schuldig maakte aan het plegen van de seksuele en ontuchtige handelingen niet stilgestaan bij de gevolgen voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en heeft zijn eigen seksuele behoeften vooropgesteld. Terwijl verdachte in het kader van een veroordeling voor een ander zedenfeit met een behandeling is gestart, heeft hij tegenover zijn behandelaar geen openheid van zaken gegeven over onderhavige gepleegde feiten en hierover gezwegen. Dit, terwijl de opsporing naar de dader in volle gang was. De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan.
Alhoewel verdachte na zijn aanhouding in deze zaak een grotendeels bekennende verklaring heeft afgelegd, krijgt de rechtbank niet de indruk dat hij volledig openheid van zaken heeft gegeven. De rechtbank vindt dit zorgelijk. Ook de zeer jonge leeftijd van de slachtoffers baart de rechtbank grote zorgen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het strafblad van verdachte van 9 mei 2022;
- een aanvullend pro justitia rapport van 23 januari 2023, opgemaakt door dr. R.W. Blaauw, gezondheidszorgpsycholoog, gerechtelijk deskundige;
- een pro justitia rapport van 13 juni 2023, opgemaakt door dr. I.F.F.M. Elzakkers, psychiater;
- een pro justitia rapport van 21 juni 2023, opgemaakt door R. Bout, GZ-psycholoog;
- het rapport van Reclassering Nederland van 6 juli 2023, opgemaakt door T. Jaarsveld, reclasseringswerker.
Uit het strafblad blijkt dat verdachte op 7 juni 2022 voor zogenaamde handsoffzedenfeiten (sexting) is veroordeeld. De onderhavige feiten hebben plaatsgevonden in dezelfde periode als de feiten waarvoor hij reeds is veroordeeld. Van recidive kan daarom niet worden gesproken.
In het pro justitia rapport van psychiater Elzakkers staat onder meer beschreven dat bij verdachte sprake is van een pedofiele stoornis en een lichte depressieve stoornis in remissie. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Toen verdachte een jong meisje alleen zag rondlopen, zonder anderen in de buurt en zonder dat iemand hem had gezien (feit 1), zag hij vanuit zijn pedofiele neiging een kans om zijn behoefte te bevredigen. Wat hierin meespeelt is zijn verhoogde staat van stress en spanning vanwege de voortdurende sexting destijds, wat hem zowel opwond als stress bezorgde. Ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit vermoedt de deskundige meer berekenend gedrag. Verdachte had de locatie immers kunnen vermijden, maar koos hier niet voor. Een combinatie van de hoop vanuit zijn pedofilie dat hij opnieuw een meisje zou treffen en vermijding van het onder ogen zien van zijn pedofilie en zijn verantwoordelijkheid dit gedrag te beheersen, speelt hierin zeer waarschijnlijk een rol. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt geschat op matig-hoog. Er zijn diverse risicofactoren waarvan de pedofilie de belangrijkste is. Ook het zich emotioneel identificeren met kinderen, sociale afwijzing, impulsiviteit, beperkte coping, seksuele preoccupatie, het gegeven dat verdachte seks ook als coping inzet en zich wel bereid toont tot behandeling maar niet het achterste van zijn tong laat zien en erg vermijdend is, spelen een rol in het verhoogde recidiverisico. De beschermende factoren zijn onvoldoende gebleken om de risicofactoren te neutraliseren. Geadviseerd wordt een intensieve behandeling op te leggen in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voldoende lang voorwaardelijk strafdeel. Er is overwogen om TBS met voorwaarden op te leggen, echter het recidive risico wordt niet hoog geschat maar matig-hoog. Een TBS kader is dan minder voor de hand liggend. Hiernaast is sprake van behandelmotivatie bij verdachte en heeft nog geen eerdere behandeling van de pedofilie plaatsgevonden. De poliklinische behandeling bij De Tender was nog maar net gestart en hiervan kan dan ook niet gezegd worden dat deze reeds was afgerond of effect had kunnen hebben. Als bijzondere voorwaarden dient opgenomen te worden dat de behandeling een intensieve behandeling moet zijn, zoals een dagbehandeling voor zo lang als de behandelinstelling dat noodzakelijk acht. Na afronding van een dergelijk intensief traject dient er nog steeds behandeling te volgen, bijvoorbeeld in een poliklinisch traject.
In het pro justitia rapport van psycholoog Bout staat onder meer beschreven dat bij verdachte sprake is van een pedofiele stoornis en een depressieve stoornis. Van de pedofiele stoornis was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde. Dat kan niet met zekerheid gezegd worden over de depressieve stoornis. De vastgestelde parafilie leidt ertoe dat er bij verdachte een terugkerende seksuele pathologische behoefte is aan seksuele handelingen met prepuberale kinderen. Vanuit de cognitieve vervormingen is verdachte enigszins verminderd in staat om op zijn eigen handelen te reflecteren. Verdachte heeft zich, ondanks de wetenschap van de strafbaarheid van zijn gedrag, laten leiden door zijn seksuele behoeften zonder daarbij voldoende rekening te houden met de negatieve consequenties voor anderen. Verdachtes gebrekkige gewetensontwikkeling zorgde niet voor bijsturing van zijn gedrag. Verdachte zal vanwege zijn interesse in seksuele handelingen met minderjarigen, een risico lopen op recidive. Verdachte ontkent seksuele gevoelens te ervaren bij prepuberale meisjes, maar de deskundige acht dit niet aannemelijk. Het wijst op een beperkt probleembesef en –inzicht, waardoor de kans op recidive wordt vergroot. In een behandelkader, met veel toezicht, wordt de kans op recidive op korte termijn als laag ingeschat. Indien dergelijke externe kaders er niet zijn, wordt de kans op korte termijn als matig-hoog ingeschat. Op lange termijn loopt de kans op recidive, indien betrokkene niet behandeld is, op tot hoog. Geadviseerd wordt om verdachte een intensieve dagbehandeling specifiek gericht op zedendelinquenten, te laten ondergaan zoals onder meer wordt gegeven bij De Tender. Mocht dit onvoldoende zijn, dan zou gedacht kunnen worden aan een kortdurende klinische behandeling gegeven bij de Van der Hoeven kliniek of een soortgelijke instelling. Na de intensieve dagbehandeling zal een ambulant vervolgtraject noodzakelijk zijn om de kans op recidive terug te dringen. De verwachting is dat een dergelijke behandeling enkele weken tot maanden kan duren. Verdachte staat feitelijk voor zijn eerste behandelpoging. Verdachte heeft nog niet kunnen profiteren van justitieel ingrijpen en de verplichte behandeling die hem als schorsings-, en later bijzondere, voorwaarden werden opgelegd. Een behandeling in een stringenter kader, zoals terbeschikkingstelling met voorwaarden, is nu niet noodzakelijk om de kans op recidive te verminderen. Geadviseerd wordt om behandeling op te leggen in het kader van bijzondere voorwaarden.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en de psychiater over en maakt deze tot de hare. Dat betekent dat het voor de rechtbank vast staat dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de feiten een pedofiele stoornis bestond en dat de gepleegde feiten hem in verminderde mate zijn toe te rekenen.
Het reclasseringsadvies sluit aan bij voornoemde rapportages. De reclassering ziet mogelijkheden om in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Verdachte heeft een enigszins meewerkende houding ten opzichte van het huidig reclasseringscontact en de reclassering schat in dat verdachte zal meewerken aan eventuele voorwaarden. De reclassering adviseert een lange proeftijd van 5 tot 10 jaar met als bijzondere voorwaarden meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, contactverbod, locatieverbod (zonder elektronische monitoring), dagbesteding, geen andere huisvesting zonder toestemming en vermijden contact met minderjarigen. De reclassering adviseert verder de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht.
De rechtbank is van oordeel dat op deze feiten niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gezien de persoon van verdachte is een intensieve behandeling van verdachte nodig en zal verdachte daarna langdurige begeleiding en verdere hulpverlening nodig hebben om de kans op recidive te verminderen. Een deel van de op te leggen vrijheidsstraf zal daarom voorwaardelijk worden opgelegd om die intensieve behandeling en de begeleiding en toezicht binnen een voorwaardelijk kader te bieden, verdachte te stimuleren aan zijn problematiek te werken en ook om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Omdat de behandeling intensief zal zijn en na het intensieve traject volgens de deskundigen ook nog behandeling en begeleiding nodig is en gelet op het feit dat de rechtbank twee zedenmisdrijven bewezen acht, gepleegd tegen twee zeer jonge meisjes, waarbij de onaantastbaarheid van het lichaam is geschonden, stelt de rechtbank de proeftijd vast op een periode van vijf jaren. Gedurende die periode kan de reclassering toezicht houden op de ontwikkelingen rondom het behandeltraject en het gedrag van verdachte.
De ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden komen voldoende tot uitdrukking in de op te leggen straf. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met artikel 63 Sr. De rechtbank is van oordeel dat een forse straf passend is en dat deze ook zou zijn opgelegd indien deze zaak gelijktijdig behandeld zou zijn met de eerdere strafzaak. De rechtbank komt echter tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. De redenen daarvoor zijn gelegen in de noodzaak van behandeling, de zwaarte van het verdere traject voor verdachte, de gevangenisstraf die hij voor zijn eerdere veroordeling nog moet uitzitten en de motivatie voor behandeling die verdachte nu laat zien.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van vierentwintig maanden waarvan twaalf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het locatieverbod, en met aftrek van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er, gelet op de persoon van verdachte en het recidiverisico, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een (zeden)misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen en de rechtbank het gelet hierop van belang acht dat op korte termijn aanvang wordt gemaakt met een behandeling van verdachte.
Maatregel ex artikel 38z Sr
In al het voorgaande ziet de rechtbank ambtshalve de noodzaak om aan de verdachte de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr op te leggen. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de veiligheid van andere personen. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de ernst en de aard van de door verdachte begane feiten en op de persoon van verdachte, zoals dit in de hiervoor aangehaalde rapporten naar voren komt. In dit kader neemt de rechtbank met name in aanmerking dat het recidiverisico in de rapportages als matig tot hoog wordt ingeschat en dat de psycholoog spreekt van een beperkt probleembesef en –inzicht wat de kans op recidive verhoogt. De rechtbank acht langdurig toezicht nodig om het recidiverisico te beperken en zal daarom tot de oplegging van deze maatregel overgaan.