ECLI:NL:RBOVE:2023:2958

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
294845 FT RK 23.201
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Faillissementswet met betrekking tot beslag onder pensioenfonds

Op 13 april 2023 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een zaak waarin [verzoeker] een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling heeft ingediend. Tevens verzocht [verzoeker] om een voorlopige voorziening op grond van artikel 287 lid 4 van de Faillissementswet, met als doel het opschorten van een door [verweerder] gelegd derdenbeslag onder de Stichting Pensioenfonds ING. Dit beslag was gelegd naar aanleiding van een vonnis van 21 december 2022, waarin [verzoeker] was veroordeeld tot betaling van achterstallige pensioenuitkeringen aan [betrokkene]. De rechtbank heeft het verzoek tot voorlopige voorziening afgewezen, omdat zij van oordeel is dat het niet aannemelijk is dat het verzoek tot schuldsanering zal worden toegewezen. De rechtbank overweegt dat er slechts sprake is van één schuld, die in het eerdergenoemde vonnis is vastgesteld, en dat [verzoeker] niet heeft aangetoond dat hij recht heeft op de gevraagde aanpassing van de beslagvrije voet. De rechtbank concludeert dat de weg van een procedure tot aanpassing van de beslagvrije voet bij de voorzieningenrechter van het team Kanton en Handel gevolgd dient te worden, in plaats van het indienen van een verzoek tot voorlopige voorziening. De rechtbank wijst het verzoek af en benadrukt dat tegen deze beschikking alleen hoger beroep kan worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: 294845 FT RK 23.201
datum beschikking: 13 april 2023
beschikking van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoeker] ,

wonende te [adres] ,
verzoeker,
verder ook te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: Meerburg & Mok advocaten – mediators te Groningen
tegen

[verweerder]

in de hoedanigheid van beschermingsbewindvoerder van
[betrokkene]
,
verder te noemen: [betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: Van Schendel en partners te Hilversum,
verder te noemen: de deurwaarder

Het procesverloop

[verzoeker] heeft een verzoek gedaan tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (verzoek schuldsanering).
Voorts heeft [verzoeker] verzocht om een voorlopige voorziening te treffen op grond van artikel 287 lid 4 Faillissementswet. [verzoeker] heeft verzocht om totdat op zijn verzoek schuldsanering is beslist, het door [verweerder] ten laste van [verzoeker] gelegde derdenbeslag onder de Stichting Pensioenfonds ING uit hoofde van een vonnis van de rechtbank Overijssel, Team kanton en handelsrecht, Zittingsplaats Almelo, van 21 december 2022, op te schorten.
De rechtbank zal heden een beslissing nemen op het verzoek ex artikel 287 lid 4 Faillissementswet op basis van de aangeleverde stukken zonder partijen te horen.

De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

Het verzoek
Er is sprake van één schuld van € 100.319,36 aan [betrokkene] . De schuld vloeit voort uit voornoemd vonnis van 21 december 2022 van de rechtbank Overijssel. [verzoeker] en [betrokkene] waren tot 31 mei 2007 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Onderwerp van de procedure waarin op 21 december 2022 een eindvonnis is gewezen is de verevening van de pensioenrechten (die door [verzoeker] zijn opgebouwd bij de Stichting Pensoenfonds ING). Bij vonnis van 21 december 2022 is [verzoeker] veroordeeld aan [betrokkene] achterstallige pensioenuitkeringen van in totaal € 99.224,75 (exclusief wettelijke rente) te voldoen en is [verzoeker] veroordeeld vanaf 1 juni 2022 maandelijks aan [betrokkene] € 2.253,20 terzake pensioenrechten te betalen . Bij exploit van 3 februari 2023 heeft de deurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Stichting Pensioenfonds ING voor de vordering van [betrokkene] van op dat moment € 102.790,34.
Bij bepaling van de beslagvrije voet heeft de deurwaarder volgens [verzoeker] ten onrechte geen rekening gehouden met de maandelijkse verplichting tot betaling van de pensioenuitkering, die volgens [verzoeker] inmiddels € 2.506,46 bedraagt.
De beslagvrije voet van [verzoeker] is door de deurwaarder vastgesteld op € 1.235,--. De netto maandelijkse pensioenuitkering die [verzoeker] ontvangt bedraagt € 4.208,65.
[verzoeker] heeft een schuldregeling inhoudende een prognosevoorstel van 70,96 % op een termijn van 36 maanden aan [betrokkene] aangeboden.
Aangezien de goederen van [betrokkene] onder bewind zijn gesteld, dient de kantonrechter goedkeuring te verlenen aan (eventuele) instemming van [betrokkene] met het aanbod. Er is nog geen reactie op de aangeboden schuldregeling ontvangen.
[verzoeker] heeft de rechtbank verzocht totdat op het verzoek sanering is beslist, het onder de Stichting Pensioenfonds ING ten laste van [verzoeker] gelegde derdenbeslag op te schorten omdat er een nieuwe schuld ontstaat door het gelegde beslag. Door het gelegde beslag kan de maandelijkse verplichting tot betaling van € 2.506,46 aan pensioenuitkering niet plaatsvinden.
De overwegingen van de rechtbank
Een voorlopige voorziening op grond van artikel 287 lid 4 Faillissementswet heeft tot doel het geven van een spoedeisende beslissing in het kader van de toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank dient onder andere bij de beoordeling te betrekken of het op voorhand (on)aannemelijk is dat het verzoek schuldsanering en, in het geval eveneens een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord is ingediend, dat het verzoek dwangakkoord wordt toegewezen. De rechtbank is van oordeel dat het in het onderhavige geval onaannemelijk is dat het verzoek schuldsanering wordt toegewezen. Dat zou naar het oordeel van de rechtbank ook gelden voor een verzoek dwangakkoord. Er is slechts sprake van één schuld die eerst eind december 2022 in een vonnis is vastgesteld, welk vonnis inmiddels onherroepelijk is geworden. De rechtbank acht het niet aangewezen dat [verzoeker] op zo korte termijn al weer ‘beschermd’ zou worden door een insolventieregime waardoor [betrokkene] zich niet (rechtstreeks) kan verhalen op [verzoeker] en waardoor [betrokkene] naar alle waarschijnlijkheid niet haar gehele vordering betaald krijgt. Indien [verzoeker] het niet eens was met de uitkomsten van de procedure die in het vonnis van 21 december 2022 zijn vastgelegd, had hij hoger beroep kunnen instellen. De rechtbank acht ook niet aannemelijk dat [verzoeker] wenst te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsanering. Het heeft er naar het oordeel van de rechtbank alle schijn van dat [verzoeker] via de weg van een voorlopige voorziening in het kader van een verzoek schuldsanering probeert de beslagvrije voet aangepast te krijgen. Daarvoor is de voorlopige voorziening van artikel 287 lid 4 Faillissementswet naar het oordeel van de rechtbank echter niet bestemd en dient de weg van een procedure tot aanpassing van de beslagvrije voet bij de voorzieningenrechter van het team Kanton en Handel te worden gevolgd.
De rechtbank zal het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening op grond van vorenstaande afwijzen.

De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Faillissementswet af;
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M. Verhoeven op 13 april 2023, in tegenwoordigheid van de griffier [1] .

Voetnoten

1.