ECLI:NL:RBOVE:2023:2866

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
24 juli 2023
Zaaknummer
08-200114-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voorwaardelijke gevangenisstraf wegens brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

Op 24 juli 2023 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting. De verdachte is schuldig bevonden aan het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van brand door onvoorzichtigheid met een brandende sigaret. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 juli 2022 in een verwarde toestand met een brandende sigaret in bed is gaan liggen, wat heeft geleid tot een brand in haar woning. De brand heeft niet alleen de eerste etage van de woning fors beschadigd, maar heeft ook gemeen gevaar voor goederen in de aangrenzende woningen veroorzaakt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, omdat dit niet bewezen kon worden.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier maanden geëist, maar de rechtbank heeft, rekening houdend met de psychische gesteldheid van de verdachte en haar ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op te leggen met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft daarbij ook meegewogen dat de verdachte zelf schade heeft geleden door de brand en dat zij meewerkend is geweest aan haar behandeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-200114-22 (P)
Datum vonnis: 24 juli 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 juli 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.J. Jansen en van wat door verdachte en haar raadsman mr. L.J. Speijdel, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte (primair) opzettelijk brand heeft gesticht dan wel (subsidiair) dat door de schuld van verdachte brand is ontstaan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op of omstreeks 27 juli 2022 te [locatie] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een matras, een bed en/of een slaapzak in een woning gelegen op/aan de [adres] ,
althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan voornoemde in de woning bevindend(e) matras, bed en/of slaapzak en/of de voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of naastgelegen
woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op of omstreeks 27 juli 2022 te [locatie] grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam een brandende sigaret, althans (open) vuur in aanraking heeft gebracht met een matras, een bed en/of een slaapzak in een woning gelegen op/aan de [adres] ,
(mede) ten gevolge waarvan het aan haar schuld te wijten is geweest, dat voornoemde in de woning bevindend(e) matras, bed en/of slaapzak en/of de
voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval, dat er
brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of naastgelegen
woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, ontstond.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van het primair ten laste gelegde feit vrijgesproken wordt en dat het subsidiair ten laste geleide feit wettig en overtuigend wordt bewezenverklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, net als de officier van justitie en de verdediging, niet bewezen wat aan verdachte primair ten laste is gelegd, zodat zij haar van dat deel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen: [1]
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 10 juli 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van aanhouding verdachte van 26 juli 2023, pagina’s 7-8;
  • het proces-verbaal forensisch brandonderzoek van verbalisant [verbalisant 1] , pagina’s 18-22.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks27 juli 2022 te [locatie]
grovelijk, althansaanmerkelijk onvoorzichtig
en/of onoplettend en/of onachtzaameen brandende sigaret
, althans (open) vuurin aanraking heeft gebracht met een matras, een bed en/of een slaapzak in een woning gelegen
op/aan de [adres] ,
(mede)ten gevolge waarvan het aan haar schuld te wijten is geweest, dat voornoemde zich in de woning bevindend(e) matras, bed en/of slaapzak
en/of de
voornoemde woning geheel ofgedeeltelijk
is/zijn verbrand
, in elk geval, dat er
brand is ontstaan,en daardoor gemeen gevaar voor
voornoemde woning en/of naastgelegen
woning(en), in elk geval gemeen gevaar voorgoederen ontstond.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 158, aanhef, onder 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair:
het misdrijf: aan haar schuld te wijten zijn van brand, terwijl daarvoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de door de officier van justitie geëiste straf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
In de avond van 27 juli 2022 is verdachte in haar slaapkamer op de eerste verdieping van haar tussenwoning met een brandende sigaret in bed gaan liggen. Zij voelde zich niet goed en verkeerde in een verwarde toestand. Ze is met de brandende sigaret in slaap gevallen en werd wakker van hitte bij haar voeten. Door de brandende sigaret is brand ontstaan aan het matras. De brand heeft zich uitgebreid naar de vloerbedekking. De volledige eerste etage van de woning is door de brand fors beroet. Als gevolg van de hitte van de brand is de binnenste laag van de thermopane ruit in de slaapkamer van verdachte geknapt.
Door de brand is gemeen gevaar voor goederen in de woning van verdachte en de aangrenzende woningen ontstaan.
Dit is een ernstig feit. Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld door met een brandende sigaret op bed te gaan liggen, terwijl ze zich niet goed voelde en verward was. Ze had de gevolgen van haar handelen kunnen en moeten voorzien. Ze heeft echter op geen enkele wijze rekening gehouden met de mogelijk zeer ernstige gevolgen van haar handelen voor anderen. Brand, en in het bijzonder een woningbrand, veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De persoon van verdachte
Verdachte is niet eerder veroordeeld; zij is een first offender.
De rechtbank heeft acht geslagen op het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 28 juli 2022 waaruit volgt dat verdachte in de maanden voor 27 juli 2022 meerdere keren in politieregistraties voorkomt in verband met verward gedrag.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsadvies van 18 april 2023, opgemaakt en ondertekend door C.T. Dellwig, reclasseringswerker en [naam] , Unitmanager. Hieruit volgt, zakelijk weergegeven, het volgende. Er is beperkt onderzoek gedaan naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is bekend met een persoonlijkheidsstoornis en een kortdurende psychotische stoornis. Het psychosociaal functioneren van betrokkene is delictgerelateerd. Na de brand is verdachte opgenomen geweest in de GGZ. Op dit moment verblijft verdachte buiten de instelling met verplichte ambulante begeleiding. Verdachte ontvangt een WIA-uitkering wegens arbeidsongeschiktheid. Er is een zorgmachtiging afgegeven en die is op 27 februari 2023 verlengd met een jaar. Er zijn zorgen over haar psychotische kwetsbaarheid, voornamelijk na afloop van de zorgmachtiging. Zij komt haar afspraken na en is medicatietrouw. De reclassering heeft geadviseerd om verdachte te laten onderzoeken door het NIFP.
Uit het advies indicatieoverleg NIFP van 3 mei 2023, van I.E. Troost, psychiater, volgt dat het kader van de zorgmachtiging, eventueel verlengd, een terecht kader voor verdachte wordt geacht en dat op dit moment geen toegevoegde waarde wordt gezien van een pro justitia rapportage.
De rechtbank leidt uit het feit dat verdachte in de avond van 27 juli 2022 in verwarde toestand verkeerde, uit de aan de 27e juli voorafgaande meldingen van verdachtes verwarde gedrag en uit het feit dat zij bekend is met een persoonlijkheidsstoornis en een kortdurende psychotische stoornis, af dat de brandstichting haar niet volledig kan worden toegerekend.
De straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de straf gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Bij veroordelingen voor vergelijkbare delicten wordt doorgaans een taakstraf opgelegd van 100 – 120 uur. Vanwege verdachtes psychische gesteldheid en haar ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, vindt de rechtbank een taakstraf niet opportuun. Gelet op de ernst van het feit en de persoon van verdachte, vindt de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd passend. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het feit haar niet volledig kan worden toegerekend. Ook weegt de rechtbank in strafverminderende zin mee dat verdachte zich meewerkend heeft opgesteld ten opzichte van de door haar te volgen ambulante behandeling en medicatiegetrouw is. Tot slot weegt de rechtbank in strafverminderende zin mee dat verdachte zelf ook onder de door haar veroorzaakte brand heeft geleden, in die zin dat een groot deel van haar inboedel is verbrand en haar woning lange tijd onbewoonbaar is geweest. De rechtbank ziet in deze omstandigheden aanleiding om ten voordele van verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a,14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: aan haar schuld te wijten zijn van brand, terwijl daarvoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
een maand;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van twee jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. de Boef, voorzitter, mr. H. Stam en
mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Kuiper, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2023.
Mr. A.M.G. Ellenbroek en mr. H.H. de Boef zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2022342625. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.