ECLI:NL:RBOVE:2023:2838

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
C/08/278407 / HA ZA 22-84
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling erfgrenzen en afwatering tussen buren na grensreconstructie door Kadaster

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 19 juli 2023 uitspraak gedaan over een geschil tussen twee buren over erfgrenzen en afwatering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfgrenzen zijn bepaald na een grensreconstructie uitgevoerd door het Kadaster. In conventie heeft de rechtbank geoordeeld dat de gedaagde partij afwatert op haar eigen perceel, waardoor de vordering van de eiser om de afwatering te stoppen werd afgewezen. Echter, de vordering van de eiser om de inbreuk op zijn eigendomsrecht te stoppen, werd toegewezen, waarbij de rechtbank een belangenafweging maakte in het voordeel van de eiser.

In reconventie heeft de rechtbank verklaard dat een strook grond naast de schutting eigendom is van de eiseres in reconventie. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde in reconventie de afwatering moest aanpassen, omdat deze onrechtmatig was volgens artikel 5:39 BW. De kosten van het Kadaster werden door beide partijen gedeeld. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt, maar de gedaagde in reconventie werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser.

De rechtbank heeft een termijn van drie maanden gesteld voor de gedaagde om de inbreuk op het eigendomsrecht van de eiser te stoppen, met een dwangsom van € 100,00 per dag bij niet-naleving. Daarnaast moest de eiser binnen een maand de bestrating verwijderen die op het perceel van de gedaagde was aangebracht, ook met een dwangsom van € 100,00 per dag bij niet-naleving. De uitspraak benadrukt het belang van het eigendomsrecht en de noodzaak om hinder te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/278407 / HA ZA 22-84
Vonnis van 19 juli 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. J.F. Vanhommerig te Enschede,
tegen

1.[gedaagde 1],

te [woonplaats 2],
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 3],
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden],
advocaat: mr. T.A. Bode te Zwolle.

1.De procedure

Voor het verloop van de procedure tot nu toe verwijst de rechtbank naar haar tussenvonnis van 30 november 2022. [eiser] heeft vervolgens een akte uitlating naar aanleiding van de grensreconstructie ingediend, inclusief producties. [gedaagden] heeft daarop gereageerd middels een akte uitlating naar aanleiding van de grensreconstructie, alsmede akte overleggen producties (waaronder een usb-stick) en akte wijziging van eis. [eiser] heeft vervolgens een antwoord akte na (2e) wijziging van eis en tevens uitlating producties (13 tot en met 17) in het geding gebracht. Vandaag wordt de beslissing van de rechtbank medegedeeld en toegelicht in dit vonnis.
2. De standpunten van partijen en de verdere beoordeling in conventie en in reconventie
2.1.
Bij tussenvonnis van 30 november 2022 is geoordeeld dat partijen ieder de stelplicht en bewijslast dragen van de perceelsgrenzen, voor zover dat aan hun vorderingen ten grondslag ligt. De rechtbank heeft daarbij in conventie gewezen op de vorderingen B. (afwatering op eigen perceel) en F. (hinder veroorzaken op, aan en nabij de toegangsweg van [eiser] naar zijn woning).
In reconventie betreft het de vorderingen II. (verklaring voor recht m.b.t. eigendom van een strook grond zoals vastgesteld door [bedrijf]
(nb. bij akte van 15 maart 2023 gewijzigd naar: ‘een strook grond zoals vastgesteld door het Kadaster), IV. (verwijderen bestrating) en VI. (afwatering op eigen perceel).
2.2.
De rechtbank zal de vorderingen en de (verdere) standpunten die partijen daarover hebben ingenomen, hieronder puntsgewijs langslopen.
De meting van het Kadaster2.3. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] in samenspraak met [gedaagden] opdracht heeft gegeven aan het Kadaster om een meting (grensreconstructie) uit te voeren. Tussen partijen is evenmin in het geschil dat het Kadaster op 9 januari 2023 is langs geweest voor het uitvoeren van een grensreconstructie. Tussen partijen is ook niet in geschil hoe de grenzen door het Kadaster zijn vastgesteld. De rechtbank neemt daarom bij de verdere beoordeling van het geschil, de door het Kadaster vastgestelde grenzen als uitgangspunt.
de vorderingen in conventie
B. afwatering op eigen perceel2.4. [eiser] stelt dat uit de grensreconstructie volgt dat de opstal (schuur) van [gedaagden] 22,5 cm van de erfgrens is gebouwd, terwijl de dak overstek (zonder dakgoot) van die opstal 20 cm bedraagt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [eiser] twee foto’s overgelegd (productie 5 van de akte uitlating n.a.v. grensreconstructie). Nu volgens [eiser] aangenomen kan en mag worden dat de natuurlijke loop van hemelwater, dat afstroomt van een schuin dak, aan het einde van het dak niet recht naar beneden valt, staat volgens [eiser] vast dat [gedaagden] onmiskenbaar afwatert op het perceel van [eiser].
2.5.
[gedaagden] stelt daarentegen dat [eiser] uitgaat van een verkeerd uitgangspunt. Op grond van de resultaten van de grensreconstructie, watert [gedaagden] af op haar eigen perceel. De schuur (opstal) staat op 29 á 30 cm van de erfgrens. De dakoverstek steekt niet meer dan 13,5 cm uit. Er is dus een speling van 15 tot 17 cm. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft [gedaagden] foto’s (productie 13) en een video waarin een regenbui op het dak wordt gesimuleerd (productie 15) overgelegd, waaruit volgens haar volgt dat het water dat van het schuine dak valt, op het perceel van [gedaagden] terecht komt.
2.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 5:52 BW is een eigenaar verplicht de afdekking van zijn gebouwen zodanig in te richten, dat daarvan het water niet op een ander erf afloopt. Beide partijen hebben foto’s overgelegd met daarop te zien eigen metingen. De rechtbank constateert dat de foto’s die door [eiser] zijn overgelegd, geen beginpunt van de meting (rolmaat) tonen. Met andere woorden: er is geen zicht op de volledige situatie, er is alleen een deel van de meting te zien. Op de foto’s van [gedaagden] daarentegen, ziet de rechtbank wèl een beginpunt van de meting. Dit betekent dat op deze foto’s de volledige situatie en de volledige meting te zien is. Dat [eiser] het standpunt inneemt dat [gedaagden] schuin vanaf de schuur een foto maakt, waardoor de overstek minder lijkt én dat niet duidelijk zou zijn op welke plek [gedaagden] foto twee heeft gemeten, wordt door de rechtbank gelet op het vorenstaande gepasseerd. Datzelfde geldt voor het standpunt van [eiser] dat [gedaagden] de piketpaaltjes op een verkeerde manier heeft gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] de foto’s en de video van [gedaagden] onvoldoende gemotiveerd betwist.
Uit de video blijkt dat de afwatering plaatsvindt op het perceel van [gedaagden] De minimale hoeveelheid afwijkende regenspetters die blijkens de video op het perceel van [eiser] terechtkomen, zijn van dusdanig ondergeschikt belang dat zij weinig met afwatering van doen hebben en moeten worden geduld door [eiser]. De rechtbank betrekt daarbij ook de onbetwiste stelling van [gedaagden] dat er afgewaterd werd op grind, dat door [gedaagden] op haar perceel was aangebracht ten behoeve van de afwatering, en wat door [eiser] eigenhandig is verwijderd bij het aanleggen van de bestrating. De conclusie is dat de huidige afwatering plaatsvindt op eigen grond. De vordering van [eiser] wordt afgewezen.
F. hinder op de toegangsweg
2.7.
[eiser] stelt dat uit de grensreconstructie volgt dat [gedaagden] onrechtmatig houten paaltjes buiten haar perceel heeft geplaatst. Tevens volgt uit de grensreconstructie dat [gedaagden] haar voortuin (de betonnen balken van de bloembak) onrechtmatig over de erfgrenzen heeft uitgebreid. [eiser] ondervindt daar hinder van, net als zijn bezoekers. [eiser] vordert dat de houten paaltjes en de betonnen balken uit de voortuin worden verwijderd.
2.8.
[gedaagden] brengt naar voren dat zij kort na de grensreconstructie door het Kadaster, op 14 januari 2023 de houten paaltjes al heeft verwijderd. Van toewijzing van deze vordering van [eiser] kan volgens [gedaagden] dan ook geen sprake meer zijn. Ten aanzien van de betonnen balken, stelt [gedaagden] zich op het standpunt dat [eiser] misbruik maakt van recht door verwijdering te vorderen van het kleine overstekende deel van de bloembak. Volgens [gedaagden] wordt op twee manieren misbruik gemaakt van recht:
1) Er wordt een bevoegdheid gebruikt voor geen ander doel dan om haar te schaden. Volgens [gedaagden] vordert [eiser] verwijdering enkel met het doel om haar dwars te zitten.
2) [eiser] kan in redelijkheid niet tot uitoefening van diens recht komen, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen de verschillende belangen van partijen.
2.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Als onweersproken heeft [gedaagden] gesteld dat zij de houten paaltjes op 14 januari 2023 heeft verwijderd. Dit betekent dat er geen sprake meer is van hinder en [eiser] geen belang meer heeft bij die vordering. De vordering wordt in zoverre afgewezen.
2.10.
Ten aanzien van de voortuin en de bloembak, verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 2.3, waarin staat opgenomen dat partijen het eens zijn met de grenzen zoals vastgesteld door het Kadaster en dat die meting als uitgangspunt wordt genomen. Dit betekent dat vastgesteld kan worden dat op de grond van [eiser] een bloembak van [gedaagden] staat, die daar niet hoort te staan. De rechtbank gaat niet mee in de verweren die [gedaagden] heeft aangevoerd met betrekking tot het misbruik van recht. Het standpunt van [gedaagden] dat [eiser] geen ander doel heeft dan haar te schaden, is in de ogen van de rechtbank niet juist. [eiser] heeft immers de gehele procedure naar voren gebracht dat het lastig is om de toegangsweg in/op te rijden en dat hinder wordt ondervonden. Dat geldt niet alleen voor hemzelf, maar ook voor zijn bezoek.
2.11.
Dat [eiser] in redelijkheid niet tot uitoefening van diens recht kan komen, zoals door [gedaagden] gesteld, volgt de rechtbank evenmin.
Bij het afwegen van de belangen staat namelijk voorop dat door [gedaagden] inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van [eiser]. Daar tegenover staan de belangen van [gedaagden] dat het duur is om een en ander aan te passen, dat het veel werk is, dat het optisch niet mooi is en ten slotte dat de gemeente niet gaat handhaven. Naar het oordeel van de rechtbank weegt het eigendomsrecht en de hinder die [eiser] en zijn bezoek ervaren zwaarder dan de belangen van [gedaagden] bij het in stand houden van de situatie. Het niet handhaven door de gemeente ziet op een ander stuk grond en is niet relevant voor de inbreuk op het perceel van [eiser]. Dit betekent dat de bloembak (de betonnen balken daarvan) dusdanig ingekort moet worden dat de balken binnen of op de eigen grond van [gedaagden] vallen.
2.12.
De rechtbank zal [gedaagden] veroordelen om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis de inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser] te stoppen. De termijn van drie maanden is gekozen omdat mogelijk professionele hulp vereist is om de daarvoor benodigde werkzaamheden uit te voeren, terwijl de (bouw)vakantie voor de deur staat.
2.13.
Voor het geval [gedaagden] de inbreuk niet binnen de genoemde termijn stopt, stelt de rechtbank de dwangsom op € 100,00 per dag met een maximum van € 7.500,00.
in reconventie
II. verklaring voor recht eigendom strook grond o.g.v. de meting van het Kadaster2.14. De vordering om voor recht te verklaren dat de strook grond naast de schutting (zoals uitgemeten door het Kadaster) eigendom is van [gedaagden], wordt toegewezen aangezien partijen het eens zijn met de meting zoals vastgesteld door het Kadaster.
IV. verwijderen bestrating2.15. [gedaagden] vordert verwijdering van de bestrating zoals door [eiser] aangebracht op haar stuk grond.
2.16.
[eiser] vraagt zich af welk belang [gedaagden] heeft bij haar vordering, aangezien [gedaagden] bij verwijdering van de bestrating door [eiser], zelf weer maatregelen en voorzieningen moet nemen om de betreffende strook grond te onderhouden en het te laten aansluiten op de achtertuin en op de zijingang van de opstal.
2.17.
De rechtbank stelt vast dat de strook grond van [gedaagden] is. Dit betekent dat [eiser] de bestrating weg moet halen, nu [gedaagden] dat wil. De termijn waarbinnen dat moet gebeuren wordt gesteld op binnen één maand na de betekening van het vonnis. De rechtbank geeft [eiser] mee dat de bestrating op een nette manier weggehaald moet worden. Na het verwijderen van de bestrating zal [gedaagden] zelf maatregelen moeten nemen ten aanzien van haar perceel en hoe zij dat wil inrichten.
2.18.
Voor het geval [eiser] de bestrating niet verwijdert binnen de gestelde termijn, stelt de rechtbank de dwangsom vast op € 100,00 per dag met een maximum van € 5.000,00.
VI. afwatering op eigen perceel2.19. [gedaagden] vordert dat [eiser] over moet gaan tot het aanpassen van zijn hemelwater, zodanig dat niet meer wordt afgewaterd op haar perceel.
[gedaagden] ondervindt wateroverlast als gevolg van het feit dat [eiser] zijn perceel heeft opgehoogd met de bestrating. Ter hoogte van de ingang van de schutting stroomt het water de tuin van [gedaagden] in.
2.20.
[eiser] stelt dat geen sprake is van afwatering op het perceel van [gedaagden] Het hemelwater blijft liggen daar waar het is gevallen en zakt vervolgens ook op die plek, tussen de stenen door, de grond in.
2.21.
De rechtbank overweegt dat [gedaagden] met de door haar overgelegde video, voldoende heeft onderbouwd dat [eiser], als gevolg van de bestrating, nu (meer) afwatert op haar perceel en wel zodanig dat zij daarvan hinder ondervindt. Op grond van artikel 5:39 BW is dat onrechtmatig. Dit betekent dat de vordering van [gedaagden] zal worden toegewezen.
2.22.
De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 100,00 per dag met een maximum van
€ 5.000,00.
in conventie en in reconventie
Kosten Kadaster2.23. [eiser] heeft de kosten van het Kadaster gedragen. [eiser] is van mening dat de kosten van het Kadaster ter hoogte van € 690,00 voor rekening van [gedaagden] moet komen, omdat uit de grensreconstructie van het Kadaster blijkt dat de meting van [bedrijf], niet juist is geweest. Volgens [eiser] is, als gevolg daarvan, opzettelijk inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [eiser] en is hem onrechtmatige hinder toegebracht.
2.24.
[gedaagden] betwist de rekening van het Kadaster te moeten betalen. [eiser] heeft opdracht gegeven voor de grensreconstructie en daarbij heeft [eiser] het nagelaten om [gedaagden] uit te nodigen voor de meting.
2.25.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn verdeeld over de vraag voor wiens rekening de kosten van het Kadaster moeten komen. De rechtbank stelt vast dat partijen samen overeengekomen zijn dat [eiser] de opdracht zou geven aan het Kadaster om een grensreconstructie uit te voeren. Het verweer van [gedaagden] dienaangaande, wordt dan ook gepasseerd. Gelet op de uitkomst van deze procedure constateert de rechtbank dat de metingen én de uitkomst ervan, nodig zijn gebleken voor de beoordeling van de vorderingen in zowel conventie als in reconventie. Daarom vindt de rechtbank dat de kosten van het Kadaster tussen partijen moet worden gedeeld. Dat betekent dat [gedaagden] nog een bedrag van € 345,00 moet betalen aan [eiser], binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis.
Proces- en nakosten2.26. [eiser] heeft bij akte uitlating n.a.v. grensreconstructie van 15 februari 2023 volhard in zijn stellingen dat [gedaagden] moet worden veroordeeld in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Volgens [eiser] zijn die kosten willens en wetens veroorzaakt door [gedaagden], omdat zij een andere, goedkopere wijze (de overlegrechter van de rechtbank Overijssel) van geschilbeslechting heeft afgewezen.
2.27.
[gedaagden] daarentegen stelt dat de proces- en nakosten voor rekening van [eiser] moeten komen. Het is [eiser] die een procedure is gestart. Verder vindt [gedaagden] dat acht geslagen moet worden op de uitoefening van de erfdienstbaarheid als belangrijkste vordering, waarbij [gedaagden] in het vonnis van 30 november 2022 in het gelijk is gesteld.
2.28.
De rechtbank overweegt als volgt. Ten aanzien van de vorderingen in conventie stelt de rechtbank vast dat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld.
Daarom worden de proceskosten in conventie gecompenseerd en dat betekent dat elke partij de eigen kosten moet dragen.
2.29.
Ten aanzien van de proceskosten in reconventie, zal [eiser], als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden] Het salaris advocaat conform liquidatietarief bedraagt € 598,00 per punt. De rechtbank kent 2.5 punt toe. Dit betekent dat het salaris advocaat wordt vastgesteld op € 598,00 x 2.5 punten = € 1.495,00. Dit bedrag moet [eiser] aan [gedaagden] betalen.
2.30.
De gevorderde veroordeling in de nakosten in reconventie is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.3. De beslissing

in conventie
3.1.
verbiedt [gedaagden] om hinder te veroorzaken op de toegangsweg van [eiser] naar diens woning, waarbij [gedaagden] wordt veroordeeld om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis de op het perceel van [eiser] aanwezige hinder te (doen) wegnemen, op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagden] niet aan de veroordeling voldoet, tot een maximum van € 7.500,00;
3.2.
compenseert de proceskosten;
in reconventie
3.3.
verklaart voor recht dat [gedaagden] eigenaar is van de naast de schutting van [gedaagden] gelegen strook grond, zoals vastgesteld door het Kadaster;
3.4.
veroordeelt [eiser] om binnen één maand na betekening van dit vonnis over te gaan tot het verwijderen van de bestrating van [eiser], die (gedeeltelijk) is gelegen op het perceel van [gedaagden], en tot verwijdering van de objecten (zaken), voor zover deze zijn gelegen op het perceel van [gedaagden], op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag dat [eiser] niet aan de veroordeling voldoet, tot een maximum van
€ 5.000,00;
3.5.
veroordeelt [eiser] om binnen één maand na betekening van dit vonnis over te gaan tot aanpassing van zijn hemelwaterafvoer, zodanig dat niet meer afgewaterd wordt op het perceel van [gedaagden], op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag dat [eiser] niet aan de veroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00;
3.6.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagden] van het salaris van de advocaat, vastgesteld op € 1.495,00;
3.7.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met, onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis plaats heeft gevonden, een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis;
in conventie en in reconventie
3.8.
veroordeelt [gedaagden] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen een bedrag van € 345,00, dit zijnde de helft van de kosten van het Kadaster;
3.9.
verklaart dit vonnis tot zover, met uitzondering van randnummer 3.3. van dit vonnis, uitvoerbaar bij voorraad;
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.