ECLI:NL:RBOVE:2023:2837

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
C 08/22/135 R
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsanering wegens onterecht gebruik van verhuiskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 23 mei 2023 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [verzoeker]. De schuldsaneringsregeling was op 17 oktober 2022 van toepassing verklaard, maar de rechter-commissaris heeft op 11 april 2023 voorgedragen tot beëindiging, omdat [verzoeker] in de weken na zijn verzoek tot schuldsanering een bedrag van € 3.156,-- van een verhuiskostenvergoeding in contanten heeft opgenomen in Turkije. [verzoeker] heeft verklaard dat hij dit bedrag grotendeels heeft gebruikt voor de verbouwing van zijn woning, maar heeft geen bewijsstukken overgelegd om deze bewering te onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de verklaring van [verzoeker] niet aannemelijk is, vooral omdat hij heeft aangegeven de werklieden 'zwart' te hebben betaald en geen bonnen of bankafschriften kan overleggen.

De rechtbank concludeert dat [verzoeker] niet heeft aangetoond dat de verhuiskostenvergoeding is besteed aan de inrichting van zijn woning. De rechtbank wijst erop dat, indien bekend was geweest dat [verzoeker] een aanzienlijk bedrag van de vergoeding zonder verantwoording had besteed, de schuldsaneringsregeling niet zou zijn toegepast. De rechtbank oordeelt dat de gedragingen van [verzoeker] niet in overeenstemming zijn met de beginselen van de Nederlandse schuldsaneringsregeling. De rechtbank beëindigt de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 sub e en f van de Faillissementswet, en stelt de vergoeding van de bewindvoerder vast op € 1.886,19.

De rechtbank benadrukt dat er geen baten zijn om de vorderingen van de schuldeisers te voldoen, en dat het restant-actief, indien aanwezig, door de bewindvoerder informeel onder de bekende schuldeisers zal worden verdeeld. De uitspraak is gedaan door mr. E. Venekatte en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Almelo
insolventienummer: C 08/22/135 R
uitspraakdatum: 23 mei 2023

tussentijdse beëindiging schuldsanering

Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer van voor burgerlijke zaken, in de wettelijke schuldsaneringsregeling van:

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats], Turkije,
wonende te [woonplaats],
verder [verzoeker] te noemen.
In deze zaak is de heer A.H. Enklaar, kantoorhoudende te Enschede, tot bewindvoerder benoemd.
Ten aanzien van de goederen van [verzoeker] is een onderbewindstelling uitgesproken, met benoeming van M. Karakayali (h.o.d.n. Profez Karakayali) te Oldenzaal tot (beschermings)bewindvoerder.

Het procesverloop

Op 17 oktober 2022 is de schuldsaneringsregeling op [verzoeker] van toepassing verklaard.
De rechter-commissaris heeft de schuldsaneringsregeling van [verzoeker] op 11 april 2023 voorgedragen voor tussentijdse beëindiging.
De voordracht is behandeld ter zitting van 15 mei 2023. [verzoeker], de heer mr. G. de Jong (advocaat van [verzoeker]) en de heer A.H. Enklaar (wsnp-bewindvoerder) zijn ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.

De beoordeling

De feiten
De voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Kort weergegeven komt het erop neer dat [verzoeker] nadat hij op 13 juni 2022 zijn verzoek tot toepassing van de (wettelijke) schuldsaneringsregeling heeft ondertekend in verband met het hebben van een problematische schuldenlast van ruim € 180.000,--, in juni en juli 2022
€ 3.156,-- van een totale verhuiskostenvergoeding van € 6.276,52, heeft besteed in Turkije. De rechter-commissaris is van oordeel dat het bedrag van € 3.156,-- ten goede had moeten komen aan de schuldeisers van [verzoeker], nu het kennelijk niet is aangewend voor het doel waarvoor het is verstrekt. De rechter-commissaris heeft verzocht de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen op grond van artikel 350 lid 3 sub e en f Faillissementswet.
Voorafgaande aan de zitting van 15 mei 2023 heeft mr. de Jong een verweerschrift namens [verzoeker] ingediend. [verzoeker] heeft het bedrag van € 3.156,-- in Turkije opgenomen. Van dit bedrag heeft hij ongeveer € 500,-- besteed aan het verblijf in Turkije. Het resterende bedrag heeft hij meegenomen naar Nederland en gebruikt voor betaling (zwart) van de personen die werkzaamheden voor hem hebben verricht in de huurwoning waar hij met zijn gezin naartoe is verhuisd. Aangezien [verzoeker] de betalingen zwart heeft verricht, zijn hiervan geen bonnen beschikbaar. Voor het geval deze verklaring de twijfel bij de rechtbank niet wegneemt en beëindiging van de schuldsaneringsregeling dreigt, biedt [verzoeker] aan het bedrag van € 3.156,-- in termijnen aan de boedel te voldoen.
De behandeling ter zitting van 15 mei 2023
Aan [verzoeker] is ter zitting herhaaldelijk de vraag gesteld waarom hij een bedrag van € 3.156,-- in Turkije heeft opgenomen als hij niet van plan was het daar te besteden maar om het in contanten mee te nemen naar Nederland om het daar aan te wenden voor zijn verhuizing. Deze vraag leidde telkens tot het antwoord: ‘ik heb het daar gewoon gepind’. [verzoeker] heeft voorts verklaard dat hij geen enkel bonnetje of ander betalingsbewijs (bankafschrift) heeft om de gestelde besteding te onderbouwen. De personen die hem hebben geholpen bij de inrichting en verbouwing heeft hij geld gegeven om bouwmaterialen te kopen.
Mr. de Jong heeft medegedeeld dat de beschermingsbewindvoerder hem heeft uitgelegd dat binnen de cultuur waarin [verzoeker] leeft, veel onderling wordt geregeld en veel zwart wordt betaald, zodat er geen bonnen kunnen worden overlegd. De beschermingsbewindvoerder vertrouwde [verzoeker] daarin.
De motivering van de beslissing:
De rechtbank is van oordeel dat de schuldsaneringsregeling tussentijds moet worden beëindigd en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank concludeert dat [verzoeker] van in ieder geval het bedrag van € 3.156,-- van de totale verhuiskostenvergoeding niet heeft aangetoond dat de vergoeding is besteed aan enige vorm van inrichting en verbouwing van de woning. [verzoeker] heeft immers verklaard dat € 500,-- is besteed aan een verblijf in Turkije, zodat dit deel van de vergoeding in ieder geval niet is besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt. De verklaring van [verzoeker] over de besteding van de resterende ruim € 2.500,-- acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk, reeds gelet op het feit dat deze opnames in Turkije hebben plaatsgevonden. De rechtbank betrekt hierbij dat [verzoeker] geen duidelijkheid kan verstrekken over de reden waarom hij het bedrag in Turkije heeft gepind en vervolgens in contanten heeft meegenomen naar Nederland. Indien het toch zo mocht zijn dat [verzoeker] het geld heeft aangewend ter bestrijding van verhuiskosten na terugkomst uit Turkije had het op zijn pad gelegen om helderheid over de besteding te verschaffen. Dat het inschakelen van derden - daargelaten het feit dat [verzoeker] zich hierbij beroept op ontduiking van de belastingwetgeving - geen enkele onderbouwing in de vorm van (aanschaf)bonnen/PIN-betalingen oplevert acht de rechtbank in dat licht bezien eveneens onaannemelijk. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van [verzoeker] zich niet verhouden tot de beginselen van de Nederlandse schuldsaneringsregeling, welke op [verzoeker] die in Nederland woont van toepassing is.
De rechtbank is van oordeel dat, wat er ook zij van de rol van de beschermingsbewindvoerder in deze kwestie, aan [verzoeker] duidelijk moet zijn geweest dat hij over dergelijke grote bedragen gelet op zijn omvangrijke problematische schuldenlast, waarvoor hij kort daarvoor een verzoek schuldsanering had ingediend, niet vrijelijk kon beschikken en dat hij voor de besteding ervan (ten behoeve van die schuldeisers) op z’n minst voor een deugdelijke verantwoording moest zorgdragen.
De rechtbank is van oordeel dat indien tijdens de behandeling van het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling bekend was geweest dat kort daarvoor ruim € 3.000,-- van een verhuiskostenvergoeding zonder deugdelijke verantwoording was besteed, de schuldsaneringsregeling niet van toepassing was verklaard.
De rechtbank zou dan reeds hebben geconcludeerd dat dit bedrag aan de schuldeisers ten goede had moeten komen en dat bij gebreke daarvan de schuldeisers in het zicht van een schuldsaneringsregeling waren benadeeld. Dat concludeert de rechtbank thans alsnog.
Wat betreft het aanbod van [verzoeker] om het bedrag van € 3.156,-- alsnog in termijnen aan de boedel te vergoeden, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een dermate ernstige schending van de beginselen van de schuldsaneringsregeling, dat met dat aanbod de tussentijdse beëindiging niet meer kan worden afgewend.
De rechtbank constateert dat het aan een saneringsgerichte houding bij [verzoeker] volledig ontbreekt.
De rechtbank zal de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigen op grond van artikel 350 lid 3 sub e en f Faillissementswet.
Gebleken is dat er geen baten zijn om de vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Om die reden is artikel 350 vijfde lid Faillissementswet niet van toepassing en zal deze schuldsaneringsregeling eindigen op de dag dat deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
De rechtbank zal de vergoeding van de bewindvoerder berekenen en het salaris van de bewindvoerder vaststellen als hiernavolgend te bepalen.
Met betrekking tot het na betaling van de boedelkosten en –schulden resterende boedelactief, overweegt de rechtbank dat dit actief, indien aanwezig, door de bewindvoerder informeel onder de bekende schuldeisers zal worden verdeeld.

De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- berekent het bedrag van de vergoeding van de bewindvoerder op € 1.886,19 (inclusief onkosten en omzetbelasting);
- stelt het salaris (inclusief onkosten en omzetbelasting) vast op het voor salaris beschikbare saldo van € 741,-- en brengt dit bedrag ten laste van de boedel;
- bepaalt dat de bewindvoerder het restant-actief, indien aanwezig, informeel onder de bekende schuldeisers zal verdelen.
Gewezen door mr. E. Venekatte, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2023, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak moet kennisnemen. (Art. 351 jo 361 Fw)