ECLI:NL:RBOVE:2023:2805

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
C/08/281372 / HA ZA 22-179
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming deskundige voor waardebepaling van onroerende zaken in nalatenschap

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is op 12 juli 2023 een vonnis gewezen in het kader van de benoeming van een deskundige voor de waardebepaling van twee panden die deel uitmaken van een nalatenschap. Dit vonnis volgt op een tussenvonnis van 1 maart 2023, waarin reeds enkele beslissingen waren genomen. De eisende partij, [partij A], vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. Boer, en de gedaagde partij, [partij B], vertegenwoordigd door advocaat mr. B.P.G. Dijkers, hebben in deze procedure hun standpunten naar voren gebracht en zijn in staat van beschuldiging gesteld over de waarde van de panden en de gebruiksvergoeding van een deel van het pand dat door [partij A] als oogmeetkamer wordt gebruikt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er behoefte is aan deskundige input om de actuele waarde van de panden te bepalen en heeft Jorrit Julius RT van Rodenburg makelaars benoemd als deskundige. De deskundige is gevraagd om vier specifieke vragen te beantwoorden, waaronder de actuele waarde van de panden, de mogelijkheid van verticale splitsing van de panden, en de gebruiksvergoeding voor de oogmeetkamer. De rechtbank heeft ook een voorschot van € 1.750,00 exclusief BTW vastgesteld voor de kosten van de deskundige, dat door beide partijen moet worden betaald.

De rechtbank heeft benadrukt dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige en dat de deskundige zijn onderzoek pas mag starten na ontvangst van het voorschot. De zaak zal opnieuw op de rol komen na ontvangst van het deskundigenbericht, waarna verdere beslissingen zullen worden genomen. De rechtbank heeft ook aangegeven dat tussentijds hoger beroep niet is toegestaan en dat de verdere procedure zal worden voortgezet na de rapportage van de deskundige.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/281372 / HA ZA 22-179
Vonnis van 12 juli 2023
in de zaak van
[partij A],
wonende te [woonplaats 1],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij A],
advocaat: mr. A.J. Boer te Doetinchem,
tegen
[partij B],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [partij B],
advocaat: mr. B.P.G. Dijkers te Twello.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 maart 2023;
- de akte na tussenvonnis van [partij A], met vermeerdering van eis in conventie en overlegging van producties genummerd 58 t/m 62;
- de akte na tussenvonnis van [partij B], met vermeerdering van eis in reconventie en overlegging van producties genummerd 53 t/m 61;
- de antwoordakte van [partij A];
- de antwoordakte van [partij B].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling, in conventie en in reconventie

Inleiding
2.1.
Op 1 maart 2023 is in deze procedure een inhoudelijk tussenvonnis gewezen. Voorafgaand aan dat tussenvonnis hebben partijen over en weer hun conclusies van eis en antwoord in zowel conventie als in reconventie kunnen nemen. Er heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden en in de aanloop daar naar toe zijn nog eiswijzigingen en aktes ingediend. De kern van het debat van partijen is in dat gedeelte van de procedure gevoerd. Vervolgens heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 1 maart 2023 al op verschillende onderdelen van het geschil van partijen eindbeslissingen opgenomen die echter nog niet in een einduitspraak zijn vervat. Op onderdelen waarover nog niet is beslist, heeft de rechtbank behoefte aan de input van een deskundige (een taxateur, in verband met de vaststelling van de waarde van de betreffende onroerende zaken) en aan een nadere toelichting van partijen. Dat blijkt wel uit de samenvatting die onder 5.30 en verder van het tussenvonnis is opgenomen.
2.2.
De rechtbank heeft kennis genomen van de aktewisseling die na het tussenvonnis heeft plaatsgehad. Naar aanleiding daarvan zal hierna in dit tussenvonnis een deskundige worden benoemd.
2.3.
De rechtbank heeft verder geconstateerd dat het geschil, ondanks de kaders die in het tussenvonnis zijn neergelegd, op bepaalde onderdelen niet kleiner maar juist groter lijkt te worden. Dat laatste kan gelet op het eerdere verloop van de procedure en de noodzaak tot concentratie van het verweer in strijd zijn met een goede procesorde. [partij A] heeft bezwaar gemaakt tegen hoofdstuk IV en volgende van de akte van [partij B] en verzocht om een reactiemogelijkheid voor zover de rechtbank een deel van de stellingen van [partij B] betrekt in de besluitvorming. Hierna zal de rechtbank aangeven op welke onderdelen van het geschil dit aan de orde is en welke gevolgen dat naar het oordeel van de rechtbank moet hebben.
Benoeming deskundige
2.4.
Partijen hebben geen bezwaren tegen de benoeming van de bij tussenvonnis genoemde deskundige - J. Julius RT van Rodenburg makelaars – om de waarde te bepalen van de panden aan de [adres 1] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] in [woonplaats 2]. Ook hebben partijen geen bezwaar gemaakt tegen het voorschot. De rechtbank zal daarom in dit vonnis over gaan tot benoeming van deze deskundige.
De aanwezigen bij het deskundigenonderzoek
2.4.1.
[partij B] heeft de rechtbank gevraagd om een beslissing te nemen over de vraag wie aanwezig mag zijn bij het deskundigenonderzoek. De rechtbank stelt voorop dat de rondgang van de deskundige door de panden niet is bedoeld om tegelijkertijd het debat tussen partijen voort te zetten. De bezichtiging van de panden door de deskundige heeft als doel dat hij ter plaatse de panden kan zien om aan de hand van zijn waarnemingen de hierna te formuleren vragen te beantwoorden en met name de waarde vast te stellen. Die beantwoording zal plaatsvinden in de schriftelijke rapportage van de deskundige. Het is daarom niet nodig dat de advocaten van partijen bij het bezoek/onderzoek van de deskundige aan de panden aanwezig zijn. De rechtbank bepaalt dat alleen partijen zelf, dat wil zeggen [partij A] in persoon en [partij B] in persoon, desgewenst bij het onderzoek ter plaatse aanwezig zijn. Voor zover zij dat wensen, mogen zij zich ieder ook laten vergezellen door één ander familielid.
De vragen aan de deskundige
2.4.2.
In het tussenvonnis van 1 maart 2023 heeft de rechtbank onder rechtsoverweging 5.10 vier vragen geformuleerd. Partijen hebben in de aktewisseling daarna schriftelijk gedebatteerd over de vraagstelling. De rechtbank zal hierna ingaan op de discussie van partijen over die vragen om ten slotte de vragen te formuleren onder 2.4.7 van dit vonnis.
2.4.3.
Onder 5.8 van het tussenvonnis van 1 maart 2023 is al opgenomen dat bij de verdeling van de nalatenschap moet worden uitgegaan van de huidige waarde van de panden in het economisch verkeer. Het gaat dus om de actuele waarde van de panden. De rechtbank formuleert
vraag 1aan de deskundige als volgt: Wat is de actuele waarde in het economisch verkeer van de panden aan de [adres 1] [huisnummer 1] en [huisnummer 2]?
2.4.4.
Met betrekking tot de mogelijke splitsing van de panden zal de rechtbank de vraagstelling beperken tot de mogelijkheid van verticale splitsing van de panden op [huisnummer 1] en [huisnummer 2]. De rechtbank gaat voorbij aan de wens van [partij B] om ook de mogelijkheid van horizontale splitsing aan de deskundige voor te leggen. Horizontale splitsing is in het eerdere debat van partijen namelijk niet aan de orde geweest. Partijen hebben bij de formulering van hun vorderingen in conventie en reconventie expliciet naar voren gebracht dat het pand op [huisnummer 1] moet worden toebedeeld aan [partij B] en dat het pand op [huisnummer 2] moet worden toebedeeld aan [partij A]. In verband daarmee moet de waarde van de panden worden vastgesteld. De rechtbank formuleert daarom
vraag 2aan de deskundige als volgt: Kunnen de panden [huisnummer 1] en [huisnummer 2] verticaal gesplitst worden?
2.4.5.
De rechtbank zal geen vraag opnemen over de eventuele aanwezigheid van een boiler in één van de panden zoals [partij B] heeft voorgesteld. De aan- of afwezigheid van een boiler is namelijk geen onderdeel geweest van het eerdere debat van partijen. Er is wel een debat gevoerd over de verwarming van de panden op [huisnummer 1], [huisnummer 2] en [huisnummer 3]. In dat kader is door partijen zelf aangevoerd dat er een cv-ketel aanwezig is in het pand van [huisnummer 2]. Verder is door [partij B] in dat debat naar voren gebracht dat hij vermoedt dat de optiek van [partij A], gevestigd op [huisnummer 3] en met een oogmeetkamer in het pand van [huisnummer 2], voor de verwarming energie gebruikt vanuit de cv-ketel in het pand op [huisnummer 2]. [partij A] heeft gemotiveerd betwist dat zij met haar optiekwinkel energie betrekt uit het pand op [huisnummer 2]. De rechtbank heeft onder 5.15 van het tussenvonnis van 1 maart 2023 voorshands geoordeeld dat de optiek alleen energie gebruikt vanuit haar eigen installatie op [huisnummer 3] en dat de rechtbank de feitelijke situatie zal laten verifiëren door de deskundige. In de oorspronkelijke vraagstelling lag dit al besloten, de rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding de e-mail van [bedrijf 1] voor te leggen, zoals [partij A] heeft gevraagd. De rechtbank zal bij de vraagstelling ook geen rekening houden met de ongefundeerde veronderstelling van [partij B] (in zijn laatste antwoordakte onder randnummer 7) dat [partij A] bij werkzaamheden aan de elektrische installatie in oktober 2022 mogelijk opdracht heeft gegeven om bestaande aftakkingen aan de cv ketel weg te halen. [partij B] heeft immers geen enkele feitelijke onderbouwing voor die veronderstelling aangevoerd. Een concreet aanknopingspunt daarvoor is in elk geval niet te vinden in de factuur van 19 oktober 2022 van [bedrijf 2] (overgelegd door [partij A] als productie 56 bij haar akte van 31 oktober 2022). Die factuur betreft herstelkosten na NEN-keuring en [partij A] heeft in haar processtukken uitgelegd waar die kosten betrekking op hebben. Daarom zal de vraagstelling (
vraag 3) van de rechtbank gericht zijn op de bestaande situatie die de deskundige gaat onderzoeken. De rechtbank handhaaft de oorspronkelijke vraagstelling naar de cv-ketel in pand [huisnummer 2]: ‘Kunt u aangeven of het klopt dat er een cv-ketel is in het pand op [huisnummer 2]? Welke ruimtes worden vanuit die cv-ketel verwarmd?’ De vraag ‘kunt u daarbij ook ingaan op de oogmeetkamer’ zal in het licht van het partijdebat worden gespecificeerd als: ‘Kunt u daarbij ook specifiek ingaan op de vraag of voor de oogmeetkamer gebruik wordt gemaakt van die cv-ketel? Heeft de cv-ketel in het pand op [huisnummer 2] een aftakking naar de optiekonderneming op [huisnummer 3] en/of de oogmeetkamer behorend bij die onderneming?’
2.4.6.
Tussen partijen staat vast dat [partij A] een deel van het pand van [huisnummer 2] in gebruik heeft als oogmeetkamer. [partij A] heeft in dat verband ook zelf aangevoerd dat zij voor dat gebruik een gebruiksvergoeding verschuldigd is aan de nalatenschap, zoals is overwogen in het eerdere tussenvonnis onder 5.12. De hoogte daarvan moet nog worden vastgesteld. Bij die vaststelling behoeft niet betrokken te worden de manier waarop die ruimte wordt gebruikt (dat is als oogmeetkamer voor de optiek gevestigd op [huisnummer 3]). Het gaat er bij het bepalen van een gebruiksvergoeding alleen om dat een deel van de oppervlakte (en inhoud) van het pand van [huisnummer 2] wordt gebruikt. De nader te bepalen gebruiksvergoeding sluit aan bij de huurprijs van het pand op [huisnummer 2] in het economisch verkeer per maand per vierkante meter. Aangezien in het eerdere tussenvonnis onder 5.13 en 5.14 al door de rechtbank is geoordeeld dat alleen voor de oppervlakte van de oogmeetkamer in het pand op [huisnummer 2] een gebruiksvergoeding moet worden bepaald, zal de vraagstelling aan de deskundige daarover zich ook beperken tot het pand op [huisnummer 2]. De rechtbank zal
vraag 4formuleren als volgt: [partij A] heeft een gedeelte van pand [huisnummer 2] in gebruik als oogmeetkamer. Wat is de gebruiksvergoeding c.q. huurprijs in het economisch verkeer per maand per vierkante meter van het pand op [huisnummer 2]?
Samenvatting van de vragen
2.4.7.
Samengevat luiden de vragen aan de deskundige als volgt:
Wat is de actuele waarde in het economisch verkeer van de panden aan de [adres 1] [huisnummer 1] en [huisnummer 2]?
Kunnen de panden [huisnummer 1] en [huisnummer 2] verticaal gesplitst worden?
a) Kunt u aangeven of het klopt dat er een cv-ketel is in het pand op [huisnummer 2]?
b) Welke ruimtes worden vanuit die cv-ketel verwarmd?
c) Kunt u daarbij ook specifiek ingaan op de vraag of voor de oogmeetkamer gebruik wordt gemaakt van die cv-ketel?
d) Heeft de cv-ketel in het pand op [huisnummer 2] een aftakking naar de optiekonderneming op [huisnummer 3] en/of de oogmeetkamer behorend bij die onderneming?
4. [partij A] heeft een gedeelte van pand [huisnummer 2] in gebruik als oogmeetkamer. Wat is de gebruiksvergoeding c.q. huurprijs in het economisch verkeer per maand per vierkante meter van het pand op [huisnummer 2]?
Vaststelling en betaling van het voorschot
2.4.8.
In het tussenvonnis van 1 maart 2023 is al neergelegd (onder 5.9 en 5.11) dat het voorschot van de deskundige een bedrag van € 1.750,00 exclusief BTW bedraagt en dat ieder van partijen voorafgaand aan het onderzoek de helft van het voorschot moet betalen. Tegen de hoogte van het voorschot en de wijze van betaling daarvan zijn geen bezwaren gerezen. Daarom stelt de rechtbank de betaling van het voorschot op deze manier vast. Voor de deskundige is van belang dat hij zijn onderzoek niet eerder mag beginnen, dan na het bericht van de rechtbank dat het voorschot in depot is ontvangen.
Medewerkingsplicht partijen
2.4.9.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan één van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
Geen tussentijds hoger beroep
2.4.10.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tussentijds hoger beroep van deze tussenbeslissing toe te staan. Zij wijst partijen op het arrest van 22 januari 2010 (LJN BK1639), waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de beslissing over de partij die het voorschot moet betalen, moet worden aangemerkt als een beslissing in het kader van de voortgang en de instructie van de zaak waartegen geen appel mogelijk is.
Winkelvoorraad
2.5.
Op aangeven van de rechtbank in het tussenvonnis van 1 maart 2023 (onder 5.18 en 5.19) heeft [partij A] in haar akte na tussenvonnis een beschrijving gegeven, aangevuld met foto’s, van de inventaris van de handwerkwinkel. [partij B] heeft geen opmerkingen naar aanleiding van dit overzicht. In het kader van de verdeling van de nalatenschap(pen) is het van belang om de waarde van de winkelvoorraad vast te kunnen stellen. [partij A] heeft reeds bij dagvaarding verzocht te bevelen dat de winkelvoorraad zal worden verkocht aan de hoogstbiedende opkoper. De rechtbank draagt in verband hiermee aan partijen op om ieder een opkoper te benaderen om een bod uit te brengen op de inventaris/handelsvoorraad van de handwerkwinkel zoals weergegeven in het overzicht en de foto’s. Het zal dus gaan om twee opkopers die ieder een bod mogen doen. Daarna kan verkoop plaatsvinden aan de hoogste bieder van deze twee opkopers. De opbrengst komt toe aan de nalatenschap. Om de voortgang te bewaken verbindt de rechtbank hieraan een termijn van
8 weken. Vervolgens kunnen partijen desgewenst de opbrengst in onderling overleg verdelen. Als partijen onderling geen overeenstemming kunnen bereiken over de verdeling van de opbrengst en hierover een beslissing van de rechtbank wensen, dan moeten zij in de conclusie na deskundigenbericht ook toelichten wat de opbrengst is (geworden) van deze verkoop en hoe deze opbrengst moet worden betrokken in de verdeling.
Andere punten
2.6.
Dan de andere stellingen van [partij B]. Zoals weergegeven in r.o. 2.3. kan de uitbreiding van het procesdebat met nieuwe punten in dit stadium van de procedure in strijd zijn met de goede procesorde. [partij A] heeft daarom in het geheel niet gereageerd op die onderdelen van de akte van [partij B] en verzocht de akte van [partij B] vanaf hoofdstuk IV buiten beschouwing te laten. De rechtbank heeft de standpunten van partijen in de aktewisseling gefilterd en komt tot de beslissing dat twee onderdelen uit de akte van [partij B] nader moeten worden beoordeeld. Het betreft het standpunt over de hoogte van de openstaande lening en de voorgeschoten kosten. De rechtbank motiveert dat oordeel als volgt.
Lening aan [partij B]
2.7.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 1 maart 2023 onder de rechtsoverwegingen 5.20 t/m 5.24 de geldlening aan [partij B] besproken. Onderdeel daarvan is het oordeel van de rechtbank dat er sprake is geweest van een geldlening met een verplichting tot terugbetaling. De rechtbank begrijpt dat [partij B] wil dat de rechtbank terugkomt op dit oordeel. Hij verzoekt in verband daarmee om een aanhouding van deze procedure voor de duur van 6 maanden, om hem in de gelegenheid te stellen om nader stukken te verkrijgen, mogelijk langs de weg van een te voeren kortgeding procedure tegen accountant [naam 1]. De rechtbank ziet omwille van een goede procesorde geen aanleiding om terug te komen op het oordeel uit het tussenvonnis. Er is immers uitvoerig door partijen gedebatteerd en daarna heeft de rechtbank daarover een oordeel gegeven. [partij B] herhaalt eerder aangevoerde argumenten en daarom bestaat onvoldoende grond om terug te komen op deze bindende eindbeslissing. In het verlengde daarvan zal de rechtbank ook het verzoek om een aanhouding van 6 maanden niet honoreren.
2.8.
Het standpunt van [partij B] ten aanzien van het restbedrag van de lening zal wel ter beoordeling worden toegelaten in deze procedure. Ten aanzien van de lening heeft de rechtbank in het tussenvonnis ook beslist over het restbedrag van die lening. Onder rechtsoverweging 5.23 staat dat naar voorlopig oordeel van de rechtbank moet worden uitgegaan van een restsaldo van € 61.357,=. Die beslissing over het restsaldo is gebaseerd op de stellingen van partijen met betrekking tot de renteberekeningen. [partij B] heeft bij zijn akte na tussenvonnis onder producties 59 en 60 nieuwe meer specifieke stukken overgelegd. Het gaat met betrekking tot het restsaldo van de lening met name om de akte van kwijtschelding van zijn vader van 10 april 2019, waarin is vastgesteld dat de lening nog een bedrag van € 59.476,= bedraagt. Hoewel het op de weg van [partij B] had gelegen om dit stuk uit 2019 al eerder in het geding te brengen, zal de rechtbank deze productie toch in de procedure toelaten. De hoogte van het restbedrag van de lening is in het tussenvonnis immers expliciet als een voorlopig oordeel opgenomen. Daarmee geeft de rechtbank aan dat het oordeel over dat bedrag nog kan worden bijgesteld. De rechtbank ziet aanleiding de akte van kwijtschelding wel te betrekken bij de oordeelsvorming, omdat dit een meer concreet document is dan de algemene stellingen van partijen over de renteberekening zoals weergegeven in r.o. 5.23 van het tussenvonnis. Dit document ligt bovendien in het verlengde van het partijdebat en het is een overzichtelijk stuk. Alvorens dat te doen zal de rechtbank [partij A] in de gelegenheid stellen om zich hierover nog uit te laten. [partij A] mag bij antwoordakte reageren op de producties 59 en 60.
Voorgeschoten kosten en wijzigingen van eis
2.9.
In het tussenvonnis van 1 maart 2023 is onder rechtsoverweging 5.16 overwogen dat [partij A] moest toelichten hoe de verrekening van de voorgeschoten energiekosten volgens haar moet gebeuren. Ten aanzien van kosten die door [partij B] ten behoeve van de panden zijn betaald is hetzelfde bepaald onder 5.17 van het tussenvonnis.
2.10.
Voor zover [partij B] na het tussenvonnis in zijn akte (onder randnummers 12 t/m 20) en zijn antwoordakte (onder randnummers 15 t/m 22) dit oordeel van de rechtbank ter discussie wil stellen, gaat de rechtbank aan het betoog van [partij B] voorbij. Over deze geschilpunten is reeds gedebatteerd in de processtukken voorafgaand aan het tussenvonnis van 1 maart 2023 en daarover heeft de rechtbank vervolgens in het tussenvonnis een beslissing genomen. Het strookt niet met de goede procesorde om deze beslissing nogmaals aan een beoordeling te onderwerpen en er is ook geen grondslag om terug te komen op deze bindende eindbeslissingen.
2.11.
Beide partijen hebben hun eis gewijzigd/vermeerderd in verband met kosten van de nalatenschap die door [partij A] of door [partij B] zijn voorgeschoten. [partij A] heeft haar vordering gewijzigd omdat de kosten ten behoeve van de panden doorlopen tijdens de periode dat de onderhavige procedure bij de rechtbank voortduurt. Deze doorlopende kosten vallen binnen de reikwijdte van de eerdere vorderingen en beslissingen. De rechtbank zal deze opgave van kosten te zijner tijd betrekken in het nog te wijzen eindvonnis. [partij B] heeft zijn eis gewijzigd omdat hij na tussenvonnis zijn administratie nogmaals heeft bestudeerd en daarbij tot de conclusie kwam dat hij meer kosten heeft gemaakt dan hij aanvankelijk in de procedure heeft genoemd. De bewijsstukken heeft [partij B] bij akte van 29 maart 2023 bijgevoegd in productie 58. Abusievelijk staat in de akte van [partij B] onder randnummer 27 vermeld dat de bewijsstukken in productie 57 zijn overgelegd. Verderop in zijn conclusie, onder randnummer 31 wijst [partij B] wel de juiste productie aan. Aangezien over de door [partij B] betaalde gemeentelijke heffingen al bij vonnis van 1 maart 2023 is geoordeeld dat deze voor rekening van de nalatenschap komen, kan dat naar het oordeel van de rechtbank ook voor het gecorrigeerde en met stukken onderbouwde bedrag van deze kosten gelden. [partij B] heeft toegelicht dat is gebleken dat hij voor de beoordeelde posten in plaats van € 2.603,01 een bedrag van € 3.331,37 heeft voorgeschoten. [partij A] mag op productie 58 reageren voordat de rechtbank hierover een beslissing geeft.
Rente over de schenking aan [partij B] uit 1995
2.12.
Deze schenking is besproken in het tussenvonnis van 1 maart 2023 (onder 5.27 en 5.28). Daarin is de hoogte van het aan [partij B] toekomende bedrag vastgesteld, namelijk een bedrag van € 15.882,31. Verder is overwogen dat [partij B] recht heeft op een rentevergoeding daarover over een periode van vijf jaar. Die periode van vijf jaar is namelijk in overeenstemming met het standpunt van [partij A] hierover, zoals opgenomen in de dagvaarding en met de vordering van [partij B] in reconventie onder [naam 2] is in de eerdere processtukken niet verder ingegaan op de renteperiode van vijf jaar.
2.13.
[partij B] heeft in zijn akte na het tussenvonnis van 1 maart 2023 zijn eis ten aanzien van de rente over het schenkingsbedrag vermeerderd, in die zin dat hij aanspraak maakt op wettelijke rente over het geschonken bedrag vanaf 31 december 1998. De rechtbank wijst de vermeerdering van eis af. Dat doet de rechtbank op grond van het volgende.
2.14.
De goede procesorde brengt mee dat de rechtbank niet snel zal terugkomen op dat oordeel. Zonder verdere toelichting en zonder verdere onderbouwing met bewijsstukken maakt [partij B] nu aanspraak op rente over een langere periode. De combinatie van de beslissing bij tussenvonnis op basis van de eerdere processtukken voor het tussenvonnis en het ontbreken van een verdere onderbouwing na het tussenvonnis, maken dat er nu geen grond is voor de vermeerdering van eis van [partij B].
Saldo ervenrekening
2.15.
De rechtbank heeft kennis genomen van hetgeen partijen al dan niet na tussenvonnis hebben toegelicht over de verdeling van het saldo op de ervenrekening. De beslissing over de verdeling van het saldo op de ervenrekening wordt aangehouden.
Verdere beslissingen
2.16.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

3.De beslissing

De rechtbank,
In conventie en in reconventie,
met betrekking tot de benoeming van een deskundige:
3.1.
benoemt tot deskundige:
Jorrit Julius RT, taxateur,
werkzaam bij Rodenburg Bedrijfsmakelaars,
kantoorhoudende aan het adres Paslaan 20 te Apeldoorn,
telefoon: 06-41528163
3.2.
de deskundige wordt gevraagd de volgende vragen te beantwoorden:
Wat is de actuele waarde in het economisch verkeer van de panden aan de [adres 1] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] te [woonplaats 2]?
Kunnen de panden [huisnummer 1] en [huisnummer 2] verticaal gesplitst worden?
a) Kunt u aangeven of het klopt dat er een cv-ketel is in het pand van [huisnummer 2]?
b) Welke ruimtes worden vanuit die cv-ketel verwarmd?
c) Kunt u daarbij ook specifiek ingaan op de vraag of voor de oogmeetkamer gebruik wordt gemaakt van die cv-ketel?
d)Heeft de cv-ketel in het pand op [huisnummer 2] een aftakking naar de optiekonderneming op [huisnummer 3] en/of de oogmeetkamer behorend bij die onderneming?
4. [partij A] heeft een gedeelte van pand [huisnummer 2] in gebruik als oogmeetkamer. Wat is de gebruiksvergoeding c.q. huurprijs in het economisch verkeer per maand per vierkante meter van het pand op [huisnummer 2]?
3.3.
stelt de hoogte van het
voorschotop de kosten van de deskundige vast op het bedrag van € 1.750,00 exclusief BTW (€ 2.117,50 inclusief BTW);
3.4.
bepaalt dat iedere partij de helft van het voorschot, dat wil zeggen een bedrag van € 875,00 exclusief BTW (€ 1.058,75 inclusief BTW) dient over te maken,
binnen twee wekenna de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak;
3.5.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot;
met betrekking tot het onderzoek van de deskundige:
3.6.
bepaalt dat de griffie
dit vonnisin afschrift aan de deskundige zal doen toekomen,
3.7.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zal instellen op de door hem in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
3.8.
wijst de deskundige er op dat:
- het deskundigenonderzoek dient plaats te vinden met inachtneming van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Leidraad-deskundigen-WT.pdf) en onverminderd het bepaalde in de artikelen 194-200 Rv,
- de deskundige het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot mag starten,
- de deskundige het onderzoek onmiddellijk moet staken en contact moet opnemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
3.9.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien de deskundige daarom vraagt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
met betrekking tot de rapportage door de deskundige:
3.10.
wijst de deskundige er op dat:
- uit het schriftelijk rapport moet blijken op welke stukken zijn oordeel is gebaseerd,
- de hij eerst een
concept van het rapport aan partijenmoet toezenden, en dat partijen de gelegenheid krijgen om daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het
definitieve rapportde door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
3.11.
bepaalt dat partijen binnen twee weken dienen te reageren op het
concept-rapportvan de deskundige nadat dit door hem aan partijen is toegezonden, en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het concept-rapport te reageren,
3.12.
draagt de deskundige op om
uiterlijk drie maandenna het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot het definitieve rapport schriftelijk en ondertekend in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
procedure na ontvangst deskundigenbericht
3.13.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van woensdag
25 oktober 2023voor het indienen van het deskundigenbericht, waarna de zaak opnieuw zal worden verwezen naar de rol voor conclusie na deskundigenbericht aan beide zijden op een termijn van
vier weken,
3.14.
draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
- indien het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen aan beide zijden op een termijn van twee weken, of
- bij eventueel eerder ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht: voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van beide partijen op een termijn van
vier weken;
3.15.
verklaart de beslissing over het voorschot uitvoerbaar bij voorraad,
en voor het overige:
3.16.
stelt
[partij A]in de gelegenheid zich voor of uiterlijk op de rolzitting van 26 juli 2023 uit te laten als hiervoor omschreven onder 2.8 en 2.11 van dit tussenvonnis over de producties 58 tot en met 60;
3.17.
draagt partijen op binnen 8 weken na vandaag opkopers te benaderen voor de verkoop van de inventaris van de handwerkwinkel en de verkoop aan de hoogste bieder, zoals weergegeven in r.o. 2.5. Partijen mogen zich in de conclusie na deskundigenbericht ook uitlaten over de verdeling van die opbrengst;
3.18.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2023.