ECLI:NL:RBOVE:2023:2799

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
ak_22_1069
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek bouwregels serre en overkapping op perceel buren

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Overijssel het beroep van eiser tegen de afwijzing van het verzoek tot handhaving van bouwregels met betrekking tot een serre en een overkapping op het perceel van zijn buren. Eiser had op 29 augustus 2021 een handhavingsverzoek ingediend, dat op 21 december 2021 door het college van burgemeester en wethouders van Deventer werd afgewezen. De rechtbank heeft op 13 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van verweerder en de derde-partij aanwezig waren, terwijl eiser en zijn gemachtigde afwezig waren.

De rechtbank concludeert dat verweerder het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen, omdat er geen overtreding is geconstateerd. De rechtbank oordeelt dat de bouw van de serre en de overkapping vergunningvrij is en binnen de bouwregels van het bestemmingsplan valt. Eiser had aangevoerd dat de serre op zijn grond zou staan, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet is aangetoond en dat eventuele overschrijdingen van de erfgrens een privaatrechtelijk aspect zijn dat niet in deze bestuursrechtelijke procedure aan de orde komt.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de motivering van het bestreden besluit voldoende is, omdat verweerder het advies van de bezwaarschriftencommissie heeft gevolgd. Eiser's verzoek om vergoeding van proceskosten wordt ook afgewezen, omdat het primaire besluit niet is herroepen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/1069

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer, verweerder

(gemachtigde: drs. ing. R. Mensink).
Als derde-partij nemen aan de zaak deel:
[naam 1] [naam 2], uit Diepenveen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser gericht tegen de afwijzing van verweerder van het verzoek van eiser tot handhaving van de bouwregels die gelden voor een serre en overkapping op het perceel van zijn buren (derde-partij).
1.1.
Met het bestreden besluit van 25 april 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 13 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van verweerder en de derde-partij. Eiser en zijn gemachtigde hebben met kennisgeving afgezien van het bijwonen van de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft het handhavingsverzoek ingediend op 29 augustus 2021.
2.1.
Verweerder heeft op 21 december 2021 het handhavingsverzoek afgewezen omdat geen overtreding is geconstateerd. Verweerder heeft het verzoek afgewezen onder verwijzing naar artikel 3, eerste lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de toepasselijke bouwregels in artikel 199 van het bestemmingplan “Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen, deel A” (het bestemmingsplan). Op grond van deze regels was geen omgevingsvergunning vereist voor de bouwwerken. Verweerder heeft eiser medegedeeld dat de bouw van de serre en de overkapping op het perceel van zijn buren vergunningvrij is en past binnen de bouwregels van het bestemmingsplan. Eiser heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
2.2.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en ter motivering van dit besluit verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 4 mei 2022 en zijn ‘reactie op bezwaar’.

Beoordeling door de rechtbank

Samenvatting
3. De rechtbank beoordeelt of verweerder het handhavingsverzoek van eiser terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder het handhavingsverzoek terecht heeft afgewezen omdat geen sprake is van een overtreding. Verweerder heeft het bestreden besluit voldoende kenbaar en deugdelijk gemotiveerd. Daarnaast heeft verweerder het verzoek van eiser om vergoeding van de proceskosten terecht afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De beroepsgronden
Grensoverschrijdend bouwen planologisch toegestaan?
4. In beroep stelt eiser niet langer dat door de bouw van de serre en de overkapping het maximale bebouwingspercentage op het bouwperceel bedoeld in artikel 199.1.1 van het bestemmingsplan wordt overschreden. Eiser stelt nog wel dat de toetsing aan het bestemmingsplan “Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorp, deel A” op perceelsniveau dient te plaats te vinden, omdat grensoverschrijdend is gebouwd en dit grensoverschrijdende bouwen planologisch niet is toegestaan.
4.1.
Eiser heeft in zijn verzoek om handhaving aangevoerd dat sprake is van een gezamenlijke erfafscheiding en dat die erfafscheiding twee centimeter (te veel) op zijn grond staat door de plaatsing van de serre. Hoewel eiser deze stelling niet heeft onderbouwd met een kadastrale meting en door de breedte van de gezamenlijke erfafscheiding van ongeveer tien centimeter de rechtbank het onwaarschijnlijk acht dat de serre niet op het bouwperceel van de derde-partij zou zijn opgericht, gaat de rechtbank in op de beroepsgrond van eiser omdat dit naar het oordeel van de rechtbank kan bijdragen aan het finaliseren van dit geschil.
4.2.
Voor zover eiser stelt dat in strijd met het bestemmingsplan wordt gehandeld en de serre alleen op het bouwperceel van de derde partij mag worden gebouwd en hier geen sprake van is, overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan in artikel 199.1.1 van het bestemmingsplan wordt in artikel 119.1.3 van het bestemmingsplan waarin bouwregels voor onder meer aanbouwen zijn opgenomen, niet gesproken over een ‘bouwperceel’ maar over de aanduiding ‘bijgebouwen’. Op grond van dat artikel 199.1.3 van het bestemmingsplan dienen aanbouwen binnen de aanduiding ‘bijgebouwen’ te worden gebouwd. De aanduiding ‘bijgebouwen’ is niet beperkt tot het ‘bouwperceel’ bedoeld in artikel 119.1.1 van het bestemmingsplan, maar heeft betrekking op een groter vlak. Niet is gebleken dat de serre buiten de aanduiding ‘bijgebouwen’ is gesitueerd.
4.3.
Ook indien de rechtbank uit de beroepsgrond zou moeten begrijpen dat het beroep zich richt tegen de (bovenmatige) overschrijding van de erfgrens met twee centimeter door de gemeenschappelijke erfscheiding, overweegt de rechtbank dat de bouwregels op grond van artikel 199.1.4 van het bestemmingsplan (‘bouwwerken geen gebouw zijnde’) bepalen dat ook deze binnen de aanduiding ‘bijgebouwen’ moeten worden opgericht en niet slechts op het bouwperceel. Ook nu is niet gebleken dat de erfafscheiding buiten deze aanduiding is opgericht.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond niet slaagt. Verweerder was op grond van de bouwregels van het bestemmingsplan niet bevoegd op te treden tegen de vergunningvrij gebouwde serre, overkapping of de erfafscheiding. Indien er sprake zou zijn van overschrijding van de erfgrens, betreffen dit privaatrechtelijke aspecten die in deze bestuursrechtelijke procedure niet aan de orde komen. De burgerlijke rechter is bevoegd om daarvan kennis te nemen en is de aangewezen rechter om de vraag te beantwoorden of het eigendomsrecht van eiser is aangetast door gestelde verschuiving van de gemeenschappelijke erfafscheiding met twee centimeter.
Heeft verweerder het besluit voldoende gemotiveerd?
5. Eiser stelt dat verweerder het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd omdat bij de motivering is volstaan met een verwijzing naar het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie.
5.1.
De rechtbank volgt eiser niet. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het advies van de bezwaarschriftencommissie, en daarmee een voldoende draagkrachtige motivering ten grondslag gelegd aan dit besluit. Op grond van artikel 3:49 van de Awb kan met de verwijzing naar het advies worden volstaan indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven. In het advies heeft deze commissie helder uiteengezet waarom de commissie van mening is dat verweerder terecht en op juiste gronden het handhavingsverzoek heeft afgewezen. De rechtbank acht het advies van de bezwaarschriftencommissie voldoende helder en begrijpelijk en acht daarom de motivering van het bestreden besluit voldoende deugdelijk in de zin van artikel 3:46 Awb. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is het verzoek om vergoeding van de proceskosten terecht afgewezen?
6. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte geen vergoeding toegekend voor de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit niet is herroepen. Verweerder heeft eiser daarom terecht geen vergoeding toegekend voor de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Boer, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M. van Westerlaak, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.