ECLI:NL:RBOVE:2023:2790

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
ak_23_894
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek wegens ontbreken belang in bestuursrechtelijke procedure

Op 18 juli 2023 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van een verzoeker tegen een eerdere uitspraak van 9 juni 2022. In deze eerdere uitspraak werd het beroep van de verzoeker tegen het niet tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen op zijn verzoek om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag gegrond verklaard. De rechtbank had toen een verbeurde dwangsom vastgesteld en de Belastingdienst opgedragen om binnen een bepaalde termijn een besluit te nemen. De verzoeker heeft op 2 april 2023 verzocht om herziening van deze uitspraak, met als doel de toegekende nadere beslistermijn te verkorten.

Tijdens de zitting op 6 juni 2023 heeft de rechtbank het verzoek behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de gemachtigde van de Belastingdienst/Toeslagen aanwezig waren. De verzoeker stelde dat de Belastingdienst/Toeslagen in de eerdere procedure een onjuiste weergave van feiten had gepresenteerd en dat er niet alle relevante stukken waren overgelegd. Hij vroeg de rechtbank om de nadere beslistermijn te verkorten tot zes weken.

De rechtbank oordeelde echter dat er geen (proces)belang bestond bij het herzieningsverzoek, aangezien het doel van het rechtsmiddel, het verkrijgen van een besluit op de aanvraag, al was bereikt. De rechtbank wees het verzoek om herziening af en handhaafde de eerdere uitspraak. De verzoeker kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. A.M. den Dulk, in aanwezigheid van mr. J.P. Fortuin, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/894

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzoek van

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker,

om herziening als bedoeld in artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van de uitspraak van deze rechtbank van 9 juni 2022 met kenmerk AWB 22/804 in het geding tussen
verzoeker
en

Belastingdienst/Toeslagen,

(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

Verzoeker heeft in zijn brief van 2 april 2023 verzocht om de uitspraak van deze rechtbank van 9 juni 2022 (zaaknummer AWB 22/804) te herzien.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 6 juni 2023. Verzoeker en gemachtigde van Belastingdienst/Toeslagen, vergezeld door [naam 2] , hebben aan de zitting deelgenomen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank nadere stukken van verzoeker ontvangen, waarin wordt verzocht het onderzoek te heropenen.

De uitspraak van 9 juni 2022

1. Bij uitspraak van 9 juni 2022 heeft de rechtbank het beroep van verzoeker wegens het niet tijdig beslissen van Belastingdienst/Toeslagen op zijn verzoek om herbeoordeling in het kader van de kinderopvangtoeslag van 20 januari 2021, met toepassing van artikel 8:54 Awb kennelijk gegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank de door Belastingdienst/Toeslagen verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-. Daarnaast heeft de rechtbank Belastingdienst/Toeslagen opgedragen uiterlijk op 4 juli 2022 een besluit op verzoekers verzoek om herbeoordeling bekend te maken, onder straffe van een dwangsom van € 100,- voor elke dag waarmee Belastingdienst/Toeslagen deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
2. Verzoeker verzoekt de rechtbank om deze uitspraak te herzien voor wat betreft de toegekende nadere beslistermijn.

Het verzoek om herziening

3. Verzoeker stelt dat Belastingdienst/Toeslagen in voornoemde procedure een onjuiste weergave van feiten en omstandigheden heeft gepresenteerd. Belastingdienst/Toeslagen heeft verzocht om een nadere beslistermijn van twaalf weken en in het verweerschrift deze twaalf weken onderbouwd met onder andere een zienswijzeprocedure van zes weken in het kader van verdere besluitvorming. Belastingdienst/Toeslagen heeft echter de zienswijzeprocedure overgeslagen. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat dit destijds reeds een vaste werkwijze was van Belastingdienst/Toeslagen in het geval er dreigde een gerechtelijke dwangsom te worden verbeurd. Hiertoe verwijst verzoeker naar meerdere stukken, waaronder een schriftelijke reactie van de Belastingdienst/Toeslagen op zijn bezwaren tegen de definitieve compensatiebeschikkingen, alsook documenten die bij een Woo-besluit van 18 april 2023 zijn gepubliceerd. Volgens verzoeker heeft de Belastingdienst/Toeslagen ook niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken, als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb, overgelegd, namelijk niet de stukken aangaande het volgens verzoeker op enig moment genomen besluit om geen vooraankondigingen meer te versturen. Verzoeker verzoekt daarom de rechtbank om de uitspraak te herzien en de nadere beslistermijn van twaalf weken te verminderen tot zes weken, zodat de nadere uiterlijke beslisdatum 23 mei 2022 wordt. Subsidiair verzoekt verzoeker om de nadere beslistermijn vast te stellen op zes weken en een dag, meer subsidiair op zes weken en twee dagen, oplopend tot meest subsidiair elf weken en zes dagen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank stelt vast dat het herzieningsverzoek is gericht tegen een uitspraak op een beroep tegen het niet tijdig beslissen op een verzoek om herbeoordeling van verzoeker, waarbij dit beroep gegrond is verklaard en een verbeurde bestuurlijke dwangsom is vastgesteld. Verder is niet in geschil dat de Belastingdienst/Toeslagen op 10 augustus 2022 een besluit heeft genomen op verzoekers verzoek om herbeoordeling. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden geen (proces)belang bestaat bij een verzoek om herziening van de betreffende uitspraak. Het doel van het ingestelde rechtsmiddel, het verkrijgen van een besluit op de gedane aanvraag, was immers reeds bereikt ten tijde van het herzieningsverzoek.
5. Voor zover met het verzoek wordt beoogd dat wordt vastgesteld dat een hogere dwangsom is verbeurd, kan dit niet als rechtsgeldig (proces)belang worden aangemerkt. Zoals hiervoor overwogen is het doel van een beroep tegen het niet tijdig beslissen door een bestuursorgaan dat zo snel mogelijk een besluit wordt genomen en dit doel is inmiddels bereikt. De rechterlijke dwangsom is in dit kader slechts bedoeld als prikkel voor het bestuursorgaan. Het (mogelijk) ontvangen van (extra) verbeurde dwangsommen alleen maakt niet dat er alsnog belang bij de onderhavige procedure bestaat. Daarbij komt dat indien de beslistermijn van een reeds genomen besluit achteraf zou kunnen worden verkort, het bestuursorgaan niet meer de kans heeft om te voldoen aan die kortere beslistermijn en de dwangsom te beperken, dan wel geheel te vermijden, zodat dit ook daarom niet voor de hand ligt.
6. Nu andere belangen bij het herzieningsverzoek zijn gesteld noch gebleken, dient het verzoek reeds hierom te worden afgewezen. Aan de beoordeling van de voorwaarden van artikel 8:119 van de Awb en hetgeen partijen daarover hebben gesteld, komt de rechtbank dan ook niet toe. Gelet hierop ziet de rechtbank ook geen aanleiding om, zoals door verzoeker verzocht, bij verweerder nadere stukken op te vragen, dan wel het onderzoek te heropenen.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank wijst het verzoek om herziening af. De uitspraak van 9 juni 2022 blijft in stand.
8. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.P. Fortuin, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.