ECLI:NL:RBOVE:2023:2781

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
C/08/287531 / JE RK 22-1910
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een kind in een pleegzorgvoorziening

Op 20 juni 2023 heeft de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo, in de zaak van Stichting Jeugdbescherming Overijssel, een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een kind in een pleegzorgvoorziening. De rechtbank heeft besloten de machtiging te verlengen voor een periode van zes maanden, tot 23 december 2023. Dit besluit is genomen na een zorgvuldige afweging van de belangen van het kind, dat in een pleeggezin verblijft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, ondanks hun liefde voor het kind, niet in staat zijn om de benodigde opvoedingsomgeving te bieden. De moeder heeft aangegeven te berusten in de verlenging van de machtiging, terwijl de vader zijn onvrede heeft geuit over de uithuisplaatsing en het perspectief voor het kind. De rechtbank heeft de zorgen van de ouders over de opvoedcapaciteiten en de ontwikkeling van het kind meegewogen, maar concludeert dat het huidige pleeggezin de beste omgeving biedt voor de ontwikkeling van het kind. De rechtbank benadrukt dat de ouders een belangrijke rol blijven spelen in het leven van het kind, ondanks dat het opgroeiperspectief niet bij hen ligt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en een afschrift wordt gezonden naar de Raad voor de Kinderbescherming.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Almelo
team familie- en jeugdrecht
zaakgegevens: C/08/287531 / JE RK 22-1910
datum uitspraak: 20 juni 2023
beschikking van de meervoudige kamer betreffende verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming Overijssel, de gecertificeerde instelling,
gevestigd te Hengelo (O),
hierna te noemen: de GI,
betreffende
[het kind], geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [het kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. E.M. Elfrink,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.M. Engelen,
[de pleegouders] ,
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Op 15 december 2022 heeft de kinderrechter een tussenbeschikking gegeven in deze zaak.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
- twee e-mails van de vader van 12 en 15 februari 2023 met bijlagen;
- een update van de GI van 11 mei 2023 met bijlagen;
- een rectificatie-update van de GI van 7 juni 2023 met bijlagen.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft op 15 juni 2023 met gesloten deuren plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de pleegouders;
- [medewerker jeugdbescherming] namens de GI.
Aan [begeleider 1] , [begeleider 2] en [begeleider 3] , begeleiders van de ouders van de JP van den Bent Stichting, is bijzondere toegang verleend.

2.De tussenbeschikking

2.1.
Bij voormelde tussenbeschikking van 15 december 2022 is de ondertoezichtstelling van [het kind] verlengd voor de duur van een jaar tot 23 december 2023. Verder is de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een voorziening voor pleegzorg verlengd voor de duur van zes maanden tot 23 juni 2023 en is iedere verdere beslissing aangehouden tot de mondelinge behandeling door de meervoudige kamer. Ten slotte is de GI verzocht uiterlijk twee weken voor die mondelinge behandeling een update toe te sturen aan de rechtbank en waar mogelijk aan de door de ouders ingeschakelde advocaten. De inhoud van die beschikking geldt als hier herhaald en ingelast.

3.Het verzoek van de GI

3.1.
De GI vindt het noodzakelijk dat de uithuisplaatsing van [het kind] wordt voortgezet en handhaaft haar verzoek voor een machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling tot 23 december 2023.
3.2.
De GI stelt na een uitvoerige analyse de beslissing te hebben genomen dat het perspectief van [het kind] vastgesteld moet worden in het pleeggezin waar zij nu verblijft. Alle ingezette hulpverlening heeft niet geleid tot een verbetering van de opvoedcapaciteiten van de ouders. [het kind] wordt ernstig bedreigd in haar ontwikkeling. Zij heeft een specifieke opvoedsituatie met bijbehorende opvoedcapaciteiten van haar opvoeders nodig. Dit wordt haar geboden in het huidige pleeggezin. De GI is van mening dat zij zich daar op de meest veilige wijze zal kunnen ontwikkelen, waarbij zij omgang kan blijven hebben met haar ouders en het netwerk. Voor de verdere onderbouwing wordt verwezen naar de rectificatie-update van 7 juni 2023.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
Ondanks dat de moeder [het kind] het liefst bij zich wil hebben, zal zij berusten in de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing in het pleeggezin en het perspectief dat door de GI is vastgesteld. Zij heeft gezien dat alles op alles is gezet om het te proberen, maar dat het mede vanwege de problematiek van [het kind] niet lukt. De moeder heeft een goed contact met de pleegmoeder en ziet dat [het kind] daar met veel liefde en geduld opgroeit. De moeder heeft wel moeite met het feit dat zij [het kind] zo weinig ziet. Zij zou het heel fijn vinden als er een iets uitgebreider contact kan zijn.

5.Het standpunt van de vader

5.1.
De vader is het niet eens met de uithuisplaatsing en het perspectief. Hij heeft tijdens de vorige zitting gezegd dat hij vindt dat [het kind] bij hem moet opgroeien en zijn standpunt is onveranderd gebleven. In de beschikking van 15 december 2022 staat dat onderzocht moet worden wat [het kind] nodig heeft en wat ouders haar kunnen bieden. De GI zegt dat zij geen verbetering ziet in de opvoedcapaciteiten van de ouders, maar de vader vraagt zich af hoe zij dat kan beoordelen. De vader heeft [het kind] het afgelopen half jaar slechts vier keer een uurtje gezien en heeft geen kans gekregen om te laten zien dat hij voor [het kind] kan zorgen. De communicatie met de GI verloopt moeizaam en er wordt door de GI onvoldoende rekening gehouden met zijn autisme. Hij wordt overstelpt met informatie en een leger aan hulpverleners, wat maakt dat het voor hem onoverzichtelijk is. Ook worden gemaakte afspraken niet nagekomen. De vader betwist uitdrukkelijk dat hij agressief zou zijn. Dat neemt niet weg dat hij niet blij is met de situatie. Verder staat in de stukken dat de relatie tussen de ouders slecht is, maar de vader heeft meerdere keren tegen de GI gezegd dat hij graag aan de relatie met de moeder wil werken. Omdat de moeder dat niet wil, wordt er verder geen hulpverlening voor ingezet. De vader vraagt om de beslissing over het perspectief zes maanden aan te houden. Hij ziet in dat het nu te vroeg is om [het kind] bij hem te plaatsen, maar hij vindt wel dat daarop moet worden ingezet. Ook wil hij graag dat hulpverlening wordt ingezet om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. De vader wil graag een kans krijgen om te laten zien dat hij een goede vader is voor [het kind] . Als een plaatsing bij hem niet mogelijk is, wil hij dat wordt ingezet op meer omgang met [het kind] . Hij wil graag een middagje met haar op pad.

6.Het standpunt van de pleegouders

6.1.
De pleegmoeder heeft gesteld dat [het kind] nog een heel fragiel meisje is. Er moet goed worden gekeken naar wat voor haar het beste is. [het kind] heeft behoefte aan stabiliteit en heeft de hele dag veel sturing en zorg nodig. Als zij dat krijgt, functioneert ze stabiel. Als er iets afwijkt of verandert, reageert ze daar heftig op en valt ze direct terug in haar ontwikkeling en gedrag. De pleegmoeder maakt zich zorgen over [het kind] , maar zij ziet ook veel lichtpuntjes. [het kind] is echt een heel lief meisje.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Formeel-juridisch gezien ligt enkel aan de rechtbank voor het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling. Waar het in deze zaak daadwerkelijk én in de praktijk om draait is het visieverschil over het doel waaraan wordt gewerkt in het kader van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing. Het doel, ofwel het perspectief, waarnaar dient te worden toegewerkt is namelijk bepalend voor de in te zetten hulpverlening. De taak van de GI binnen de kinderbeschermingsmaatregelen is ervoor te zorgen dat met behulp van hulpverlening de ouders de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging zelf weer kunnen dragen. Het uitgangspunt bij een machtiging tot uithuisplaatsing is dat in het belang van het kind zoveel als mogelijk wordt toegewerkt naar thuisplaatsing bij ouders, dan wel naar de situatie dat ouders die verantwoordelijkheid op afstand kunnen dragen ingeval het in het belang van het kind is dat hij of zij elders opgroeit. Op het moment dat het perspectief niet meer bij de ouders ligt, maar bijvoorbeeld in een gezinshuis of in een pleeggezin, betekent dit dat de hulpverlening doorgaans niet meer gericht zal zijn op het werken naar thuisplaatsing, maar op het bevorderen van een bestendige toekomst van het kind in het gezinshuis of pleeggezin en ondersteunen van ouders bij het invullen van hun rol van ouder op afstand. In de wet wordt een besluit van de GI daartoe, ook wel het perspectiefbesluit of het opvoedbesluit genoemd, echter niet geregeld. De mogelijkheid om zo’n besluit ter toetsing aan de rechtbank voor te leggen ontbreekt vooralsnog eveneens in de wet. In de jurisprudentie wordt met dit vraagstuk verschillend omgegaan. Hoewel de wet op dit moment veelal zo wordt uitgelegd dat op het moment dat de GI beslist dat het perspectief niet meer thuis ligt, de raad moet worden verzocht onderzoek te doen naar een gezagsbeëindiging, is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke situatie in de onderhavige zaak zich niet leent voor een dergelijke zwart-wit benadering.
7.2.
Van een onderzoek door de raad naar gezagsbeëindiging is in deze zaak geen sprake, terwijl wat de GI betreft het perspectief van [het kind] in het pleeggezin ligt. De GI heeft aan de hand van de “Richtlijnen Jeugdhulp en Jeugdbescherming” een uitvoerige analyse gemaakt. Hiervoor heeft een dossieronderzoek plaatsgevonden, zijn de bestaande hulpvragen beoordeeld, zijn de omgangsmomenten geobserveerd en zijn de ontwikkeling die [het kind] nu laat zien en de capaciteiten van de ouders meegewogen. Dit perspectiefbesluit van de GI grijpt echter wel zodanig diep in op het recht op familie- en gezinsleven van de ouders, dat de rechtbank van oordeel is dat een rechterlijke toetsing van dit perspectiefbesluit dient plaats te vinden binnen het kader van het voorliggende verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
7.3.
De rechtbank is op de door de GI genoemde gronden van oordeel dat ten aanzien van
het perspectief van [het kind] de uitkomst van de analyse moet worden gevolgd. Er is uitvoerig onderzoek gedaan naar het perspectief van [het kind] door Kind en Gezin (hierna: K&G) en door Pento. Daarnaast is er in het verleden door baby-IOG, Video Interactie Begeleiding, psycho-educatie en tijdens een opname bij de ouder-kind behandeling van Ambiq ook intensief meegekeken naar de mogelijk- en onmogelijkheden van het wonen van [het kind] bij de ouders. De rechtbank overweegt dat [het kind] in haar jonge leven al veel heeft meegemaakt. Zij is uithuisgeplaatst omdat het de ouders ondanks de inzet van intensieve hulpverlening onvoldoende lukt om [het kind] een emotioneel veilige, sensitieve, stabiele en voorspelbare opvoedomgeving te bieden, waarbij zij voldoende gestimuleerd wordt om tot ontwikkeling te komen.
Wat heeft [het kind] nodig?
7.4.
[het kind] is een jong meisje waarover grote zorgen zijn over haar ontwikkeling op zowel sociaal-emotioneel gebied als taal-spraak ontwikkeling. Daarbij is vastgesteld dat er naast zorgelijke aspecten in de ouder-kindrelatie (vermoeden van reactieve hechtingsstoornis en PTSS) ook zorgen bestaan over specifieke kindfactoren bij [het kind] , die maken dat haar ontwikkeling moeizaam verloopt. Met name zijn er aanwijzingen voor een mogelijke stoornis in het autistisch spectrum. Met het ouder worden zal deze eerste diagnostische beeldvorming meer aangescherpt kunnen worden.
7.5.
K&G is na diagnostisch onderzoek tot de conclusie gekomen dat ook in het huidige pleeggezin, dat zowel functioneel als emotioneel optimaal op [het kind] is afgestemd, er ondanks de vooruitgang die ze laat zien, nog steeds sprake is van een duidelijke ontwikkelingsachterstand. Met het ouder worden valt steeds meer op dat ze daarnaast ook meer bijzonderheden laat zien in haar gedrag. [het kind] blijft in het algemeen sterk gevoelig voor de aanwezigheid van prikkels in haar omgeving die snel teveel voor haar zijn. Ze kan zeer sterk reageren op veranderingen van vaste dagelijkse patronen door zich terug te trekken in haar eigen ‘bubbel’. Daar is ze door een ander niet uit te halen. Ze bepaalt zelf wanneer ze weer aanspreekbaar wil/kan zijn. Ook uit een ontwikkelingsonderzoek bij Pento blijkt dat er sprake is van een algehele ontwikkelingsachterstand, waarbij haar spraaktaalontwikkeling relatief meer achterblijft. Verder valt tijdens dit onderzoek haar geringe exploratiedrang en passiviteit op. [het kind] oogt weinig expressief, waardoor emoties moeilijk te lezen zijn. Tijdens dat ontwikkelingsonderzoek, waarbij sprake is van een optimale situatie voor [het kind] , met één op één en gestructureerde opdrachten in een prikkelarme omgeving, ziet Pento naast kenmerken van een hechtingsstoornis ook aanwijzingen voor een stoornis in het autistisch spectrum, maar nog onvoldoende om dit als diagnose te kunnen stellen. Het wordt steeds duidelijker dat [het kind] in ieder geval van de volwassenen waar ze bij opgroeit, niet alleen een gestructureerde en stimulerende benadering en omgeving vraagt, maar ook extra alertheid ten aanzien van haar emotionele uitingen en welbevinden, zodat deze op de juiste wijze begrepen en vertaald kunnen worden. Dit is een belangrijke voorwaarde voor een zo goed mogelijk herstel van haar hechtingsproblematiek. Volgens K&G is essentieel voor de ontwikkeling van [het kind] dat de ander haar leest, haar stimuleert en dat alles wat [het kind] doet passend ondertiteld wordt. Belangrijk is dat de volwassenen waar [het kind] bij opgroeit hun eigen emotionele behoeften ondergeschikt kunnen maken aan wat [het kind] emotioneel aan kan en vraagt. Voor beide ouders geldt dat zij - ondanks hun beider liefde voor [het kind] - tijdens de begeleide omgangsmomenten hebben laten zien hiertoe onvoldoende in staat te zijn.
Wat kunnen ouders bieden?
7.6.
Om goed in kaart te brengen wat de mogelijkheden en de leerbaarheid van ouders is heeft K&G een plan gemaakt en dit ten uitvoering gebracht tijdens de geplande omgangsmomenten. Vooraf is besproken dat de begeleiding door K&G tijdens de omgang meer naar de achtergrond zou gaan, zodat zowel de moeder als de vader kan laten zien hoe zij hiermee omgaan en wat dit voor [het kind] betekent. Daarnaast zijn alledaagse situaties toegevoegd zoals het naar een winkel gaan. Het begrenzen, maken van keuzes en activeren/stimuleren van de ontwikkeling van [het kind] hebben gedurende de begeleide omgangsmomenten centraal gestaan en hier is continu begeleiding en toezicht op geweest. Ouders hebben de ruimte gekregen om hier tijdens de omgang mee te oefenen. De bevindingen van K&G zijn met ouders besproken op 9 mei 2023 en in het verslag van 10 mei 2023 vastgelegd.
7.7.
Gezien wordt dat de ouders liefdevol zijn richting [het kind] , veel om haar geven en het beste voor haar willen. Ook wordt gezien dat zij [het kind] voldoende basale verzorging kunnen bieden. Dit neemt niet weg dat beide ouders beperkingen hebben die al langer bekend zijn. Ondanks hun langdurige persoonlijke begeleiding, die zij beiden ook nu nog krijgen, zijn hun kwetsbaarheden zichtbaar en merkbaar en zijn hun opvoedvaardigheden niet, dan wel onvoldoende verbeterd. De eigen problematiek van beide ouders vraagt veel van de omgeving en begeleiding. Wel wordt gezien dat met directe volledige begeleiding tijdens een kort omgangsmoment beide ouders, onafhankelijk van elkaar een fijn contactmoment kunnen hebben met [het kind] . Dit vergt een duidelijke voorbereiding vanuit de hulpverleners met voldoende afspraken en kaders.
7.8.
Als de moeder overvraagd wordt, verstart zij en is ze onvoldoende bereikbaar en onvoldoende in staat tot herstel. Zonder een zorgvuldige voorbereiding van de moeder op de omgang met [het kind] over de invulling van het moment en een meer passende afstemming op [het kind] , valt ze of terug op de begeleiding of neemt ze vooral veel van [het kind] over, waardoor [het kind] onvoldoende wordt uitgedaagd en gestimuleerd om dingen zelf te doen.
7.9.
De vader stelt dat hij niet de kans heeft gekregen om te laten zien dat hij [het kind] kan opvoeden. De rechtbank is van oordeel dat hij die kans wel heeft gekregen, onder meer tijdens de opname bij Ambiq, maar ook tijdens het traject bij K&G, waarbij hij zelf meer invulling kon geven aan de omgang. K&G ziet dat de vader moeilijk begeleidbaar is. Zolang de omgang volgens een vast patroon met begeleiding plaatsvindt, lukt het hem om nog aan te sluiten bij [het kind] . Zodra de situatie verandert, bijvoorbeeld omgang buiten de vaste speelkamer, lukt het de vader niet meer af te stemmen op [het kind] . Zijn eigen invulling van een omgang is niet afgestemd op de kwetsbaarheden van [het kind] . Het lukt de vader niet mee te bewegen met een meer bij [het kind] passende invulling, waarbij werd gezien dat de vader vanwege zijn emoties uit contact lijkt te raken. Een voorbeeld hiervan is dat de vader met [het kind] naar de kermis wilde gaan. Zijn beweegreden is dat elk kind dat leuk vindt en dat het onzin is dat [het kind] dat niet mag. Ondanks dat meerdere malen wordt besproken dat [het kind] moeizaam om kan gaan met veranderingen, wisselingen en prikkels, wil de vader dit niet aannemen. Ook bij een meer aan [het kind] aangepaste invulling van de omgang door de vader moet hij zich zo richten op de nieuwe situatie en omgeving dat hij zich niet meer voldoende op [het kind] kan richten. Hij heeft dan alle aandacht nodig om zichzelf staande te houden in een variabele situatie en is dan niet in staat af te stemmen op de emotionele signalen van [het kind] , [het kind] te lezen en zich in haar te verplaatsen. Daarnaast spelen in de communicatie en begeleiding van de vader zijn onvoorspelbaarheid en soms agressieve reacties naar de begeleiding en hulpverleners een grote rol. Zijn gebrek aan flexibiliteit is niet alleen in de omgang met [het kind] een belemmerende factor, maar ook in de communicatie met anderen. De vader is zo overtuigd van de juistheid van zijn eigen ideeën en gedachten, dat dit ook een belemmering vormt in de begeleiding van zijn rol als opvoeder.
7.10.
Als wordt gekeken naar de informatie uit het dossier en de voorgeschiedenis dan wordt het risico te groot geacht dat [het kind] in de toekomst wederom zal worden blootgesteld aan onveiligheid en instabiliteit als zij zal worden teruggeplaatst bij een van haar ouders. Naast de eigen beperkingen van de ouders speelt bij beide ouders ook hun strijd als ex-partners nog een grote rol. Dit zal onvermijdelijk leiden tot een verscheurde loyaliteit als [het kind] bij een van haar ouders zou gaan opgroeien. Met deze onderbouwing heeft K&G en ook de GI naar het oordeel van de rechtbank voldoende uitgezocht en gemotiveerd wat de ouders kunnen bieden en of dit voldoende is om de bedreiging in de ontwikkeling van [het kind] weg te nemen. Uit het onderzoek blijkt dat er bij [het kind] sprake is van forse problematiek en dat de ouders onvoldoende in staat zijn om haar de opvoedingsomgeving te kunnen bieden die zij nodig heeft om zich goed te kunnen ontwikkelen. Hoewel er ook krachten worden gezien en de ouders duidelijk veel van [het kind] houden, ontbreekt het met name de vader aan inzicht in zijn opvoedvaardigheden en zijn persoonlijke problematiek. Uit het vorenstaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat terugplaatsing van [het kind] bij een van haar ouders niet in haar belang is.
Waar ligt het toekomstperspectief van [het kind] ?
7.11.
Voor [het kind] is het essentieel dat zij een woonplek heeft waar zij kan opgroeien en groot worden. Waar zij langdurig de tijd krijgt om haar traumatische ervaringen te verwerken, waar zij voldoende veiligheid kan ervaren om zich te durven en te kunnen hechten en ontwikkelen. En waar haar een passend en specifiek opvoedingsklimaat geboden kan worden. [het kind] stelt een specifieke opvoedingsvraag, waarvan de beantwoording de mogelijkheden van de ouders te boven zal blijven gaan. De rechtbank is van oordeel dat dit specifieke opvoedingsklimaat wordt geboden door het huidige pleeggezin en dat het toekomstperspectief van [het kind] in het huidige pleeggezin ligt. Het pleeggezin heeft kenbaar gemaakt dat zij [het kind] in het hart hebben gesloten en dat zij alles op alles willen zetten om [het kind] een fijn thuis en een goede veilige ontwikkeling te bieden. Het pleeggezin is op de hoogte van de kindfactoren die naast alle omgevingsfactoren mogelijk in de toekomst een nog prominentere rol gaan spelen en dat er eventueel nog meer hulpverlening bij komt kijken. Het pleeggezin staat hier voor open en is bereid mee te denken vanuit het belang van [het kind] .
7.12.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). De rechtbank zal dit verzoek van de GI dan ook toewijzen. De machtiging is nodig om de plek van [het kind] in het pleeggezin te waarborgen. De rechtbank merkt op dat bij een eventueel verlengingsverzoek van de machtiging tot uithuisplaatsing een toetsing van de raad overgelegd dient te worden gelet op hetgeen is bepaald in het kader van artikel 1:265j, derde lid van het Burgerlijk Wetboek (BW).
7.13.
De rechtbank overweegt dat de ouders een belangrijke rol blijven houden in het leven van [het kind] , hoewel haar opgroeiperspectief niet bij hen ligt. [het kind] heeft momenteel eens per drie weken gedurende een uur begeleid omgang, afwisselend met de vader of de moeder, die plaatsvindt binnen de prikkelarme omgeving van K&G. In deze setting lukt het de ouders om op een fijne wijze omgang te hebben met [het kind] . Beide ouders hebben onafhankelijk van elkaar kenbaar gemaakt dat zij vertrouwen hebben in het pleeggezin. Het pleeggezin geeft de ouders een plek in het leven van [het kind] . Tijdens de mondelinge behandeling is gesproken over de invulling van de omgang. Beide ouders willen [het kind] graag meer zien en de vader wil graag een dagje met haar op pad. De rechtbank acht deze wensen van de ouders begrijpelijk. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd dat hier in de toekomst zeker naar gekeken zal worden, maar dat goed gekeken moet worden naar wat [het kind] aan kan. De rechtbank verwacht van de GI dat zij op gezette tijden zal beoordelen welke vorm en frequentie van omgang het meest tegemoet komt aan de belangen en de ontwikkeling van [het kind] .

8.De beslissing

De rechtbank:
8.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een voorziening voor pleegzorg voor de resterende duur van zes maanden, met ingang van 23 juni 2023 tot
23 december 2023;
8.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Flos, mr. H.W.H. Oude Aarninkhof en mr. M.H. van der Lecq, allen (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Witkop, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2023. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 4 juli 2023.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden naar de Raad voor de Kinderbescherming en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door die raad opgenomen in zijn registratie.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshofArnhem-Leeuwarden