ECLI:NL:RBOVE:2023:273

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
10011053 \ CV EXPL 22-1694
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van werkgever tot afleggen van derdenverklaring na derdenbeslag op loon van werkneemster

In deze zaak vorderde Arrow Global Investments Holdings Benelux B.V. (hierna: Arrow) betaling van een schuld van een werkneemster, die voortvloeide uit een verstekvonnis van 8 juni 2010. Arrow had derdenbeslag gelegd onder de werkgever van de werkneemster, maar de werkgever weigerde een derdenverklaring af te leggen. De werkgever stelde dat het afleggen van een derdenverklaring in strijd was met haar verplichtingen als goed werkgever en dat er sprake was van misbruik van recht. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever, ondanks haar argumenten, verplicht was om de derdenverklaring af te leggen. De kantonrechter wees de vorderingen van Arrow toe en veroordeelde de werkgever tot betaling van de schuld van de werkneemster aan Arrow, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De werkgever werd ook veroordeeld in de proceskosten. In reconventie vorderde de werkgever opheffing van het beslag, maar deze vordering werd afgewezen. De kantonrechter benadrukte dat de wettelijke verplichting tot het afleggen van een derdenverklaring niet kon worden ontlopen door een beroep op goed werkgeverschap.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10011053 \ CV EXPL 22-1694
Vonnis van 24 januari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap
ARROW GLOBAL INVESTMENTS HOLDINGS BENELUX B.V.,
gevestigd te Hilversum en kantoorhoudende te Amersfoort,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Arrow,
gemachtigde: H.J. Jansen ,
tegen
de besloten vennootschap
[A] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [werkgever] ,
gemachtigde: mr. H.G.M. van Zutphen.

1.De zaak in het kort

Arrow heeft, op grond van een op 8 juni 2010 gewezen verstekvonnis, een vordering op [werkneemster] (hierna te noemen [werkneemster] ). [werkneemster] is werkzaam bij [werkgever] . Arrow heeft ten laste van [werkneemster] derdenbeslag laten leggen onder [werkgever] . [werkgever] weigert een zogenoemde ‘derdenverklaring’ af te leggen. Arrow stelt dat [werkgever] daardoor gehouden is de schuld van [werkneemster] te voldoen, als ware zij zelf schuldenaar.
[werkgever] stelt zich op het standpunt dat van haar in de gegeven omstandigheden niet kan worden verwacht dat zij een derdenverklaring aflegt. Zij voert in dat verband onder meer aan dat sprake is van misbruik van recht/bevoegdheid en dat de verplichting tot het afleggen van een derdenverklaring in strijd komt met de op haar rustende verplichting zich als een goed werkgever te gedragen. De kantonrechter volgt [werkgever] daarin niet en wijst de vorderingen van Arrow toe. [werkgever] moet de volledige schuld van haar medewerkster aan Arrow voldoen.

2.Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:

2.1.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 oktober 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de met ‘akte uitlating’ aangeduide conclusie van antwoord in reconventie, ingekomen ter griffie op 30 november 2022,
- de mondelinge behandeling van 5 december 2022, waarbij namens Arrow is verschenen de heer H.J. Jansen en waarbij namens [werkgever] zijn verschenen haar directeuren [D] en [C] , bijgestaan door mr. H.G.M. van Zutphen.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[werkneemster] is bij vonnis van de kantonrechter van 8 juni 2010 (bij verstek) veroordeeld om aan InVesting B.V. te voldoen een bedrag van € 1.254,20, vermeerderd met rente en proceskosten. Arrow heeft deze vordering overgenomen van InVesting en heeft uit dien hoofde een vordering op [werkneemster] .
3.2.
[werkneemster] is werkzaam bij [werkgever] op basis van een arbeidsovereenkomst, uit hoofde waarvan loon aan [werkneemster] wordt betaald.
3.3.
Op 31 augustus 2021 heeft de door Arrow ingeschakelde deurwaarder een verzoek om informatie als bedoeld in artikel 475g leden 2 en 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) gestuurd aan [werkgever] en gevraagd om binnen veertien dagen vragen te beantwoorden en een kopie van de laatste loonstrook te mailen. Hierop is door [werkgever] niet gereageerd.
3.4.
Op 24 september 2021 heeft de deurwaarder nogmaals aan [werkgever] gevraagd om informatie te verstrekken. [werkgever] heeft ook aan dat verzoek geen gehoor gegeven.
3.5.
Op verzoek van Arrow en ter executie van het vonnis van 8 juni 2010 heeft de deurwaarder op 23 december 2021 ten laste van [werkneemster] derdenbeslag gelegd onder [werkgever] . In het beslagexploot is - onder meer - aangezegd dat [werkgever] twee weken na de datum van beslaglegging een derdenverklaring zou moeten afleggen en dat de ingehouden gelden maandelijks zouden moeten worden overgemaakt op de bankrekening van de deurwaarder.
3.6.
Op 29 maart 2022 heeft de deurwaarder een e-mail gestuurd naar [werkgever] . Hierin staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
(...) Aangezien u niet voldoet aan hetgeen meerdere malen verzocht is omtrent het loonbeslag ten laste van [werkneemster] , ontvangt u dit schrijven.
Omdat u geen gelden afdraagt, wordt u als zijnde werkgever aansprakelijk gesteld voor de gehele vordering ware u zelf schuldenaar bent. (..)
3.7.
Op 21 april 2022 heeft de deurwaarder een e-mailbericht aan [werkgever] gestuurd, waarin wordt aangekondigd dat er een verklaringsprocedure zal worden gestart.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
Arrow vordert bij dagvaarding dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [werkgever] veroordeelt tot betaling aan Arrow van een bedrag van € 2.977,67. Zij specificeert dit bedrag als volgt:
  • een bedrag in hoofdsom van € 2.590,34 (inclusief kosten en verschenen rente);
  • € 384,03 aan buitengerechtelijke incassokosten;
De kantonrechter heeft ter zitting aan de gemachtigde van Arrow voorgelegd of er in de dagvaarding wellicht sprake is van een optelfout. Dit is door de gemachtigde van Arrow bevestigd, zodat de vordering € 2.974,37 (hoofdsom inclusief kosten en rente
+ buitengerechtelijke incassokosten) bedraagt.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Arrow haar eis gewijzigd, in die zin dat zij, naast de in de hoofdsom opgenomen rentepost, aanspraak maakt op de wettelijke rente over de hoofdsom van € 2.590,34 vanaf de datum van dagvaarding (5 juli 2022) tot aan de dag van volledige betaling daarvan.
Verder vordert Arrow dat [werkgever] wordt veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.
4.2.
Arrow legt - samengevat weergegeven - aan haar vordering(en) het volgende ten grondslag.
Arrow heeft op grond van een executoriale titel ten laste van [werkneemster] derdenbeslag gelegd onder [werkgever] . [werkgever] heeft niet gereageerd op de namens Arrow gestuurde verzoeken om informatie en is in gebreke gebleven met het afdragen van de gelden. [werkgever] heeft geweigerd om na beslaglegging een derdenverklaring af te leggen, terwijl zij daartoe op grond van de wet wel verplicht is. Als gevolg van die weigering is [werkgever] als derde-beslagene aansprakelijk voor de schuld van [werkneemster] aan Arrow als ware zij zelf schuldenaar.
Arrow heeft [werkgever] ook aansprakelijk gesteld.
4.3.
[werkgever] betwist het bestaan van de executoriale titel en de beslaglegging niet.
Zij stelt zich echter op het standpunt dat in de gegeven omstandigheden niet van haar kan worden verwacht dat zij een derdenverklaring aflegt, zodat haar weigering daartoe over te gaan verschoonbaar is.
4.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.5.
[werkgever] vordert dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, Arrow veroordeelt tot het staken en gestaakt houden van de executie. Ook vordert zij opheffing van het beslag. Een en ander met veroordeling van Arrow in de proceskosten.
Volgens [werkgever] is het beslag onrechtmatig en levert handhaving daarvan misbruik van recht/bevoegdheid op.
4.6.
Arrow voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [werkgever] , met veroordeling van [werkgever] in de proceskosten.
4.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [werkneemster] , medewerkster van [werkgever] , bij verstekvonnis van 8 juni 2010 is veroordeeld tot betaling aan de rechtsvoorgangster van Arrow van een bedrag van € 1.254,20 vermeerderd met rente en kosten.
Ook is tussen hen niet in geschil dat ter executie van dit vonnis op 23 december 2021 derdenbeslag onder [werkgever] is gelegd.
Het geschil spitst zich toe op de vraag in hoeverre in de gegeven omstandigheden van [werkgever] kan worden verlangd dat zij na het leggen van dat beslag verklaring doet van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen.
Standpunten van partijen
5.2.
Arrow is van mening dat [werkgever] ten onrechte heeft geweigerd om te voldoen aan de op haar rustende wettelijke plicht om verklaring te doen en dat zij als gevolg daarvan aansprakelijk is, als ware zij zelf schuldenaar.
5.3.
[werkgever] stelt zich op het standpunt dat in de gegeven omstandigheden niet (meer) van haar kan worden verwacht dat zij een derdenverklaring aflegt. Er is volgens haar sprake van misbruik van recht/bevoegdheid en botsende werkgeversverplichtingen. [werkgever] voert in dat verband - samengevat weergegeven - het volgende aan.
Arrow hanteert een commercieel model, waarbij zij vorderingen opkoopt. De wetgeving is niet geschreven om als verdienmodel te worden gebruikt, waarbij bedrijven grote hoeveelheden vorderingen opkopen en die vervolgens proberen te innen.
In dit geval is Arrow pas recent overgegaan tot incassering van een vordering van ruim twaalf jaar oud. Al die tijd is er niets gebeurd, zodat bij [werkneemster] de verwachting is gewekt dat de vordering als afgewikkeld kon worden beschouwd. De oorspronkelijke vordering op basis van het verstekvonnis bedroeg in 2010 € 1.254,20 en is in de tussentijd meer dan verdubbeld.
De deurwaarder heeft buitensporig gebruik gemaakt van zijn beslagbevoegdheid, aangezien het gaat om een relatief geringe vordering, die door een relatief zwaar middel bij een maatschappelijk zwakke persoon, een werknemer met een gering salaris en een zwakke financiële positie als gevolg van haar maatschappelijke problemen, wordt toegepast.
Er is sprake van machtsmisbruik of een situatie die daar dichtbij komt. Dat de deurwaarder zo lang heeft gewacht met incasseren, is ook in strijd met de kernwaarden van de deurwaarder en de geldende gedragsregels.
[werkneemster] en [werkgever] hebben om informatie (waaronder de overeenkomst) gevraagd om de juistheid van de hoogte van de vordering te kunnen controleren, maar hebben deze niet gekregen. [werkneemster] heeft destijds deelbetalingen verricht en onduidelijk is of de vordering al (deels) is betaald.
Ook heeft [werkgever] een redelijk afwikkelingsvoorstel gedaan, dat niet door Arrow is geaccepteerd.
Door de beslaglegging zal onrust ontstaan op de werkvloer bij [werkgever] . hetgeen betekent dat de werkzaamheden en de taken van de werknemers binnen de onderneming worden beperkt.
De wettelijke verplichting tot het doen van verklaring komt in strijd met de (ook) op [werkgever] rustende verplichting om zich ten opzichte van haar werkneemster als een goed werkgever te gedragen. Het afleggen van een verklaring en het gevolg geven aan het loonbeslag zal ertoe leiden dat de werkneemster (opnieuw) in financiële problemen zal komen te verkeren. [werkgever] krijgt dan te maken met een werkneemster die mogelijkerwijs weer wordt bevangen door een grote mate van stress, waardoor de kans dat zij fouten maakt in haar werk toeneemt. Dit heeft gevolgen voor de veiligheid, aangezien de werkneemster logistiek voorman/medewerker is en met zware heftrucks op hoge stellingen werkt.
[werkgever] is van mening dat zij als goed werkgever handelt door niet aan de executie mee te werken. Zij ziet het als haar plicht om haar werkneemster te beschermen tegen schuldeisers die in strijd met de redelijkheid handelen door koste wat kost alsnog een hele oude vordering, vermeerderd met rente en incassokosten, te incasseren.
Beoordeling door de kantonrechter
Wettelijk kader
5.4.
Op grond van artikel 476a lid 1 Rv is [werkgever] , als derde-beslagene, verplicht om, zodra twee weken zijn verstreken na het leggen van derdenbeslag, verklaring af te leggen van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen. Indien de geëxecuteerde (in dit geval [werkneemster] ) de derde dit binnen twee weken na het leggen van het beslag schriftelijk verzoekt, wordt de verklaring gedaan zodra vier weken zijn verstreken na het leggen van het beslag.
Een derde-beslagene (in dit geval [werkgever] ) is verplicht tot het doen van verklaring, ook als hij/zij meent dat het beslag geen doel treft.
5.5.
Artikel 477a lid 1 Rv bepaalt dat, wanneer de derde-beslagene in gebreke blijft bedoelde verklaring te doen, hij op vordering van de executant (in dit geval Arrow) wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor beslag is gelegd als ware hij zelf schuldenaar. Er moet sprake zijn van verzuim van de derde-beslagene (in dit geval [werkgever] ).
De derde-beslagene kan een veroordeling voorkomen door alsnog ten overstaan van de rechter verklaring te doen.
5.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat [werkgever] , ondanks aanzegging en sommaties, geen derdenverklaring heeft afgelegd. In zoverre kan Arrow een geslaagd beroep doen op artikel 477a Rv.
Ter beoordeling ligt voor of er in dit geval, zoals [werkgever] stelt en Arrow bestrijdt, sprake is van misbruik van recht/bevoegdheid en/of omstandigheden die ertoe leiden dat de weigering van [werkgever] om een derdenverklaring af te leggen gerechtvaardigd is. De kantonrechter overweegt als volgt.
Is sprake van misbruik van recht/bevoegdheid tot executie van het vonnis?
5.7.
In deze zaak heeft Arrow, als rechtsopvolgster van InVesting, de deurwaarder opdracht gegeven om over te gaan tot executie van het op 8 juni 2010 tegen [werkneemster] gewezen verstekvonnis.
5.8.
[werkneemster] heeft destijds tegen het verstekvonnis geen verzet ingesteld, zodat het vonnis gezag van gewijsde heeft. Dat houdt in dat de omvang van de op basis van dat vonnis verschuldigde bedrag vaststaat, in die zin dat deze niet meer ter discussie kan worden gesteld.
5.9.
Artikel 3:324 BW bepaalt dat een rechterlijke uitspraak gedurende twintig jaar na aanvang van de dag volgende op die van de uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd.
5.10.
De vraag of terecht tot executie van het verstekvonnis wordt overgegaan of dat sprake is van misbruik van recht/bevoegdheid, betreft primair de rechtsverhouding tussen Arrow als beslaglegger en [werkneemster] als veroordeelde en geëxecuteerde. Het ligt niet op de weg van [werkgever] als derde-beslagene om zich tegen de executie van het verstekvonnis te verzetten. Zij heeft een wettelijke plicht om daaraan haar medewerking te verlenen. In het geval [werkneemster] van mening was dat de beslaglegging onterecht was, dan had zij daartegen
- al dan niet met hulp van [werkgever] - rechtsmaatregelen moeten treffen en dat heeft zij niet gedaan.
5.11.
Voor zover [werkgever] met haar stelling dat er als gevolg van de beslaglegging onrust kan ontstaan binnen haar onderneming bedoelt aan te voeren dat zij zich op grond van een eigen belang met een beroep op misbruik van recht/bevoegdheid kan verzetten tegen de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis, volgt de kantonrechter haar daarin niet. Het is weliswaar niet ondenkbaar dat loonbeslag bij een werknemer voor onrust zou kunnen zorgen op de werkvloer, maar dit is geen omstandigheid die zij als grond voor haar weigering een derdenverklaring af te leggen - als zijnde misbruik van recht/bevoegdheid - aan Arrow kan tegenwerpen. Andere omstandigheden die maken dat er ten opzichte van [werkgever] sprake is van misbruik van recht/bevoegdheid zijn gesteld nog gebleken.
5.12.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat het door [werkgever] gedane beroep op misbruik van recht/bevoegdheid tot executie van het vonnis niet opgaat.
Mag de werkgever weigeren een verklaring ex artikel 476a Rv af te leggen op grond van goed werkgeverschap?
5.13.
[werkgever] stelt zich verder op het standpunt dat de op haar rustende verplichting zich als goed werkgever te gedragen eraan in de weg staat dat zij een derdenverklaring aflegt. Zij beroept zich erop dat de executie niet goed is voor de financiële situatie en het welzijn van haar werkneemster. Bovendien bestaat volgens [werkgever] de kans dat daardoor de veiligheid op de werkvloer in het geding komt.
De kantonrechter overweegt als volgt.
De betrokkenheid van [werkgever] als werkgever bij (de belangen van) haar werkneemster valt te prijzen, maar dat ontslaat haar naar het oordeel van de kantonrechter niet van haar verplichting om een derdenverklaring af te leggen. Die verplichting is namelijk een strikte wettelijke verplichting.
Uit de wettekst en de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat met de verklaring ex artikel 476a Rv een belangrijk maatschappelijk belang is gemoeid, te weten het waarborgen van de mogelijkheid van verhaal van de schuldeiser op alle goederen van de schuldenaar, dus ook door middel van derdenbeslag, welk verhaal zonder een verklaring van de derde-beslagene illusoir wordt.
De relevantie van de derdenverklaring blijkt tevens uit de zware sanctie die artikel 477a Rv legt op het niet-verklaren: De derde-beslagene kan in een verklaringsprocedure niet alleen wordt veroordeeld ‘tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd’, maar kan ook worden verplicht ‘tot vergoeding van de schade, zo daartoe gronden zijn’
De stelling van [werkgever] dat de werkgever op grond van goed werkgeverschap moet kunnen besluiten om geen derdenverklaring af te leggen, impliceert dat het aan de werkgever wordt overgelaten om te bepalen of hij zich, gezien de omstandigheden, geroepen voelt om al dan niet een derdenverklaring af te leggen. Dat doet ernstig afbreuk aan het strikte karakter van artikel 476a Rv en strookt niet met de bedoeling van de wetgever.
Conclusie
5.14.
Slotsom is dat [werkgever] is gehouden te verklaren, ook als dat zou inhouden dat zij daarmee niet als een goed werkgever zou handelen.
Nu [werkgever] tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd te kennen heeft gegeven dat zij om principiële redenen geen gebruik wil maken van de mogelijkheid om alsnog te verklaren, zal de vordering van Arrow worden toegewezen.
[werkgever] zal op de voet van artikel 477a lid 1 Rv worden veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor beslag werd gelegd, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 5 juli 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.15.
Arrow vordert van [werkgever] een bedrag van € 384,03 aan buitengerechtelijke incassokosten.
[werkgever] stelt zich, naar de kantonrechter begrijpt, op het standpunt dat niet is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets.
5.16.
De kantonrechter stelt voorop dat de onderhavige vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarop het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna te noemen: het Besluit) betrekking heeft. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het ‘Rapport Voorwerk II’ (ook wel het Rapport BGK-integraal genoemd).
Arrow heeft voldoende gesteld en met stukken onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Deze werkzaamheden omvatten meer dan die waarvoor de in artikel 237 e.v. Rv bedoelde kostenvergoeding een vergoeding pleegt in te sluiten en de kosten hebben betrekking op andere (buitengerechtelijke) verrichtingen dan die ter instructie van de zaak of ter voorbereiding van de procedure.
Naar het oordeel van de kantonrechter zijn - anders dan door [werkgever] wordt betoogd - de kosten in redelijkheid gemaakt en is ook de omvang daarvan redelijk. De kantonrechter overweegt in dat verband dat de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten vrijwel gelijk zijn aan het forfaitaire tarief van het Rapport Voorwerk II.
Conclusie
5.17.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
2.590,34
- buitengerechtelijke incassokosten
384,03
Totaal
2.974,37
Proceskosten
5.18.
[werkgever] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Arrow als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
103,33
- griffierecht
487,00
- salaris gemachtigde
436,00
(2,00 punten × € 218,00)
Totaal
1.026,33
5.19.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in reconventie
5.20.
[werkgever] vordert in reconventie dat de kantonrechter Arrow veroordeelt tot het staken en gestaakt houden van de executie en het beslag opheft, nu dit vexatoir/onrechtmatig is.
5.21.
Arrow heeft bij akte uitlating/conclusie van antwoord in reconventie tegen deze vorderingen geen specifiek inhoudelijk verweer gevoerd, maar heeft tijdens de mondelinge behandeling wel geconcludeerd tot afwijzing van de vordering in reconventie, daarbij verwijzend naar de door haar in conventie ingenomen standpunten.
5.22.
De kantonrechter oordeelt, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in conventie is overwogen en geoordeeld, dat het primair aan de werkneemster als veroordeelde en geëxecuteerde is om opheffing van het derdenbeslag te vragen en niet aan [werkgever] als werkgever. [werkgever] heeft een eigen belang bij de opheffing van het beslag niet aannemelijk gemaakt. De kantonrechter wijst de vordering in reconventie daarom af.
Proceskosten
5.23.
Ten aanzien van de proceskosten in reconventie overweegt de kantonrechter als volgt.
[werkgever] wordt in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Nu Arrow in haar akte uitlating/conclusie van antwoord in reconventie niet inhoudelijk ingaat op de vordering in reconventie, wordt daarvoor geen punt toegekend. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, wordt in reconventie een half salarispunt voor de mondelinge behandeling toegewezen.
- salaris gemachtigde
124,50
(0,5 punt × € 249,00)
Totaal
124,50

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
6.1.
veroordeelt [werkgever] om aan Arrow te betalen een bedrag van € 2.974,37, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 5 juli 2022 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [werkgever] in de proceskosten, aan de zijde van Arrow tot dit vonnis vastgesteld op € 1.026,33,
6.3.
veroordeelt [werkgever] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 109,00 aan salaris gemachtigde,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen van [werkgever] af,
6.6.
veroordeelt [werkgever] in de proceskosten, aan de zijde van Arrow tot dit vonnis vastgesteld op € 124,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Smit, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.