ECLI:NL:RBOVE:2023:2691

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
10546642 \ CV EXPL 23-2251
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] een vordering tot ontruiming van een woning heeft ingesteld tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De gedaagden hebben sinds december 2022 de huur niet betaald, wat heeft geleid tot een huurachterstand van vier maanden. De huurovereenkomst is aangegaan voor twee jaar met een maandelijkse huurprijs van € 1.600,00. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst door de gedaagden zodanig ernstig is dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. De gedaagden zijn veroordeeld om de woning binnen 14 dagen te ontruimen en de huurachterstand van € 6.400,00 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De kantonrechter heeft ook de proceskosten en nakosten toegewezen aan de eiser. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten is afgewezen, omdat niet is gebleken dat er een aanmaning is verstuurd conform de wettelijke vereisten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang is bij de vordering tot ontruiming, gezien de financiële situatie van de eiser en de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10546642 \ CV EXPL 23-2251
Vonnis in kort geding van 12 juli 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partij, hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E. Baldan,
tegen

1.[gedaagde 1] ,2. [gedaagde 2] ,

beiden wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen, hierna te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 juni 2023;
- de mondelinge behandeling op 28 juni 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
- de pleitnota van de zijde van [eiser] .
1.2.
De kantonrechter heeft vervolgens bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
Sinds 1 mei 2022 huren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de woning aan de [adres] in [woonplaats 2] van [eiser] . De huurovereenkomst is aangegaan voor twee jaar. De huurprijs is € 1.600,00 per maand.
2.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben vier kinderen, in de leeftijd van 4, 5, 10 en 12 jaar.
2.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben een achterstand laten ontstaan in de huurbetalingen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. huurders zal bevelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, de gehuurde woning aan de [adres] te [woonplaats 2] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege hun bevinden en de woning met alle sleutels ter beschikking van [eiser] te stellen en te laten, alles op kosten van huurders, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel tot een maximum van € 50.000,00 zolang huurders in gebreke blijven aan het vonnis te voldoen;
II. [eiser] zal machtigen om, indien huurders in gebreke blijven om het gehuurde te ontruimen, en te verlaten en ter vrij beschikking van verhuurder te stellen en te laten, ontruiming zo nodig door de deurwaarder te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm conform het in artikel 555 e.v. jo. 444 Rv bepaalde, alles op kosten van huurders;
III. gedaagden zal veroordelen om de gehuurde woning aan de [adres] te [woonplaats 2] na betekening van dit vonnis met alle zich daarin bevindende personen en zaken - voor zover die niet het eigendom van de eisende partij zijn - te verlaten en te ontruimen en vervolgens ontruimd en verlaten te houden en onder overgave der sleutels en hetgeen daartoe verder behoort, ter vrije en algehele beschikking van de eisende partij te stellen;
en voorts gedaagden hoofdelijk zal veroordelen:
IV. tot betaling van een bedrag van € 6.400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van deze dagvaarding tot aan de dag van algehele vergoeding;
V. tot betaling van de huur totdat ontruiming plaatsvindt;
Vl. in de buitengerechtelijke kosten van € 695,00 of een ander bedrag;
VII. in de proceskosten en in de nakosten.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verweer gevoerd.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang
4.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. [eiser] heeft gesteld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] al vier maanden de huur niet betalen, maar dat hij wel de hypotheeklasten van de woning moet betalen. Hij betaalt die nu van zijn spaargeld. Daarmee heeft [eiser] het spoedeisend belang bij zijn vorderingen voldoende aannemelijk gemaakt.
Toetsingskader
4.2.
[eiser] vraagt in dit kort geding aan de kantonrechter om met spoed een beslissing te nemen over de gevraagde ontruiming. Ontruiming is een ingrijpende maatregel. Een vordering tot ontruiming in kort geding kan alleen worden toegewezen als met een grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden met als gevolg dat het gehuurde zal moeten worden ontruimd. Daarom zal de kantonrechter volgens artikel 6:265 BW moeten beoordelen of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en of die tekortkoming zodanig ernstig is dat ontbinding van de huurovereenkomst, gelet op de gevolgen voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , gerechtvaardigd zal zijn.
Tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst
4.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben ter zitting erkend dat zij de huur van december 2022, januari 2023 en februari 2023 te laat hebben betaald. Ook hebben zij erkend dat zij de huur van maart, april, mei en juni 2023 niet hebben betaald. Daarmee komt vast te staan dat zij zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de huurovereenkomst. De vraag is of dat in dit geval ontbinding van de overeenkomst tot gevolg moet hebben.
Rechtvaardigt de tekortkoming de ontruiming van de woning?
4.4.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Deze rechtsregel brengt tot uitdrukking dat slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op ontbinding van de overeenkomst en ontruiming van het gehuurde. Bij de beantwoording van de vraag of ontbinding van deze huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gerechtvaardigd zijn, zijn alle omstandigheden van het geval van belang.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat ontbinding van de huurovereenkomst in dit geval gerechtvaardigd is. Ten tijde van de dagvaarding bedroeg de huurachterstand vier maanden. De laatste (deel)betaling is gedaan op 1 maart 2023. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de huur de komende maanden wel zullen kunnen betalen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verklaard geen werk meer te hebben en sinds het eindigen van een WW-uitkering te leven van een Participatiewet-uitkering (bijstand), die volgens hen ongeveer € 700,00 per maand bedraagt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verklaard dat de gemeente hen, althans [gedaagde 1] , zal helpen een baan te vinden. Niet is gebleken dat [gedaagde 1] zelf actief op zoek is naar werk. De kantonrechter weegt ook mee dat [eiser] op 18 april 2023 een melding bij de gemeente heeft gedaan conform artikel 2 van het Besluit gemeentelijke schuldhulpverlening. Daaruit is kennelijk geen oplossing voortgekomen.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd dat zij tijd nodig hebben om de documenten van [gedaagde 2] , met name haar ID-kaart, in orde te maken. Zij hebben daarom om een langere ontruimingstermijn verzocht. De kantonrechter ziet echter geen aanknopingspunten om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een langere ontruimingstermijn te geven. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verklaard dat de aanvraag voor de ID-kaart nog niet is gedaan. Er is dan ook voorlopig geen zicht op (een poging tot) verbetering van het betalingsgedrag, zodat de huurachterstand verder zal oplopen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben geen andere belangen aangevoerd waaruit volgt dat een ontruiming, gelet op de gevolgen voor hen en hun kinderen, niet gerechtvaardigd zou zijn.
Conclusie
De kantonrechter acht voldoende waarschijnlijk dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden en de woning zal moeten worden ontruimd. De vordering in dit kort geding tot het ontruimen en verlaten van de woning zal dan ook worden toegewezen. De ontruimingstermijn zal, in plaats van de gevorderde zeven dagen, worden gesteld op veertien dagen na de datum van betekening van dit vonnis.
4.6.
De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. Naar het oordeel van de kantonrechter zal een dwangsom, gelet op de financiële situatie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , in dit geval geen prikkel inhouden om tot ontruiming van de woning over te gaan.
4.7.
De vordering tot machtiging om de ontruiming te laten effectueren door een deurwaarder, zal worden afgewezen. Als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de woning niet op tijd ontruimen, kan voor de gedwongen ontruiming de bijstand worden ingeroepen van de deurwaarder op grond van artikel 556 ev. Rv. In het licht die bepaling heeft [eiser] geen belang bij een afzonderlijke veroordeling.
4.8.
De huurachterstand van € 6.400,00 is door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] erkend. De vordering om hen hoofdelijk te veroordelen tot betaling van dat bedrag zal dan ook worden toegewezen. De wettelijke rente daarover zal, zoals gevorderd, worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling.
De vordering tot betaling van de huur tot de datum van ontruiming zal worden toegewezen. Gesteld en onvoldoende weersproken is dat er tot aan de datum van ontruiming geen vooruitzicht is op hervatting van de huurbetaling, zodat [eiser] goede gronden heeft om te vrezen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de nakoming van hun verplichtingen uit de huurovereenkomst tekort zullen schieten.
4.9.
De vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. Niet gebleken is dat aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een aanmaning is verstuurd waarin een betalingstermijn van veertien dagen is gegeven voor de totale huurachterstand ingaande de dag na ontvangst van die aanmaning, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW.
De proceskosten
4.10.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden in deze procedure in het ongelijk gesteld. Zij moeten daarom de proceskosten van [eiser] betalen. Deze worden begroot op:
kosten dagvaarding € 131,82
griffierecht € 244,00
salaris gemachtigde
€ 529,00
totaal € 904,82
4.11.
De nakosten worden begroot op € 132,00 (de helft van het salaristarief met een maximum van € 132,00).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de gehuurde woning aan de [adres] te [woonplaats 2] te ontruimen en te verlaten met alle personen en zaken die zich daar vanwege hun bevinden – voor zover die niet het eigendom van [eiser] zijn – en de woning met alle sleutels ter beschikking van [eiser] te stellen en te laten;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt, de ander in zoverre zal zijn bevrijd, om een bedrag van € 6.400,00 aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt, de ander in zoverre zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van de huur tot de datum van ontruiming;
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 904,82;
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de nakosten, begroot op € 132,00;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.R.H. Lutjes en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2023. (SB)