ECLI:NL:RBOVE:2023:2675

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
ak_21_1188
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek om informatie over interne en externe communicatie binnen de politie met betrekking tot acties op het bedrijf van eiser

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van verweerder op zijn verzoek tot openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het verzoek betreft informatie over de correspondentie met betrekking tot acties die zijn uitgevoerd op het bedrijf van eiser. Verweerder heeft in eerdere besluiten een aantal documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt, maar eiser betwist dat verweerder alle relevante documenten heeft overgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2022 behandeld en de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden om verweerder de gelegenheid te geven om aanvullende documenten, de mutatierapporten, over te leggen. Na een nieuw besluit van verweerder op 10 augustus 2022, waarin de mutatierapporten gedeeltelijk openbaar zijn gemaakt, heeft eiser opnieuw gronden van beroep ingediend. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het belang van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking van persoonsgegevens. Echter, de rechtbank vernietigt het besluit van 9 juni 2021 voor zover daarbij een zinsnede niet openbaar is gemaakt, omdat deze geen persoonlijke beleidsopvatting betreft. De rechtbank bepaalt dat deze zinsnede alsnog openbaar moet worden gemaakt. Het beroep tegen het besluit van 10 augustus 2022 is ongegrond. Eiser krijgt een vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/1188

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], h.o.d.n. "[bedrijfsnaam]", uit [woonplaats], eiser,

en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigden: E.G. Siebelder en P.R. Barendrecht).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van verweerder op zijn verzoek tot openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het gaat daarbij om documenten met betrekking tot de correspondentie over een aantal acties die zijn uitgevoerd op het bedrijf van eiser.
1.1.
In een besluit van 11 januari 2021 heeft verweerder naar aanleiding van eisers
Wob-verzoek twee documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt. In een besluit van 9 juni 2021 heeft verweerder eisers bezwaar tegen het besluit van 11 januari 2021 ongegrond verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft een verzoek van de voormalige gemachtigde van eiser om de delen van de documenten die niet openbaar zijn gemaakt aan hem toe te sturen afgewezen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door [persoon 1], en de gemachtigden van verweerder.
De rechtbank heeft de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden om verweerder de gelegenheid te geven om de mutatierapporten over de acties op het bedrijf van eiser
(de mutatierapporten) aan hem over te leggen.
1.4.
Verweerder heeft op 10 augustus 2022 een nieuw besluit genomen. Met dit besluit heeft verweerder de mutatierapporten gedeeltelijk openbaar gemaakt. Eiser heeft gronden van beroep ingediend tegen het besluit van 10 augustus 2022.
1.5.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting hervat op 1 juni 2023. Eiser is op deze zitting verschenen, vergezeld door [persoon 1]. Verweerder was – met voorafgaand bericht – niet op de zitting aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Samenvatting
2. Uit het dossier blijkt dat er meerdere kwesties spelen tussen eiser en verschillende overheidsinstanties. Eiser is in zijn brieven en op de zittingen inhoudelijk op deze kwesties ingegaan. In deze zaak gaat het echter alleen om de besluiten die verweerder heeft genomen naar aanleiding van eisers Wob-verzoek van 21 oktober 2020.
2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft volstaan met het gedeeltelijk openbaar maken van twee documenten. Daarbij beoordeelt de rechtbank ook of de mutatierapporten onder het Wob-verzoek vallen, en zo, ja of verweerder kon volstaan
met gedeeltelijke openbaarmaking van deze rapporten. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.2.
De rechtbank heeft ten aanzien van de delen van de documenten die niet openbaar zijn gemaakt, gehandeld alsof door de geheimhoudingskamer is besloten dat beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Eiser heeft de rechtbank toestemming gegeven om mede op de grondslag van deze delen van de documenten uitspraak te doen.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van rechtswege mede betrekking heeft op het besluit van 10 augustus 2022
.Verder is zij van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder meer documenten heeft die vallen onder de reikwijdte van het Wob-verzoek dan de documenten die gedeeltelijk openbaar zijn gemaakt met de besluiten van 11 januari 2021 en 10 augustus 2022. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het belang van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking van de persoonsgegevens en rechtstreeks tot natuurlijke personen herleidbare informatie die zijn opgenomen in de
e-mailwisselingen en de mutatierapporten. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft besloten om een zinsnede uit één van de documenten niet openbaar te maken op de grond dat dit een persoonlijke beleidsopvatting betreft. Hierna
legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Relevante feiten en omstandigheden
3. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
3.1.
Eiser exploiteert een melkveebedrijf aan [adres] in [woonplaats] (het bedrijf). Op het bedrijf zijn in de periode van 27 januari 2016 tot en met 28 januari 2019 (de relevante periode) meerdere controles uitgevoerd. Bij één of meer van deze controles is vee afgevoerd van het bedrijf. Bij (een deel van) deze controles zijn politieambtenaren aanwezig geweest.
3.2.
Op 21 oktober 2020 heeft eiser verweerder op grond van de Wob verzocht om informatie over alle interne en externe correspondentie binnen de politie en tussen de politie enerzijds en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (de minister), de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de Stichting Centraal Orgaan Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) anderzijds over en naar aanleiding van de acties die zijn uitgevoerd en
de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden op of omstreeks een aantal in het verzoek genoemde data in de relevante periode op het bedrijf. In het verzoek is aangegeven dat het daarbij in ieder geval gaat om:
  • alle interne correspondentie binnen de politie;
  • alle correspondentie tussen enerzijds de politie en anderzijds de minister, de NVWA, de COKZ, de RVO en andere derden;
  • alle (gespreks)verslagen van telefoongesprekken gevoerd door politiemedewerkers;
  • alle beleidsstukken, adviezen, notulen, correspondentie, verslagen van besprekingen en dergelijke die vooraf zijn gegaan en verband houden met en/of hebben geleid tot gebeurtenissen/acties op of omstreeks de in het verzoek genoemde data;
  • alle beleidsstukken, adviezen, notulen, correspondentie, verslagen van besprekingen en dergelijke van na – en als gevolg/reactie van/op – de gebeurtenissen/acties op of omstreeks de in het verzoek genoemde data.
3.3.
In het besluit van 11 januari 2021 heeft verweerder dit verzoek deels ingewilligd. Verweerder heeft naar aanleiding van het Wob-verzoek twee documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt. Het gaat daarbij om twee e-mailwisselingen tussen de politie, de NVWA en de gemeente Haaksbergen van maart 2018 en juni 2018. Verweerder heeft deze documenten geanonimiseerd en heeft een zinsnede uit één van de e-mailwisselingen niet openbaar gemaakt op de grond dat daarin persoonlijke beleidsopvattingen staan die zijn bestemd voor intern beraad. Verweerder heeft gesteld dat bij de politie geen andere documenten berusten die binnen de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. In het besluit van 9 juni 2021 is verweerder hierbij gebleven.
3.4.
In het besluit van 10 augustus 2022 heeft verweerder de mutatierapporten gedeeltelijk openbaar gemaakt.
Wettelijk kader
4. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Dat geldt in principe ook voor besluiten op bezwaar of besluiten die worden genomen na een bestuurlijke of judiciële lus.
4.1.
Het bestreden besluit op bezwaar is genomen op 9 juni 2021 en dus vóór 1 mei 2022. Dat betekent dat op dit besluit de Wob nog van toepassing is. Het besluit van 10 augustus 2022 is genomen na 1 mei 2022, zodat daarop de Woo van toepassing is.
Heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het besluit van 10 augustus 2022?
5. De rechtbank is van oordeel dat het besluit van 10 augustus 2022 strekt tot wijziging van het besluit van 9 juni 2021 en dat het beroep daarom op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking heeft op het besluit van 10 augustus 2022. Zij legt dit hierna uit.
5.1.
Eiser heeft in het Wob-verzoek onder meer gevraagd om informatie over de correspondentie tussen de politie en een aantal overheidsorganisaties over de acties die hebben plaatsgevonden op de in het verzoek genoemde data. Daarbij heeft hij aangegeven dat het hem onder meer gaat om alle (gespreks)verslagen van telefoongesprekken gevoerd door politiemedewerkers. In een aantal mutatierapporten wordt kort verslag gedaan van de (telefonische) verzoeken van de NVWA om bijstand van de politie bij de acties op het bedrijf van eiser. Ook wordt in een aantal mutatierapporten kort verslag gedaan van de voor- of nabespreking tussen de politie en de NVWA. Gelet op de toelichting op het Wob-verzoek, is de rechtbank – anders dan verweerder – van oordeel dat de mutatierapporten (in ieder geval deels) vallen onder de door eiser in het Wob-verzoek bedoelde correspondentie tussen de politie en de andere overheidsinstanties. Daarom is de rechtbank het met eiser eens dat de mutatierapporten vallen onder de reikwijdte van het Wob-verzoek. Dit betekent dat het besluit van verweerder om deze rapporten alsnog gedeeltelijk openbaar te maken een nader besluit is op het Wob-verzoek. Hieruit volgt dat verweerder met het besluit van 10 augustus 2022 het besluit van 9 juni 2021 heeft gewijzigd in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
Heeft verweerder alle relevante documenten overgelegd?
6.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder niet alle documenten heeft overgelegd waarom hij heeft verzocht. Volgens eiser is het onmogelijk dat de overgelegde e-mailwisselingen uit 2018 de enige documenten zijn die aanwezig zijn over het onderwerp waarop zijn Wob-verzoek ziet. Op of omstreeks de in het verzoek genoemde data heeft de politie acties uitgevoerd op eisers bedrijf. Het gaat daarbij om een groot aantal momenten verspreid over een periode van ongeveer drie jaar. Volgens eiser is er veel communicatie nodig om die acties te kunnen organiseren, coördineren en af te stemmen met de andere in het verzoek genoemde bestuursorganen. Naar aanleiding van het besluit van 10 augustus 2022 stelt eiser zich verder op het standpunt dat ook de mutatierapporten geen compleet overzicht geven van wat er op de in het verzoek genoemde data is gebeurd. Volgens eiser kan het niet anders dan dat daarover meer informatie is vastgelegd, mede gelet op de omstandigheid dat politieambtenaren een ambtseed hebben afgelegd. Eiser is van mening dat dit alles ertoe leidt dat de besluiten van 9 juni 2021 en 10 augustus 2022 onvoldoende zijn gemotiveerd. Verder voert eiser aan dat verweerder heeft aangegeven dat er nieuwe zoekslagen zijn verricht die specifiek waren gericht op de nog bewaarde digitale bestanden van één voormalige politieambtenaar. Eiser is van mening dat verweerder het onderzoek niet daartoe had mogen beperken. Door dit wel te doen heeft verweerder de bestreden besluiten volgens eiser niet zorgvuldig voorbereid.
6.2
Verweerder heeft in het besluit van 11 januari 2021 aangegeven dat uit onderzoek naar documenten binnen de eenheid Oost-Nederland, specifiek binnen het betreffende basisteam en het team Milieu, is gebleken dat bij de politie Oost-Nederland twee documenten berusten die betrekking hebben op eisers Wob-verzoek. Deze documenten heeft verweerder gedeeltelijk openbaar gemaakt. In het besluit van 9 juni 2021 heeft verweerder aangegeven dat naar aanleiding van het bezwaar opnieuw zoekslagen zijn gemaakt binnen de systemen van de politie en dat daarbij specifiek is gekeken naar de nog bewaarde digitale bestanden van een door eiser genoemde voormalige politieambtenaar. Verweerder stelt dat uit dit nadere onderzoek geen andere documenten naar voren zijn gekomen die vallen binnen de reikwijdte van het Wob-verzoek.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat uit het voorgaande volgt dat verweerder in het besluit van 11 januari 2021 en het bestreden besluit van 9 juni 2021 geen beslissing heeft genomen over alle documenten die vallen onder de reikwijdte van het Wob-verzoek. Verweerder heeft in die besluiten ten onrechte geen beslissing genomen over de mutatierapporten. Hieruit volgt dat deze beroepsgrond slaagt voor zover deze is gericht tegen het besluit van 9 juni 2021 en het de mutatierapporten betreft.
6.4.
Met het besluit van 10 augustus 2022 heeft verweerder de mutatierapporten alsnog gedeeltelijk openbaar gemaakt.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder meer documenten heeft die vallen onder de reikwijdte van het Wob-verzoek dan de documenten die gedeeltelijk openbaar zijn gemaakt in de besluiten van 9 juni 2021 en 10 augustus 2022. Zij zal dit hierna uitleggen.
6.5.1.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. [1]
6.5.2.
De rechtbank vindt de mededeling van verweerder dat hij niet meer documenten heeft niet ongeloofwaardig. De gemachtigden van verweerder hebben op de zitting van 14 juli 2022 verklaard dat de politie in dit soort gevallen vaak telefonisch wordt benaderd, dat de controles worden verricht door de NVWA, dat de politie alleen meegaat ter ondersteuning en dat de politie geen actieve rol heeft in de controles. Het door de gemachtigden van verweerder geschetste beeld wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de mutatierapporten. De rechtbank acht het dan ook niet onaannemelijk dat de politie bij de acties slechts een beperkte, niet-coördinerende rol heeft gehad en dat daarover voornamelijk telefonisch is gecommuniceerd. Daarom vindt de rechtbank het niet ongeloofwaardig dat de politie niet meer documenten heeft die betrekking hebben op de communicatie over deze acties tussen politieambtenaren onderling en tussen de politie en andere instanties.
6.5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder meer documenten over de communicatie over de acties moet hebben.
Eiser heeft aangevoerd dat in de mutatierapporten niet alles staat wat er tijdens de acties is gebeurd en dat de weergave in die rapporten van wat er wel is gebeurd onjuist is. Voor zover deze stelling al juist is, kan daaruit – anders dan eiser heeft betoogd – niet worden afgeleid dat verweerder over meer documenten moet beschikken. De omstandigheid dat politieambtenaren een ambtseed hebben afgelegd, maakt dit niet anders.
6.5.4.
Hieruit volgt dat deze beroepsgrond voor het overige niet slaagt.
Mocht verweerder de documenten anonimiseren?
7.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder het belang van de persoonlijke levenssfeer ten onrechte zwaarder heeft laten wegen dan het publieke belang bij de openbaarheid van informatie. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de documenten geanonimiseerd moesten worden, ondanks het grote gewicht dat moet worden toegekend aan dit laatste belang. Verder voert eiser aan dat hij er belang bij heeft om te weten wie betrokken waren bij de acties die zijn uitgevoerd op zijn bedrijf, omdat daarbij strafbaar is gehandeld en hij namen nodig heeft om aangifte te kunnen doen.
7.2.
Verweerder heeft de verstrekte documenten geanonimiseerd. Dit geldt zowel voor de beide e-mailwisselingen als voor de mutatierapporten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de zwartgelakte delen van de e-mailwisselingen die zijn aangeduid met het cijfer 1 en alle zwartgelakte delen van de mutatierapporten persoonsgegevens en rechtstreeks tot natuurlijke personen herleidbare informatie bevatten. Het gaat hierbij om namen van ambtenaren en derden, andere persoonsgegevens en unieke registratie- en locatiegegevens. Daarnaast bevatten de documenten volgens verweerder informatie en gegevens die, al dan niet in combinatie met andere gegevens, rechtstreeks herleidbaar zijn tot individuele personen. Verweerder is van mening dat hierbij van belang is dat het gaat om een specifieke locatie en een gering aantal betrokkenen bij een in tijd en plaats begrensd voorval. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in dit geval zwaarder weegt dan het belang van de openbaarheid. Volgens verweerder heeft eiser niet gemotiveerd waarom in dit geval meer gewicht had moeten worden toegekend aan het publieke en maatschappelijke belang bij openbaarmaking. Verweerder wijst erop dat het niet gaat om het opgeven van een naam aan een individuele burger die met de ambtenaar in contact treedt, maar om het openbaar maken van die naam voor eenieder. Verder voert verweerder aan dat het hier gaat om ambtenaren die niet een zo hoge of publieke functie bekleden dat het inherent is aan hun functie dat zij in de openbaarheid treden.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de weigeringsgronden van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob respectievelijk artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo in de weg staan aan openbaarmaking van de persoonsgegevens en rechtstreeks tot natuurlijke personen herleidbare informatie die zijn opgenomen in de e-mailwisselingen en de mutatierapporten. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
7.3.1.
In artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob is bepaald dat het verstrekken van informatie op grond van deze wet achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
In artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van Woo is bepaald dat het openbaar maken van informatie achterwege blijft voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
7.3.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de niet-geanonimiseerde versies van de documenten. Zij stelt vast dat de delen van de documenten die zijn zwartgelakt, voor het overgrote deel betrekking hebben op namen en andere persoonsgegevens. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van deze gegevens het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van de openbaarheid. Ditzelfde geldt voor de zwartgelakte bedrijfsnamen en locatiegegevens, omdat deze, al dan niet in combinatie met andere gegevens, herleidbaar zijn tot individuele personen. Verweerder heeft er in dit kader terecht op gewezen dat het bij dit Wob-verzoek gaat om een specifieke locatie en een gering aantal betrokkenen bij een in tijd en plaats begrensd voorval.
De rechtbank constateert dat het in veel gevallen gaat om namen en functionele informatie van medewerkers van de politie en andere overheidsinstanties. De openbaarmaking van deze informatie kan leiden tot de identificatie van die personen en daarmee tot aantasting van hun persoonlijke levenssfeer. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat functionele informatie, zoals e-mailadressen, telefoonnummers, functies en identificatie- en registratienummers, is terug te voeren tot identificeerbare natuurlijke personen. Uit de stukken blijkt niet dat deze personen uit hoofde van hun functie in de openbaarheid traden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt waarom het belang van openbaarmaking van de namen en functionele gegevens van deze personen zwaarder weegt dan het belang van bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. [2] De door eiser gestelde omstandigheid dat hij er belang bij heeft om te weten wie er bij de acties betrokken waren, kan in dit kader geen rol spelen, omdat de Wob en de Woo niet strekken ter bescherming van eisers persoonlijke belang, maar enkel tot bescherming van het algemene belang bij openbaarmaking. De rechtbank begrijpt eisers belang, maar dit is niet de juiste weg om de gewenste informatie te krijgen.
7.3.3.
Hieruit volgt dat deze beroepsgrond niet slaagt.
Bevatten de geweigerde (delen van) documenten persoonlijke beleidsopvattingen die zijn bedoeld voor intern beraad?
8.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat de geweigerde documenten geen persoonlijke beleidsopvattingen bevatten die zijn bedoeld voor intern beraad. Volgens eiser heeft verweerder niet gemotiveerd waarom de woorden die op basis van deze weigeringsgrond zijn zwartgelakt een persoonlijke beleidsopvatting bevatten. Verweerder heeft niet gemotiveerd waaruit blijkt dat de opsteller van de documenten deze documenten heeft bedoeld voor intern gebruik. Verder voert eiser aan dat het onwaarschijnlijk is dat deze zwartgelakte woorden een persoonlijke beleidsopvatting bevatten, nu ze onderdeel zijn van de omschrijving van een feitelijke situatie.
8.2
Verweerder heeft geweigerd om één zinsnede uit één van de e-mailwisselingen openbaar te maken op de grond dat deze een persoonlijke beleidsopvatting bevat ten behoeve van intern beraad. Verweerder heeft deze zinsnede aangeduid met het cijfer 2.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd deze zinsnede openbaar te maken, omdat deze geen persoonlijke beleidsopvatting bevat. Zij zal dit hierna toelichten.
8.3.1.
In artikel 11, eerste lid, van de Wob is bepaald dat in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Op grond van artikel 1, aanhef en onder f, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder persoonlijke beleidsopvatting: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten.
8.3.2.
Met de in artikel 11, eerste lid, van de Wob neergelegde beperking ten aanzien van persoonlijke beleidsopvattingen in documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad heeft de wetgever beoogd "dat ambtenaren de vrijheid dienen te hebben ongehinderd hun bijdrage te leveren aan de beleidsvoorbereiding of -uitvoering, en daarover te studeren, te brainstormen, anderszins te overleggen, nota's te schrijven etc. Zij moeten […] in alle openhartigheid onderling functioneel kunnen communiceren." [3]
8.3.3.
De rechtbank is, na kennisneming van de niet deels zwartgelakte versie van de
e-mailwisseling, van oordeel dat de zinsnede die is aangeduid met het cijfer 2 weliswaar
een mening van een politieambtenaar betreft, maar dat dit niet om een beleidsopvatting gaat. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het namelijk niet om een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie over een bestuurlijke aangelegenheid. Daarom heeft verweerder ten onrechte met toepassing van de weigeringsgrond van artikel 11, eerste lid, van de Wob geweigerd deze zinsnede openbaar te maken. Hieruit volgt dat deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep tegen het besluit van 9 juni 2021 is gegrond. De rechtbank vernietigt
dit besluit voor zover daarbij is geweigerd de zinsnede die is aangeduid met het cijfer 2 openbaar te maken. De rechtbank zal bepalen dat verweerder deze zinsnede alsnog openbaar moet maken en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 9 juni 2021.
10. Het beroep tegen het besluit van 10 augustus 2022 is ongegrond.
11. Omdat het beroep tegen het besluit van 9 juni 2021 gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De rechtbank berekent de vergoeding van de proceskosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,- en in beroep een waarde van € 837,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De toenmalige gemachtigde van eiser heeft een bezwaar- en een beroepschrift ingediend. De vergoeding is daarom in totaal € 1.434,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 9 juni 2021 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 9 juni 2021 voor zover daarbij is geweigerd de zinsnede die is aangeduid met het cijfer 2 openbaar te maken;
  • bepaalt dat verweerder de zinsnede die is aangeduid met het cijfer 2 openbaar maakt en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 9 juni 2021;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 10 augustus 2022 ongegrond;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.434,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld rechtsoverweging (r.o.) 3.4 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:640.
2.De rechtbank verwijst in dit kader bijvoorbeeld naar r.o. 5.1. en 5.2. van de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:616.
3.Kamerstukken II 1986/87, 19 859, nr. 6, blz. 13.