In deze zaak vorderde [partij A], een van de twee broers, dat zijn broer [partij B] zou meewerken aan het passeren van een notariële verdelingsakte voor de overdracht van bedrijfspanden. De broers waren eerder vennoten in een vennootschap onder firma die per 1 januari 2022 was ontbonden. Op 3 mei 2023 ondertekenden zij een akte van verdeling, maar er ontstond onenigheid over de uitleg van een kwijtingsbeding dat in deze akte was opgenomen. [partij A] stelde dat de kwijting alleen zakelijk was, terwijl [partij B] meende dat deze ook privé gold. Hierdoor weigerde [partij B] de notariële akte te ondertekenen die op 5 mei 2023 door de notaris was voorbereid.
[partij A] vorderde in kort geding dat [partij B] zou meewerken aan het passeren van de notariële akte en dat de door [partij B] gelegde beslagen op de bedrijfspanden zouden worden opgeheven. [partij B] diende een tegenvordering in, waarin hij ook medewerking van [partij A] aan een alternatieve leveringsakte vroeg. De voorzieningenrechter oordeelde dat beide partijen deels gelijk en deels ongelijk hadden. Hij besloot dat beide broers moesten meewerken aan het passeren van de notariële akte, omdat de tekst van het kwijtingsbeding in beide akten gelijk was. Tevens werden de beslagen opgeheven, omdat [partij B] geen belang meer had bij deze beslagen.
De voorzieningenrechter legde aan beide partijen een dwangsom op voor het geval zij niet aan de veroordeling zouden voldoen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 21 juni 2023 door mr. U. van Houten.