ECLI:NL:RBOVE:2023:2622

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
08-309325-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor vuurwapenbezit, bedreiging en mishandeling

Op 10 juli 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 39-jarige man, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, bedreiging met de dood en/of zwaar lichamelijk letsel, mishandeling en belediging van een ambtenaar. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De zaak kwam voor de rechtbank na een openbare terechtzitting op 26 juni 2023, waar de officier van justitie mr. I. Blonk de vordering indiende. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere feiten, waaronder het bedreigen van [aangever 1] en [aangever 2] met een vuurwapen en het mishandelen van [aangever 1] door hem te bijten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een geladen vuurwapen bij zich had en dat hij tijdens een conflict met [aangever 1] en zijn vrouw, [aangever 2], hen heeft bedreigd. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, terwijl de verdediging van de verdachte geen overtuigend bewijs kon leveren voor vrijspraak. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld voor het beledigen van een ambtenaar, [aangever 3], door hem in het gezicht te spugen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking en een antisociale persoonlijkheidsstoornis, en heeft besloten om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-309325-22 (P)
Datum vonnis: 10 juli 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de PI Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 juni 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Blonk en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J.B.A. Kalk, advocaat in Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 26 juni 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 26 november 2022:
feit 1:heeft geprobeerd om [aangever 1] opzettelijk te doden door een geladen vuurwapen op hem te richten
(primair),dan wel dat hij [aangever 1] op die wijze heeft bedreigd
(subsidiair);
feit 2:[aangever 2] heeft bedreigd met de dood en/of zware mishandeling;
feit 3:[aangever 1] heeft mishandeld door hem met een voorwerp te slaan en/of hem te bijten;
feit 4:een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad;
feit 5:een ambtenaar, te weten [aangever 3] , heeft beledigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 26 november 2022 te Enschede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 1] opzettelijk van het leven te beroven, (met gestrekte arm) een (geladen) vuurwapen op [aangever 1] heeft gericht terwijl [aangever 1] op enkele meters afstand voor hem stond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 november 2022 te Enschede [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (met gestrekte arm) een (geladen) vuurwapen op [aangever 1] te richten terwijl [aangever 1] op enkele meters afstand voor hem stond;
2
hij op of omstreeks 26 november 2022 te Enschede [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door tegen de echtgenoot/levensgezel van die [aangever 2] , namelijk [aangever 1] , dreigend de woorden toe te voegen: "Ik weet waar je woont, ik schiet je kogel door je huis geen als je vrouw en kinderen er zijn", in elk geval woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl verdachte een vuurwapen voorhanden had op dat moment, welke bedreigingen via [aangever 1] ter kennis van genoemde [aangever 2] zijn gekomen;
3
hij op of omstreeks 26 november 2022 te Enschede [aangever 1] heeft mishandeld door
- die [aangever 1] (meermaals) met een voorwerp (zijnde een vuurwapen) op/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam te slaan en/of
- die [aangever 1] die in zijn hand, althans zijn arm, althans in zijn lichaam te bijten;
4
hij op of omstreeks 26 november 2022 te Enschede
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk/type Pietro Beretta, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad, en/of
- munitie althans onderdelen van munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie, (althans onderdelen daarvan) als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie II of III, 13 kogelpatronen van het kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad;
5
hij op of omstreeks 26 november 2022 te Borne opzettelijk een ambtenaar, te weten [aangever 3] , werkzaam als centralist bij de Eenheid Oost-Nederand, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [aangever 3] (meermaals) in/op het gezicht, althans op het lichaam althans naar en/of in de richting van die [aangever 3] speeksel te spugen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde feit vrijgesproken wordt en dat de feiten 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend worden bewezenverklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de feiten 1 en 2 vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het eerste gedachtestreepje omdat er onvoldoende bewijs is dat verdachte aangever heeft geslagen. De raadsman heeft bepleit dat ten aanzien van het tweede gedachtestreepje van feit 3 sprake is van noodweer en dat daarom vrijspraak moet volgen. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de bewezenverklaring van de feiten 4 en 5.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De waardering van (betwiste) bewijsmiddelen
De rechtbank overweegt het volgende over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever [aangever 1] (verder: [aangever 1] ) en getuige [getuige] (verder: [getuige] ) en over het al dan niet voor het bewijs gebruiken van de camerabeelden.
- De betrouwbaarheid van de verklaring van [aangever 1]
Anders dan door de raadsman bepleit, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangever [aangever 1] betrouwbaar is. De verklaring van [aangever 1] dat hij met een vuurwapen is bedreigd en dat verdachte [aangever 1] echtgenote/levenspartner [aangever 2] (verder: [aangever 2] ) heeft bedreigd, vindt steun in de verklaring van verdachte dat hij een, naar uit het politieonderzoek is gebleken, (door)geladen vuurwapen bij zich had. Voor dat wapenbezit heeft verdachte geen geloofwaardige verklaring gegeven. Zijn uitleg ter zitting dat hij het wapen “onbewust” had meegenomen toen hij een ritje met aangever ging maken, is ongeloofwaardig. Even ongeloofwaardig en ook niet aannemelijk geworden is het dat het wapen achter zijn broekband zat en dat het toen verdachte tegen de auto van [aangever 1] schopte binnenlangs zijn broekspijp op de grond is gegleden, dat hij het toen heeft opgepakt en dat hij er niet mee heeft gedreigd richting [aangever 1] .
De combinatie van deze omstandigheden maakt dat de rechtbank [aangever 1] verklaring bruikbaar voor het bewijs oordeelt.
-
De betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige]
De rechtbank zal de verklaring van getuige [getuige] niet gebruiken voor het bewijs van feit 1, omdat de verklaring voor feit 1, wat betreft de volgorde van de gebeurtenissen te veel onduidelijkheden bevat.
Voor feit 2 acht de rechtbank de verklaring van [getuige] voldoende betrouwbaar om deze voor het bewijs te gebruiken. De getuige heeft daarover consistent verklaard bij politie en rechter-commissaris en de verklaring vindt voldoende steun in de verklaring van [aangever 1] . Bovendien is niet aannemelijk geworden dat [getuige] bij het afleggen van haar verklaring beïnvloed zou zijn door [aangever 1] of haar verklaring in strijd met de waarheid op die van hem zou hebben afgestemd.
- De camerabeelden
De rechtbank zal de camerabeelden, het daarover opgemaakte proces-verbaal en haar eigen waarneming ter zitting niet gebruiken voor het bewijs, omdat de beelden onvoldoende duidelijk zijn om tot bewijs te dienen.
4.3.2
De vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het behandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte stapt op 26 november 2022 in Enschede als bijrijder in de auto van [aangever 1] met een (door)geladen vuurwapen. Er heerst een gespannen sfeer door een eerder ontstaan conflict, zoals beiden verklaren in respectievelijk de aangifte en ter zitting. Verdachte bedreigt, nadat [aangever 1] de auto tot stilstand heeft gebracht, diens vrouw en kinderen met de woorden “Ik weet waar je woont, ik schiet een kogel door je huis heen als je vrouw en kinderen er zijn”. Verdachte richt op enig moment het vuurwapen op [aangever 1] die zich daardoor bedreigd voelt. Er ontstaat een worsteling. Tijdens de worsteling bijt verdachte in de hand van [aangever 1] . Het (door)geladen vuurwapen wordt in de nabijheid van verdachte tijdens diens aanhouding aangetroffen (p. 73 en p. 99-101). Bij een doorzoeking van de woning van verdachte wordt verboden munitie aangetroffen. Verdachte heeft een centralist van het Politie-arrestantencentrum in Borne, die in zijn functie verdachte moest overbrengen van een cel naar de spreekkamer, in zijn gezicht gespuugd..
4.3.3
De bewijsoverwegingen
Op basis van de vastgestelde feiten en de inhoud van de bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
Feit 1
Zoals hiervoor bij de bespreking van de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangever 1] al is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij het wapen slechts in handen had omdat hij het opraapte van de grond, ongeloofwaardig en niet aannemelijk geworden.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging, niet bewezen dat verdachte het opzet had om [aangever 1] dood te schieten zodat hij van het primaire deel van feit 1 zal worden vrijgesproken. Maar wel levert het door verdachte op [aangever 1] richten met het vuurwapen de subsidiair ten laste gelegde bedreiging met de dood en/of zware mishandeling op.
Feit 2
Dat verdachte, via [aangever 1] , [aangever 2] heeft bedreigd, stelt de rechtbank vast op basis van de verklaring van [aangever 1] en de verklaring van [getuige] . [getuige] heeft de bedreiging zelf niet gehoord. Zij hoort [aangever 1] tijdens de schermutseling tussen hem en verdachte tegen verdachte zeggen dat deze zijn vrouw en kinderen heeft bedreigd. De verklaring van [aangever 1] en zijn door [getuige] gehoorde uitspraak richting verdachte staan niet op zichzelf. In de context van de bedreiging door verdachte van [aangever 1] met een vuurwapen, het trappen tegen de auto door verdachte (zoals hij ter terechtzitting heeft erkend), het feit dat verdachte een doorgeladen vuurwapen bij zich had en de verklaring van [aangever 2] dat [aangever 1] haar had verteld dat verdachte haar bedreigd had, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Feit 3
- Tegen het lichaam slaan
De rechtbank acht, net als de officier van justitie en de verdediging, niet bewezen wat aan verdachte onder het eerste gedachtestreepje van feit 3 is ten laste gelegd, zodat zij hem van dat deel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
- Bijten en noodweer/noodweerexces
Namens verdachte is primair aangevoerd dat van noodweer sprake is geweest: verdachte heeft [aangever 1] gebeten om zich te verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [aangever 1] . Die aanranding zou er in hebben bestaan dat [aangever 1] verdachte belette om uit de auto te stappen, verdachte heeft weggeduwd, hem heeft neergeslagen en op hem is gaan zitten. Subsidiair is sprake geweest van noodweerexces, omdat verdachte in paniek de grenzen van de noodzakelijk verdediging heeft overschreden. Honorering van dit beroep op noodweer(exces) dient tot vrijspraak te leiden.
De rechtbank overweegt het volgende. Voor een geslaagd beroep op noodweer moet sprake zijn van een noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
In aanvulling op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank het volgende vast. Het is verdachte geweest die, met een (door)geladen vuurwapen op zak, de confrontatie met [aangever 1] heeft gezocht door in een voor [aangever 1] bedreigende situatie, immers na het uiten van bedreigingen richting [aangever 2] , tegen de auto van [aangever 1] te trappen, een vuurwapen op [aangever 1] te richten en, ook weer volgens zijn eigen verklaring ter zitting, in een worsteling met [aangever 1] te proberen de macht over dat vuurwapen te behouden, waarbij [aangever 1] , daartoe volkomen gerechtigd, hem dat al worstelend trachtte te beletten. Met andere woorden: verdachte heeft de aanval ingezet en zich aldus in de situatie gebracht waarin een worsteling met de zich verdedigende [aangever 1] ontstond. Van een wederrechtelijk aanranding door [aangever 1] was derhalve geen sprake, van verdedigings(wil) bij de aanvallende verdachte evenmin.
De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangever 1] in diens hand heeft gebeten en zal feit 3 in zoverre bewezen verklaren.
Feit 4 en feit 5
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten op grond van de in de bewijsbijlage opgesomde bewijsmiddelen, nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv
4..4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
subsidiair
hij op
of omstreeks26 november 2022 te Enschede [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
(met gestrekte arm)een
(geladen
)vuurwapen op [aangever 1] te richten
terwijl [aangever 1] op enkele meters afstand voor hem stond;
2.
hij op
of omstreeks26 november 2022 te Enschede [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
tegende echtgenoot/levensgezel van die [aangever 2] , namelijk [aangever 1] , dreigend de woorden toe te voegen: "Ik weet waar je woont, ik schiet een kogel door je huis heen als je vrouw en kinderen er zijn", in elk geval woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl verdachte een vuurwapen voorhanden had op dat moment, welke bedreigingen via [aangever 1] ter kennis van genoemde [aangever 2] zijn gekomen;
3.
hij op
of omstreeks26 november 2022 te Enschede [aangever 1] heeft mishandeld door
- die [aangever 1] (meermaals) met een voorwerp (zijnde een vuurwapen) op/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam te slaan en/of
die [aangever 1]
diein zijn hand
, althans zijn arm, althans in zijn lichaamte bijten;
4.
hij op
of omstreeks26 november 2022 te Enschede
- een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk/type Pietro Beretta, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad, en
/of
- munitie
althans onderdelen van munitiein de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie,
(althans onderdelen daarvan)als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie
II ofIII, te weten 13 kogelpatronen van het kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad;
5.
hij
op ofomstreeks 26 november 2022 te Borne opzettelijk een ambtenaar, te weten [aangever 3] , werkzaam als centralist bij de Eenheid Oost-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door die [aangever 3]
(meermaals)in/op het gezicht
, althans op het lichaam althans naar en/of in de richting van die [aangever 3]speeksel te spugen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 267, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie (WWM). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en feit 2
telkens het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
feit 3
het misdrijf: mishandeling
;
feit 4
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de WWM, strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, onder a, van de WWM
en
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de WWM, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de WWM;
feit 5
het misdrijf: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor de door de officier van justitie bewijsbaar geachte feiten zal worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals door de reclassering geadviseerd in haar rapport van 26 juni 2023. Daarnaast heeft de officier van justitie de dadelijk uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht gevorderd en onttrekking aan het verkeer van de op de beslaglijst vermelde voorwerpen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met de persoon van verdachte en het feit dat de bewezenverklaarde feiten hem verminderd kunnen worden toegerekend. De raadsman heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsman heeft verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis, uiterlijk bij einduitspraak.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
- De strafbare feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, tweemaal bedreiging met de dood en/of met zwaar lichamelijk letsel, een mishandeling en belediging van een ambtenaar werkzaam bij het arrestantencentrum. Verdachte heeft op de openbare weg een geladen vuurwapen op [aangever 1] gericht en via [aangever 1] , [aangever 2] bedreigd. Vuurwapenbezit vormt een gevaar voor de veiligheid van personen en het gebruik ervan kan tot fatale gevolgen leiden en tot gevoelens van maatschappelijke onrust en onveiligheid. Door de mishandeling heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [aangever 1] . Door de belediging van de ambtenaar heeft hij op een bijzonder onaangename wijze (spugen) diens integriteit aangetast en inbreuk gemaakt op diens gezag.
De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
- De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 mei 2023. Daaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen jaren meermalen is veroordeeld voor vermogensdelicten. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
De rechtbank houdt in strafmatigende zin rekening met de persoon van de verdachte. Uit de Pro Justitia rapportage van 8 maart 2023 blijkt dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, een antisociale persoonlijkheidsstoornis en ernstige stoornissen in het gebruik van cannabis en cocaïne. Verdachte heeft door zijn licht verstandelijke beperking en persoonlijkheidsstoornis onvoldoende vaardigheden om te kunnen omgaan met oplopende spanningen en hij heeft dan zijn impulsen niet onder controle. De onderzoekers achten het waarschijnlijk dat die problematiek heeft doorgewerkt bij de feiten 3, 4 en 5. In de Pro Justitia rapportage wordt geadviseerd om die feiten daarom in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Ten aanzien van de feiten 1 en 2 konden de onderzoekers geen advies geven over de mate van toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank neemt de gemotiveerde conclusie van de deskundige over en maakt die tot de hare, waarbij alle feiten, dus ook de feiten 1 en 2, in verminderde mate aan verdachte toegerekend zullen worden.
De reclassering heeft in haar rapportages van 17 maart 2023 en 26 juni 2023 het recidiverisico ingeschat als hoog en geconcludeerd dat langdurige behandeling van de problematiek van verdachte noodzakelijk is om het recidiverisico te verminderen. De reclassering adviseert om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, klinische behandeling, ambulante behandeling, verblijf in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugsverbod, meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet bereid is tot medewerking aan een klinische behandeling.
- Strafmodaliteit en de hoogte daarvan
Bij het bepalen van de aard en hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die op alle bewezenverklaarde feiten zijn gesteld, en op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Met name het voorhanden hebben en dreigen met een doorgeladen vuurwapen rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Dat maakt dat geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank, ook uit oogpunt van speciale recidive, een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de bijzondere voorwaarden verbonden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd, met uitzondering van de klinische behandeling. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden is. De rechtbank zal gelet hierop het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen.
De officier van justitie vorderde de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht. Naar het oordeel van de rechtbank is niet voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 14e Sr. De rechtbank zal daarom geen dadelijke uitvoerbaarheid bevelen.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen voorwerpen, genoemd op de beslaglijst, moeten worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst onder 1 tot en met 6 vermelde voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst onder 7 en 8 vermelde voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de feiten zijn begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De vordering van [aangever 3]
(hierna: [aangever 3] ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 400,-- (vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade bestaat uit immateriële schade.
De vordering van [aangever 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 3.050,-- (drieduizendvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- bril € 750,--
- kleding € 300,--
- spiegel/voorruit auto € 800,--
- achterportier auto € 1.200,--.
De vordering van [aangever 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 600,-- (zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de post gemiste inkomsten: € 600,--.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de vordering van [aangever 3] geheel toewijsbaar is en dat [aangever 1] en [aangever 2] nietontvankelijk zijn in hun vorderingen nu de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor de vordering van [aangever 3] .
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] nietontvankelijk te verklaren in hun vorderingen vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat zij nietontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1
De vordering van [aangever 3]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 5 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 400,--, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
8.4.2
De vorderingen van [aangever 1] en [aangever 2]
De door [aangever 1] en [aangever 2] opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade niet is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] daarom in de vorderingen niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangever 3] heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met acht dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, feit 2, telkens het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
feit 3, het misdrijf:
mishandeling
;
feit 4, het misdrijf:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de WWM, strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, onder a van de WWM
en
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de WWM, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de WWM;
feit 5, het misdrijf:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich ambulant laat behandelen door een nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
- verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke
opvang gespecialiseerd in LVB-problematiek, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- geen harddrugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Schadevergoeding [aangever 1]
- bepaalt dat de benadeelde partij: [aangever 1] (feit 1, feit 3): in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
Schadevergoeding [aangever 2]
- bepaalt dat de benadeelde partij: [aangever 2] (feit 2): in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen;
Schadevergoeding [aangever 3]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] tot vergoeding van de immateriële schade toe tot een bedrag van € 400,--;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 3] (feit 5): van een bedrag van € 400,-- (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 november 2022);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het onder 5 bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 400,--, (zegge: vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 november 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van acht dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 8;
voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. A.M.G. Ellenbroek en mr. H.H. de Boef, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2023.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2022551404. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar de digitaal genummerde pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feiten 1 en 3
1.
Het procesverbaal van aangifte van [aangever 1] van 26 november 2022, pagina 11, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Op 26 november 2022 te Enschede zag ik dat [verdachte] een voorwerp in zijn hand had. Ik zag dat het een vuurwapen betrof en dat hij deze op mij richtte.
Ik zag en voelde dat ik gebeten werd in mijn rechterhand.
2.
Het procesverbaal van de terechtzitting op 26 juni 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van verdachte:
Op 26 november 2022 in Enschede droeg ik een geladen vuurwapen bij mij.
Ik heb mijn vuurwapen gepakt. Ik heb in de hand van [aangever 1] gebeten.
Feit 2
3.
Het procesverbaal van aangifte van [aangever 1] van 26 november 2022, pagina 11, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Op 26 november 2022 in Enschede hoorde ik [verdachte] zeggen: "Ik weet waar je woont, ik schiet een kogel door je huis heen als je vrouw en kinderen er zijn".
4.
Het procesverbaal van aangifte van [aangever 2] van 28 november 2022, pagina 16, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
Afgelopen zaterdag 26 november 2022 heeft [verdachte] het volgende tegen mijn man gezegd: “Ik weet waar je woont, ik schiet een kogel door je huis heen als je vrouw en kinderen er zijn". Ik voel mij hierdoor enorm bedreigd en ben sinds dat hij dit heeft gezegd heel erg angstig.
5.
Het procesverbaal van verhoor getuige [getuige] van 26 november 2022, pagina 29, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de getuige:
Op 26 november 2022 te Enschede hoorde ik dat [aangever 1] tegen de onbekende man (de rechtbank begrijpt: verdachte) zei: “Je hebt mijn vrouw en kinderen bedreigd”.
Feit 4
6.
Het procesverbaal van de terechtzitting van 26 juni 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
7.
Het procesverbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 26 november 2022, pagina’s 39-40.
8.
Het in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegd persoon opgemaakt (aanvullend) procesverbaal onderzoek wapen van 29 november 2022, nr. PL0600-2022551342-43 van verbalisant [verbalisant 3] .
Feit 5
9.
Het procesverbaal van de terechtzitting van 26 juni 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
10.
Het procesverbaal van aangifte van [aangever 3] van 27 november 2023, pagina’s 20-21.