ECLI:NL:RBOVE:2023:2552

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
08.291430.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in softdrugs en witwassen

De rechtbank Overijssel heeft op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in softdrugs en het witwassen van geld en goederen. De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid softdrugs, waaronder 7.550 gram wiet en 572 gram hasjiesj, op 17 november 2020 in Zwolle. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het witwassen van een geldbedrag van € 68.515,-, een personenauto, een Cartier-horloge en twee plakken goud in de periode van 25 juli 2019 tot en met 17 november 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat zij op de hoogte was van het contante geld in de woning, maar niet wist waar het vandaan kwam. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en haar medeverdachte onvoldoende onderbouwd waren en dat er sprake was van een vermoeden van witwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen goederen verbeurd verklaard, omdat deze verkregen zijn uit de opbrengsten van de strafbare feiten. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.291430.20 (P)
Datum vonnis: 3 juli 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats],
wonende aan [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 juni 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.C. Pol en van wat door verdachte en haar raadsvrouw mr. J.H. Rump, advocaat in Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 17 november 2020 in Zwolle samen met anderen een grote hoeveelheid hennep, hasjiesj en voorgedraaide joints aanwezig heeft gehad;
feit 2:tussen 25 juli 2019 en 17 november 2020 in Zwolle samen met anderen een personenauto, een geldbedrag van € 68.515,-, een horloge en twee plakken goud heeft witgewassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij op of omstreeks 17 november 2020 te Zwolle, in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijkheeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten (ongeveer)- 7.550 gram wiet/hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, en/of- 572 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of- 2.275 voorgedraaide joints,zijnde (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 juli 2019 tot en met 17 november 2020, te Zwolle, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van- een personenauto (Volvo V40, gekentekend [kenteken]) en/of- een geldbedrag van in totaal € 68.515,= en/of- een horloge (Cartier) en/of- twee plakken goud,althans een of meer voorwerpen,Sub a- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)Sub b- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of- gebruik heeft gemaakt,terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
Feit 1: aanwezig hebben grote hoeveelheid softdrugs
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 juni 2023; [2]
- het proces-verbaal van bevindingen van het aantreffen van verschillende verdovende middelen van 17 november 2020, inclusief fotobijlage; [3]
- het proces-verbaal van bevindingen van het wegen en tellen van de aangetroffen verdovende middelen van 17 november 2020. [4]
4.3.2
Feit 2: witwassen
Vaststelling van feiten
Op 17 november 2020 heeft de politie de woning doorzocht van verdachte en zijn partner, tevens medeverdachte, [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]). [5] De politie heeft in de werkkamer van medeverdachte op de zolder van de woning 7.550 gram hennep, 572 gram hasjiesj en 2.275 voorgedraaide joints aangetroffen. [6] Daarnaast heeft de politie in de woning contante geldbedragen aangetroffen, voor een totaalbedrag van € 68.515,-. Daarvan zat € 900,- in een portemonnee in een handtas in de woonkamer, € 505,- in een andere portemonnee in de woonkamer, lag € 63.090,- in een witte kluis op de voorzolder en € 4.020,- in een kleinere zwarte kluis in de werkkamer van medeverdachte. Ook heeft de politie verschillende waardevolle goederen aangetroffen, waaronder een personenauto (Volvo), een Cartier-horloge onder een hoofdkussen en twee plakken goud in de witte kluis op de voorzolder. [7] De contante geldbedragen, het horloge, de plakken goud en de personenauto zijn onder verdachten in beslag genomen wegens een vermoeden van witwassen. Verder heeft de politie veel luxegoederen aangetroffen in de woning. [8]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij de grote hoeveelheden drugs in huis had in verband met het werk dat hij deed voor coffeeshop [bedrijf]. Hij was in dienst bij de coffeeshop voor 20 uren per week en verdiende € 1.000,- per maand voor zijn werkzaamheden. Die werkzaamheden bestonden uit het in zijn woning preparen van gebruikershoeveelheden hennep en hasjiesj uit grotere hoeveelheden in kleine zakjes. Daarmee konden de voorraden van [bedrijf] worden aangevuld. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij ‘zwart’ bijverdiende door extra uren en extra werkzaamheden te verrichten voor de coffeeshop, zoals het brengen en halen van de voorraad. [9] Volgens verdachte heeft [medeverdachte] zijn eerste loonbetaling ontvangen op 25 juli 2019. [10]
Medeverdachte heeft bij zijn eerste politieverhoor verklaard dat hij het aangetroffen contante geld (totaal € 68.515,-) grotendeels op een legale manier heeft verdiend, namelijk door jarenlang te werken bij verschillende werkgevers en van zijn salaris te sparen. Hij zou het geld in de afgelopen twaalf jaren van zijn bankrekening hebben gepind en hebben bewaard in de woning. [11] Ten aanzien van de in beslag genomen plakken goud, personenauto en het Cartier-horloge, heeft verdachte bij de politie verklaard dat deze mogelijk al dan niet deels met ‘zwart’ geld zijn betaald. [12]
Verdachte heeft ter zitting en bij de politie verklaard dat zij wist dat er contant geld in de woning lag. Ten aanzien van de in beslag genomen goudplakken en de personenauto heeft verdachte verklaard dat deze (deels) met contant geld zijn betaald, maar dat zij niet wist waar dit contante geld vandaan kwam. [13] Verdachte heeft verklaard dat zij en medeverdachte in de afgelopen tien jaren € 10.000,- bij elkaar hebben gespaard. Iedere maand spaarden zij
€ 400,-, mede voor de kinderen. [14]
Naar aanleiding van de verklaringen van verdachten heeft de politie onderzoek gedaan naar de betaal- en spaarrekeningen en de financiële situatie van verdachten. Hieruit volgt dat tussen 15 december 2013 en 1 januari 2021 in totaal € 8.795,- aan contant geld is opgenomen van deze rekeningen. [15]
Ook hebben verbalisanten het aangetroffen geldbedrag en de waarde van de verschillende in beslag genomen goederen bij elkaar opgeteld. Dit komt uit op een totaalbedrag van
€ 101.861,-. De verbalisanten hebben berekend dat verdachten in de afgelopen twaalf jaar iedere maand € 707,- gespaard zouden moeten hebben om aan een dergelijk bedrag komen. Gelet op de inkomens die beide verdachten gedurende deze periode ontvingen (in totaal samen € 2.600,- per maand), de vaste lasten die zij daarvan betaalden (€ 1.600,- vaste woonlasten en € 400,- sparen per maand) en de waarde van verschillende andere goederen die in de woning zijn aangetroffen, was het volgens de verbalisanten onmogelijk om gedurende deze periode een bedrag van € 101.861,- legaal te hebben verkregen. [16]
Geconfronteerd met deze bevindingen heeft medeverdachte [medeverdachte] bij de politie verklaard dat hij misschien wel € 20.000, € 25.000 of € 30.000 illegaal heeft verdiend. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij niet heeft bijgehouden hoeveel geld hij exact ‘zwart’ heeft verdiend. [17]
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat er geen direct bewijs aanwezig is dat de in beslag genomen geldbedragen en goederen afkomstig zijn van een specifiek misdrijf. De omstandigheden waaronder de geldbedragen en goederen zijn aangetroffen (in een woning waar ook een grote hoeveelheid softdrugs is aangetroffen), maken naar het oordeel van de rechtbank dat er zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Gelet op het vermoeden van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen omstandigheden, mag van verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het aangetroffen geldbedrag en de in beslag genomen goederen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten aanzien van (het merendeel van) de contante geldbedragen niet wist waar deze bedragen vandaan kwamen.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij een deel van zijn legaal verkregen geld contant heeft opgenomen en heeft vermengd met zijn illegaal verkregen geld. Hij kan echter niet concretiseren of aantonen hoe groot dit illegale deel is en wisselt in zijn verklaringen bij de politie tussen bedragen van € 15.000,- tot € 30.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van verdachten over de vermeende legale herkomst van het geld en de goederen onvoldoende zijn onderbouwd en geen steun vinden in stukken in het dossier. Beide verklaringen zijn daardoor onvoldoende concreet en niet verifieerbaar, en worden overigens weersproken door het onderzoek dat de politie heeft verricht. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft en dat zodoende een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Op grond van deze overwegingen acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
zij op 17 november 2020 te Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten ongeveer- 7.550 gram wiet/hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, en- 572 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en- 2.275 voorgedraaide joints,zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;2
zij in de periode van 25 juli 2019 tot en met 17 november 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander- een personenauto (Volvo V40, gekentekend [kenteken]) voorhanden heeft gehad, heeft omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt en- een geldbedrag van in totaal € 68.515,- voorhanden heeft gehad en- een horloge (Cartier) voorhanden heeft gehad, heeft omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt en- twee plakken goud voorhanden heeft gehad en heeft omgezet,terwijl zij, verdachte, en haar mededader wisten, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 47 en 420bis, eerst lid onder b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de artikelen 3 onder C en 11 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel;
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van grote hoeveelheden softdrugs. Verdachte had deze softdrugs in huis, omdat haar partner en medeverdachte [medeverdachte] daarvan verkopershoeveelheden prepareerde voor coffeeshop [bedrijf]. De rol van verdachte was aanmerkelijk kleiner dan die van [medeverdachte] en heeft voor haar niet meer ingehouden dan het bieden van een opslagplek voor de handelsvoorraad van de coffeeshop. Verdachte heeft echter wel toegelaten dat de voorraad softdrugs in de woning werd ondergebracht, terwijl daar ook hun jonge kinderen woonden. Door haar handelen heeft verdachte bewust en met eigen financieel gewin voor ogen bijgedragen aan het in stand houden van de illegale handel in softdrugs en de daaraan gerelateerde criminaliteit.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van ruim € 68.000,-, een auto, een horloge en twee plakken goud. Door de opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 15 mei 2023, waaruit volgt dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 3 april 2023. De reclassering beschrijft dat het lijkt alsof verdachte vanuit een naïeve en passieve houding weinig tot geen vragen heeft gesteld over de werkzaamheden van haar partner en lijkt zich hier (al dan niet bewust) afzijdig van te hebben gehouden. Ook een financieel motief sluit de reclassering niet uit, gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen contante geldbedragen en luxegoederen. Als beschermende factor voor nieuw delictgedrag ziet de reclassering dat verdachte erg geschrokken is van het onderzoek en de bijkomende gevolgen. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, maar noemt ook dat een voorwaardelijke gevangenisstraf kan dienen als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank bij de strafoplegging verder in aanmerking genomen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6,eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Verdachte heeft redelijkerwijs met vervolging rekening moeten houden vanaf 18 november 2020, de dag waarop zij als verdachte is gehoord. De zaak is niet binnen twee jaar nadien afgerond met een eindvonnis maar na twee jaren en zeven maanden. Er zijn onvoldoende omstandigheden naar voren gekomen die een dergelijk lange termijn van berechting rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding een matiging van de straf tot gevolg moet hebben.
Zonder overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank, alles afwegende, een taakstraf van 132 uren passend en geboden. Zij zal daarop, gelet op de mate van overschrijding van de redelijke termijn, 12 uur in mindering brengen en derhalve aan verdachte opleggen een taakstraf van 120 uren. Daarnaast legt de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op met een proeftijd van twee jaren.
7.4
De in beslag genomen voorwerpen
7.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen om het in beslag genomen goed op de beslaglijst, te weten de personenauto (Volvo), niet verbeurd te verklaren, maar de gevorderde ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel toe te wijzen. Op die manier kan het conservatoir beslag, dat naast het klassieke beslag op de goederen ligt, worden uitgewonnen indien de ontnemingsvordering wordt toegewezen.
7.4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat illegaal verdiend geld moet worden terugbetaald. Zij schat dit bedrag aan de hand van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] op € 20.000,- á
€ 30.000,-. Dit bedrag kan worden betaald via het uitwinnen van (een deel van) de onder verdachten in beslag genomen goederen. Het geldbedrag dat overblijft, moet worden teruggegeven aan beide verdachten.
7.4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde goed moeten worden verbeurd verklaard, omdat het een voorwerp betreft dat aan verdachte toebehoort, dat zij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en dat geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van de strafbare feiten is verkregen.
De rechtbank heeft de onder medeverdachte [medeverdachte] in beslag genomen goederen eveneens verbeurd verklaard. De (waarde van de) onder hem en verdachte in beslag genomen goederen, waardeert de rechtbank, met het oog op de nog te nemen beslissing in de ontnemingsprocedure, op in totaal € 101.861,-. De rechtbank zal aan de te verbeuren goederen eveneens die waarde toekennen, met het oog op een nog nader te nemen beslissing in de ontnemingsprocedures die tegen verdachten zijn aangebracht.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel;
feit 2, het misdrijf:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten de op de beslaglijst genoemde voorwerp onder het nummer g2403843.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.T. Bos, voorzitter, mr. S.H. Peper en mr. M.S. de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2023.
Buiten staat
Mr. De Waard is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2020544295. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 19 juni 2023, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
3.Pagina’s 53 tot en met 122.
4.Pagina’s 134 tot en met 136.
5.Pagina 53, derde en zesde alinea; pagina 53, zevende alinea, eerste zin en derde zin en pagina 56, vijfde alinea.
6.Pagina’s 53 tot en met 122 en pagina’s 134 tot en met 136.
7.Pagina 6, eerste alinea, pagina 54, vijfde tot en met negende alinea, pagina 56, tweede en derde alinea, pagina 137.
8.Pagina 7, vijfde alinea.
9.Pagina 31, tiende alinea.
10.Pagina 41, eerste alinea.
11.Pagina 27, vijfde alinea tot en met zevende alinea.
12.Pagina 32, tweede en derde alinea.
13.Pagina 41, vierde tot en met zesde alinea en negende tot en met dertiende alinea en pagina 42, eerste alinea.
14.Pagina 40, vijfde en negende alinea.
15.Pagina’s 142 en 143.
16.Pagina 290, onder kop ‘wederrechtelijk verkregen voordeel’ en pagina 291.
17.Pagina 31, negende tot en met elfde alinea.